| |
| |
| |
Had de Schepper het zo geschikt, dat wij allen op éénen plek der aarde, op éénen tijd, met
eenerleie aandoeningen en werktuigen van gewaarwording, onder eenerlei omstandigheden,
geboren waren, zo zoude niets tegen de zo geroemde eenheid van Smaak te zeggen zijn
geweest; maar daar niets tederer, niets verscheidener, is dan de aandoeningen van het
menschelijk hart, daar niets fijner tevens en meer doorvlochten voorkomt dan de draad zijner
aandoeningen en hartstochten, ja daar het zelfs tot de volmaaktheid van der menschen
Natuur behoort, dat zij in verschillende luchtstreeken, in verschillende tijden en levenswijzen,
eene verscheidenheid in hunne werktuigen en gestalte ondergaan; daar eindelijk dat ligte
luchtje des monds, dat wij spraak noemen, en 't welk evenwel den geheelen schat van
poëtische beelden en aandoeningen op zijne kapellen-vleugelen draagt, - daar deeze adem des
monds, naar de verandering van volkeren en tijden, als een andere Proteus allerhande
gedaanten aanneemt, zo toont het, dunkt mij, eene stugge vooringenomenheid en domme
verwaandheid aan, te vorderen, dat iedere Natie, ook in de vroegste tijden, zulke
aandoeningen hebben, en derhalven zo dichten moete, als wij het begeeren.
Herder.
| |
| |
| |
Voorbericht.
Daar ik mijne Brieven met dit zesde Deel besluite, vinde ik mij verpligt mijnen Lezer nogmaals te herinneren, 't geen ik van mijn oogmerk in het uitgeven van dit Werk, in het bericht voor het eerste Deel, gezegd hebbe. Het is naamlijk niet geschied om iets nieuws aan Geleerden, of zelfs aan de zodaanigen, die stellig hun werk van soortgelijke studie maaken, medetedeelen. Voor de zulken is 'er genoeg geschreven, en gewis veel, dat oneindig beter is, dan alles wat in deeze Brieven voorkomt. Maar ik had menigmaal gewenscht, dat 'er iets bij ons in het licht verscheen, geschikt om
het groot aantal onzer Landgenooten van beiden Sexen, die de Poëzij, en over 't algemeen al wat tot
het vak der belles-lettres behoort, beminnen, en hierbij echter van de meeste dier kundigheden
beroofd zijn, zonder welke men nim- | |
| |
mer tot het waare schoon van een Dichtstuk, of ander
voortbrengsel van Smaak, door kan dringen, en eene lengte van wezenlijke schoonheden geheel
voor ons verlooren zijn, meer met de algemeene gronden bekend te maaken, naar welke
soortgelijke voortbrengselen beoordeeld moeten worden, en die ons alleen in staat stellen, om 'er de
echte waarde van te kunnen onderscheiden en genieten. Onze gewoone Theoriën zijn voor de
zulken niet berekend. Men kan van de meeste menschen, en vooral van de vrouwen, die echter
door een dichtstuk vermaakt worden, en deeze lectuur beminnen, niet vorderen, dat zij voor
s'hands eene wijsgeerige Theorie gaan bestudeeren. Behalven dat zij gewis moeite zouden vinden
om ze te verstaan, als reeds vooraf eene menigte van kundigheden veronderstellende, daar ze
vreemdelingen in zijn; schijnen de meeste dier Schrijveren dit ook niet zo zeer beöogd te hebben,
door hunne abstracte en duistere wijze van de zaaken voortedraagen. Dit gaat dikwerf zo ver, dat
de beste Dichters moeite hebben om sommige van deeze Leerboeken te begrijpen, zodaanig zijn 'er
de meest bekende dingen met moeilijke kunst-termen in uitgedrukt, indien ze | |
| |
niet vooraf met
de schoolsche Bovennatuurkunde en haaren armhartigen rijkdom van kunstwoorden bekend zijn. Ik
zou hier het compendium van Eberhard over de Belles-lettres maar behoeven bij te
brengen, om de aanmerking, die Voltaire ergens heeft, voor onpartijdigen te bevestigen,
dat men, naamlijk, in plaats van den toegang tot de Wetenschappen ligt en gemaklijk te maaken,
veeleer het oogmerk schijnt gehad te hebben om denzelven moeilijk en ondoordringbaar te maaken.
Gewis, indien deeze handelwijs ergens weinig voegt, het is ontwijffelbaar omtrent die Kunsten en
Wetenschappen, welke lijnrecht in betrekking tot ons vermaak staan, en dus niet te algemeen
bekend kunnen zijn.
Ik begreep, dat deeze Brieven mede zouden kunnen werken, om dit doel te bereiken, althans om
aanleiding te geven, dat 'er iets beters in dien toon verscheen. Dit deed mij in 't begin tot de uitgave
van dezelve besluiten, en ik heb het genoegen gehad van te mogen zien, dat mijne poging niet ten
eenenmaal vergeefs is geweest. Mijne Brieven zijn, boven mijne verwachting, gelezen geworden, zijn
in handen van dezulken geweest, die anders niet gewoon zijn zich met soortgelijke | |
| |
lectuur
aftegeven; zelfs zodaanig, dat een tweede druk van de eerste deelen noodzaaklijk is geworden, een
geluk, dat aan diergelijke werken zelden onder ons te beurte valt, en dat mij volkomen overtuigt, dat
de gemeenzaame Volks-toon, ook in de beste werken, noodig is, wil men algemeen gelezen
worden. Aan deeze verdienste alleen schrijve ik den opgang, die mijne Brieven gemaakt hebben,
toe.
Maar nog iets wilde ik hier graag bij herinneren. Daar het grooste aantal mijner Brieven geschreeven
is, zo als men aan eenen gemeenzaamen Vriend schrijft, verwachte men 'er de naauwkeurigheid
eener uitgewerkte Verhandeling nergens in. Ik schreef zo als mij de zaaken op dat oogenblik
voorkwamen, dikwerf meer om aanleiding tot denken te geven, dan om te onderrichten, dikwerf
meer om, al schrijvende, zelf onderricht te ontvangen, dan om het gevoelen, dat ik daar voorstond,
juist als het beste aan een ander te willen opdringen. Van hier dat 'er meer dan eens twederlei
gevoelens in mijne Brieven voorkomen; iets, dat in een werk van dien aart zijne groote nuttigheid
kan hebben; men moet dan | |
| |
kiezen, en om te kunnen kiezen, moet men denken. Ik ben
nimmer een Vriend van Leerstelsels geweest; maar wanneer men over iets, dat tot het gebied van
den Smaak behoort, daar nimmer eene volmaakte éénheid in heerschen zal, noch kan, handelt, komt
een aangenomen Stelsel, daar alles in passen of naar verwrongen moet worden, dunkt mij, volstrekt
niet te pas. Ik vinde het altijd beter, de waarheid te volgen, zo dra ze ons als waarheid voorkomt,
ook ten koste van onze voorgaande gedachte; dan dezelve tegentegaan, althans te verwringen, om
de eer van ons eenmaal aangenomen Stelsel te handhaaven.
Meer heb ik voor een onpartijdig Lezer hier niet bij te voegen, om hem geheel met mijn oogmerk, en
met de natuur van dit werk bekend te maaken.
|
|