Brieven over verscheide onderwerpen. Deel 4
(1789)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtvrij
[pagina 117]
| |
Vierde brief.Vervolg van de eigen beschouwing. De liefde, ten tijde der ridderschap; onder de regeering van Philippus Augustus en vervolgens tot aan François I.De toverachtige tijden der Ridderschap komen het naaste bij die der Bergschotten, in zo ver als de Liefde bij beiden de bron der edelste daaden was. Hoe zeer de Godsdienst, hoe zeer de zeden en gewoonten ook verschilden, eene andere drijfveer bragt hetzelfde uitwerksel voort. De zucht om den Godsdienst te wreeken, en het graf van den Zaligmaaker op de Ongeloovigen te herwinnen, hoe zeer op zich zelve niets dan eene bijgeloovige, schoon zielverheffende, razernij, liet niet na Helden voort te | |
[pagina 118]
| |
brengen Ga naar voetnoot(1), die in braafheid en moed de Fingals op zij mogen gesteld worden, terwijl zich de Liefde eene niet minder ede- | |
[pagina 119]
| |
le hartstocht vertoonde, waar ze aan den Godsdienst verbonden was, dan daar ze met de Liefde des Vaderlands hand aan hand wandelde. Pour Dieu & m'Amie, was de zinspreuk eens Ridders van dien tijd, en, naar zijne begrippen, ontzag hij geene gevaaren om zijne verkleefdheid aan beiden te staaven. Mooglijk vertoont zich de Natuur en de Liefde nergens tederer dan hier. Deeze tijdkring is het geliefdste wandelperk van den Dichter en indien hij zacht en roerend wil zijn, indien hij den naïven Minnezang bemint, zal hij het aan de hand der onschuld menigwerf bewogen betreden. Alles is hier voor ons romanesk Ga naar voetnoot(2), zeker niet geheel | |
[pagina 120]
| |
tot onze eer. Intusschen zou men moeite hebben, om elders zo veel goede trouw en standvastigheid, zo veel ongekunstelde eerbaarheid en waare kieschheid te vinden, dan in deeze toverachtige tijden. Een Ridder, die zijn woord gebroken had, was de schandvlek van zijn geslacht, en eene afwezendheid van jaaren kon geen inbreuk op de getrouwheid der Gelieven maaken. Zij zagen elkander dikwerf verouderd weder, maar wat zij eens voor elkander geweest waren, waren ze nog, en hadden, onder vreemde en verschillende hemelen, nimmer een oogenblik opgehouden het in den volsten zin te zijn Ga naar voetnoot(3). | |
[pagina 121]
| |
Tot een kleen voorbeeld kunnen hier de volgende Versen van dien tijd verstrekken. Ze zijn van eenen Henri de Soissons, die den Heiligen Lodewijk naar het Oosten gevolgd, en daar krijgsgevangen gemaakt was:
Bien m'a Amours éprouvé en Surie,
Et en Egypte, où je fus mené pris.
Si que je fus en grand paour de ma vie,
Et thacun jour cuidai bien estre occis.
Mais pout tout ce, mon coeur ne s'est parti,
| |
[pagina 122]
| |
Ne desevré de ma douce ennemie;
Ne en France pour ma grand maladie,
Quand je cuidai de ma goute mourir;
Ne se pouvoit de mon coeur d'elle partir.
Ook hier vinden wij nog geene decente taal, dewijl het hart onschuldig en de gedachten zelven altijd decent waren; geen enkelen trek van geest of kunst; maar des te meer gevoel des harten, eenvouwig en warm uitgebragt. Zij, die geneigd zijn om de Liefde van deezen tijd profaan te vinden, vergeten, dat zij dezelve uit de achtiende eeuw beschouwen. In dien tijd was ze zeker niet profaan. De begrippen der eeuw bragten dit mede; Liefde en Godsdienst waren bij hun één; de eerste was in hun hart genoeg gezuiverd om deeze verbindtenisse te gedoogen, en alle die laage en verachtelijke denkbeelden, welke in onze ziel geboren worden, wanneer onze beschaafdere Eeuw de Liefde hoort noemen, kenden ze niet, of zo zij ze kenden, zou de bloote naam der Liefde dezelve uit hun hart verdreven hebben. Om u een volledig begrip van de opvoeding en den geest deezer tijden te geven, zoude ik mij getroosten moeten een uittrekzel van het groote werk van den Heer De Ste Palaije te maken; doch | |
[pagina 123]
| |
dewijl dit al te uitvoerig voor mijn tegenwoordig bestek is, wil ik 'er u liever heen wijzen, en mij thans vergenoegen met het korter tafereel, dat 'er ons D'Arnoud Ga naar voetnoot(4), die uit de eigen bron geschept heeft, van geeft. Gij zult 'er genoeg uit zien kunnen dat de meeste beschuldigingen, die men van den kant van den Godsdienst en van de Zeden gewoon is tegen deeze instelling aan te voeren, uit onkunde haaren oorsprong trekken. De geheele opvoeding van eenen aanstaanden Ridder was naar de verheven gevoelens en daaden, die men eenmaal van hem verwachtte, ingericht. Elk, die men tot deeze eer op wilde leiden, werd op zijn zevende jaar aan de handen der Vrouwen onttrokken, en de krijgskundige oeffeningen kwamen in het ontwerp zijner opvoeding te staade; indien zijne ouders, min door het geluk bedeeld, hem geenen onderstand konden beschikken, plaatste men hem bij deezen of geenen Baanderheer, welke ieder eene soort van kleine hofhouding hielden, en hier leerde hij dienen, om naderhand van het recht van te beveelen een des te beter gebruik te kunnen maaken. | |
[pagina 124]
| |
Het jonge kind begon met de verrichtingen van Paadje waar te nemen; de eerste lessen, die men hetzelve gaf, bestonden in l'amour de Dieu & des Dames Ga naar voetnoot(5). 't Is dus niet te verwonderen, dat een Ridder van dien tijd, van zijne jeugd af aan met zulke gevoelens doortrokken, te gelijk hoflijk en vroom ware. De Leerling koos in zijne gedachten deeze of geene Dame, welke niet naliet een wonder van Schoonheid en Deugd te zijn, en tot haar betrok hij, even als tot de Godheid, alle zijne gedachten, alle zijne daaden. Men zal over deeze buitenspoorige ontheiliging lagchen, ondertusschen moet men toestaan, dat de eenvouwigheid van zeden en de kieschheid van gevoel zeer veel bij deeze zuivere intellectueele Liefde wonnen. Van hier de Fransche hoflijkheid, welke in het vervolg met de | |
[pagina 125]
| |
Arabische Galanterie Ga naar voetnoot(6) in een gesmolten, | |
[pagina 126]
| |
een karakter van tederheid, van opgeruimdheid en van behaaglijkheid vormde, daar onze metaphijsische Bel-esprit en het zedenbederf tot de geringste spooren toe van hebben doen verdwijnen. De Jongeling klom uit den stand van Paadje tot dien van Schildknaap. Deezen waren in verscheiden klassen verdeeld; zij dienden aan tafel, sneden het vleesch voor, zorgden voor de Paarden, hadden het opzicht over de schikking der vertrekken, namen, even als de Jongvrouwen, de pligten van het Kasteel waar, hielden den stijgbeugel voor hunnen Meester, en hadden deszelfs wapenen onder hunne verzorging. Eene zedige ingetogenheid, gehuuwd aan uitsteekende behendigheid, werd, met de kundigheden in den krijgsdienst, voor hunne voornaamste verdienste gerekend. Eindelijk was de ouderdom van twintig jaaren het tijdstip, waarin de Schildknaap tot Ridder werd aangenomen. Het geheele toestel, hier toe gebruikt, had zijne betrekking weder even zeer tot den Godsdienst als tot de Liefde. Vastendagen, gebeden, een wit gewaad, eene oprechte belijdenis van alle zijne gebreken, verscheiden Leerredenen, met Godvrucht aangehoord; zie daar de | |
[pagina 127]
| |
voorbereidselen tot deeze plegtigheid. De Aannemeling trad vervolgens in de Kerk, en naderde, met den degen in een Sjerp om den hals gebonden, het Altaar. De Priester zegende den degen, en hing hem dan weder aan den hals des nieuwen Ridders, welke met gevouwen handen op de knieën ging liggen voor hem, of haar, die hem wapenen moest. Na dat men hem in dien toestand had doen zweeren, beijverden zich de Vrouwen of Jongvrouwen om hem met alle de uitwendige kentekenen der Ridderschap te versieren, en eindigden met hem den degen te omgorden. Nu sloeg hem de Heer of Vorst tot Ridder, door hem met het plat van zijnen blooten degen drie slagen op den schouder of hals te geven, onder het uitspreken van deeze of soortgelijke woorden: In den naam van God, van St. Michel en van St. George, maak ik u Ridder. Wees eerzaam, stoutmoedig en vroom Ga naar voetnoot(7). Na deeze plegtigheid ontving hij den helm, de speer, en het schild, en hij beklom een Paard, 't welk altijd een Hengst moest zijn, zonder zich van den stijgbeugel te bedienen, terwijl hem het volk met openlijke toejuichingen omringde. | |
[pagina 128]
| |
Welk eene verwonderenswaardige bron van lessen ontslooten deeze inrichtingen der Ridderschap niet Ga naar voetnoot(8)! Weduwen en Weezen, zelfs ten koste van zijn leven, voor te staan; de verdrukte onschuld openlijk te beschermen; de zaak der Vrouwen te omhelzen; de rechten van den Godsdienst te ondersteunen; in een woord; hen allen te bestrijden, welke vijanden van het recht en van de waarheid scheenen te zijn; zie daar het kort begrip van pligten, welken men den Ridderen voorschreef. Zij ijverden voor de Deugd en voor alle beminlijke zeden; hun grootste eertijtel was openlijk voor den Minnaar eener waardige Jongvrouwe bekend te staan Ga naar voetnoot(9), en hunne edelste belooning het recht van na de behaalde | |
[pagina 129]
| |
overwinning een' kusch te mogen geven aan de Vrouw, wier handen hun den prijs aanboden. Nog eene aanmerking! Mooglijk zal de lof, aan deezen tijd door ons toegekend, vreemd schijnen aan hun, wier gantsche belezenheid over dit onderwerp zich tot de Histoire Litteraire des Troubadours van Millot bepaalt.Deeze Schrijver denkt Ga naar voetnoot(10) minder gunstig over de Ridderschap en over derzelver invloed op de zeden. 't Zou mij te lang ophouden, indien ik hem hier wederleggen wilde, hoe gemaklijk zich dit anders ook doen liet. Ik wil u dus alleen eenige weinige aanmerkingen aanbieden, die u, bij het onderzoek der overige werken, welke dit onderwerp behandelen, genoeg in staat zullen stellen, om dit zonder mij te doen. Millot's hoofddoel is geweest, om de zeden van onze eeuw ten koste van die der voorgaanden te doen schitteren Ga naar voetnoot(11). | |
[pagina 130]
| |
Overal volgt hij na; zelden neemt hij de moeite van zelf te denken Ga naar voetnoot(12). Vaak toont hij geheel aan den schijn te blijven hangen. Zo zal hij het, bij voorbeeld, als eene beschuldiging tegen den goeden ouden tijd, zo als de Franschen hem noemen, opgeven, dat de ondeugden toen | |
[pagina 131]
| |
onder minder eerlijke voorwendsels en gedaanten verscheenen, dan thans Ga naar voetnoot(13), iets, dat de beste Zedenschrijvers eenpaarig als den hoogsten graad van ons zedenbederf aanmerken. De ondeugd een bevallig of eerlijk masker te verleenen, is haar openlijk vrijgeleide te geven. Eenmaal ingenomen met zijn plan om de zeden van onzen tijd te bewierooken, zoekt hij, waar de braafheid en oprechtheid der Ouden in de oogen springt, altijd met angst en geest naar eene reden, die hun minder eer aandoet Ga naar voetnoot(14). | |
[pagina 132]
| |
Bijna overal gebruikt hij het woord Amour in den zin van onze Eeuw. Dan zeker kan hij veel tegen die tijden inbrengen. De goede trouwe vorderde echter, dat hij het | |
[pagina 133]
| |
in den zin van de tijden der Ridderschap nam. En nog moet hij telkens, in weerwil van zich zelven, belijden, dat 'er toen veel reinheid en edelheid in deeze hartstocht was. Ook schijnt hij het als een gebrek aantemerken, dat men in de Minnezangen van dien tijd zo weinig geestige wendigen vindt Ga naar voetnoot(15) Voeg hier eindelijk nog bij, dat men, om juist te oordeelen over het nut of nadeel, dat de Ridderschap aan de zeden toegebrag heeft, den tijd in aanmerking moet nemen, welke deeze instelling voorging, en zich zelven vraagen: hoe waren de zeden toen de Ridderschap een' aanvang nam? hoe waren ze toen deeze instelling in haaren vollen bloei was? Millot zelf zegt van den tijd, | |
[pagina 134]
| |
die de Ridderschap voorging Ga naar voetnoot(16): l'Histoire ne counoit rien de plus affreux que les deux siècles antérieurs à cette époque. Waarom hier de verbaazende verbetering niet gevoeld, welke de Ridderschap aanbragt? - Waarom ze niet opgegeven? Neen! men vindt hier voor eenige gebreken, die van den voorigen tijd nog overgebleven waren, die dikwerf enkel onkunde, en geen gebrek van 't hart ter waereld, tot oorsprong hadden, zorgvuldig aangestipt, op rekening van de Ridderschap gezet, en dan met onze beste zijde in vergelijking gesteld; zonder onze meerdere kundigheden, ons grooter licht in aanmerking te nemen; zonder zelfs te onderzoeken of onze blinkende deugden niet vaak gemaskerde ondeugden zijn. 't Was echter natuurlijk, dat 'er nog iets van de voorige barbaarschheid over moest blijven! De Ridderschap had veel gedaan, mooglijk meer, dan men van eenige menschelijke instelling verwachten kon. Behalven de verbetering der zeden van dien tijd, hebben haare overblijfselen de volgende verbastering nog zeer lang tegengehouden, en, 't geen aanmerkingswaardig is, zo lang 'er nog een | |
[pagina 135]
| |
zweem van den geest deezer instelling overig bleef, heeft die verbastering nimmer haar toppunt kunnen bereiken Ga naar voetnoot(17). Meer zal ik hier niet bijvoegen. Tegen eenen Millot zou Thomas alleen genoegzaam opwegen; maar bijna alle Schrijvers zijn van een ander gevoelen. Zelfs vinde ik in den oordeelkundigen, en de waarheid zo zeer beminnenden, Mirabeau, die zeker geen vleier is, eenen nieuwen Lofredenaar van den goeden ouden tijd. Ga naar voetnoot(18). | |
[pagina 136]
| |
Ons bestek duldt niet, dat wij ons bij deeze beminlijke tijden en zeden langer ophouden. Ik worde echter gedrongen, u de volgende schoone Versen van Saint Marc Ga naar voetnoot(19) over dit onderwerp vooraf nog op te geven:
Que sont-ils devenus ces jours, ces heureux jours,
Ou jamais sans la Gloire on ne vit les Amours?
Ou, toujours plus epris, en la voyant plus belle,
Ils devançoient le char de la sière Immortelle,
Et, parés des bienfaits qu'ils en avoient reçus,
Retournoient triomphans à la Cour de Venus?
La jeune Amante, alors, loin d'une folle ivresse,
Pouvoit s'enorgueillir du beau nom de Maitresse:
Son exemple guidoit au chemin des vertus,
Les soins pour la charmer devenoient superflus,
Malgré tous les attraits des roses du bel age,
Si l'Amant ne joignoit au plus fidéle hommage,
A la noble franchise, a l'intrépidité,
L'Amour de la Patrie & de l'humanité.
L'Amant se transformoit en Héros indomptable:
Désarmé, le Héros ne savoit qu'être aimable.
Quand l'honneur l'appeloit, l'amour armoit son bras,
Et du sein des plaisirs l'envoyoit aux combats.
Au moment de frapper, sa fougueuse vaillance
De l'objet adoré regrettoit la présence.
Hélas, s'écrioit-il, que ne puis-je, à ses yeux,
Mériter aujourd'hui de lui plaire encore mieux!
| |
[pagina 137]
| |
La Victoire bientôt, récompensoit son zèle,
Ou, tombant avec gloire, il expiroit fidèle.
Ce n'étoit point assez pour ces braves Guerriers
D'Offrir à leur pais quelques sanglans lauriers.
A l'appareil des camps, aux palmes de Bellone,
Du Citoyen utile unissant la Couronne,
Ces Guerriers généreux, a l'ombre de la paix,
Consacroient leur loisir, en versant des bienfaits.
Naauwlijks raakten de verheven begrippen, die de tijden der Ridderschap aan de Liefde verbonden hadden, aan 't verflaauwen, of deeze hartstocht week van oogenblik tot oogenblik van haare waare bestemming af. Men begon allengs Liefde te noemen, wat geen Liefde was, en zij, die tot daar toe aan het rechtschapen hart tot drijfveer, om beter, grooter en edeler te worden, verstrekt had, werd nu verwisseld, voor eene hersenschim, die tot indolentie en nutteloosheid vervoerde, bij sommigen; bij anderen, voor eene laage drift, die verachtlijk maakte, en zich der Deugd tot vijandinne stelde. Wij zullen hier Frankrijk tot voorbeeld kiezen, zo om dat deeze Natie altijd het meeste zwak voor Minnedichters gehad heeft, en ons dus veele oude stukjes van dezelve zijn overgebleven; als om dat men zich eenmaal, met hoe veel recht thans, moogt gij zelf beoor- | |
[pagina 138]
| |
deelen, dit Volk hier als een model voorgesteld heeft. Tot onder de regeering van Philippus Augustus kan men, uit de verschillende Romans en Dichtstukjes, die ons van dien tijd overig zijn, nog zichtbaare bewijzen zien, dat men de waare Liefde kende. Hoe zeer ook hier en daar aan andere nevensbegrippen verbonden, bleef ze nog altijd dat hoflijke en eerbiedige behouden, dat haar de instellingen der Ridderschap in gedrukt hadden Ga naar voetnoot(20). Echter begon het bederf zich aan te kondigen. Een der beroemdste Dich- | |
[pagina 139]
| |
ters van dien tijd, Chretien de Troijes Ga naar voetnoot(21) beklaagt zich reeds over de wijze, op welke men in zijn' tijd begon te beminnen:
Or est Amour tourné en Fable,
Pour ce que cils qui rien ne sentent,
Disent qu'ils aiment, & ils mentent.
Terwijl Jean Monoit d'Arras nog eene Liefde bezong, die op standvastigheid en getrouwheid gegrond was:
Qui aime sans tricherie
Ne pense n'a trois n'a deux;
D'une seule est désireux,
Cil que Foyal amour lie
Ne voudroit d'autre avoir mie.
| |
[pagina 140]
| |
begonden de Vrouwen van dien tijd reeds zo ver van haare voorige deugd en waarde aftewijken, dat zekere Guillebert de Berneville op eenen geheel anderen toon over de Liefde begon te moraliseeren:
Nul ne se peut avancer
En amour, fort par mentir;
Et qui mieux sçait s'en aider,
Plutôt en a son plaisir.
En Robert de Marberolles gaat nog verder:
Mort est Amours, mort sont cils qui aimoient,
Les faux amans l'ont fait du tout faillir.
Hij belijdt, dat hij enkel tedere Liedjes vervaardigde uit gewoonte, dat hij voor 't overige niet bemint en nimmer beminnen zal, dewijl 'er geene waare Liefde meer op aarde is. De aanmerking van Massieu is hier juist Ga naar voetnoot(22). Er waren toen, zegt hij, geen Dichters, geen Rijmelaars zelfs, die hunne waare of verzonnen Liefde niet zongen. Het voorbeeld der Grooten sleepte het geheele Koningrijk mede. Wie geen Minnaares bezat, schiep 'er zich een in zijne verbeelding, | |
[pagina 141]
| |
en deeze moest altijd wreed zijn, ten einde hunne stukken met klagten, met verwijtingen, met traanen en met zuchten te kunnen vervullen. Kerkers, Ketenen, Lijdingen en Martelaarschap maakten hunne vrolijkste plekjes uit. Het voorbeeld, daar Massieu hier op doelt, was dat van Thibaud, Comte de Champagne, zeer bekend door zijne Versen, en een der eersten, die in den vijfden kruistocht 1199, afgekondigd door Innocentius de III., zich onder den gewijden Standaard schikte. Zijne Liefde voor de Koningin Blanche, Moeder van den Heiligen Lodewijk, deed hem zijne Liedjes vervaardigen. Fauchet Ga naar voetnoot(23) prijst ze; | |
[pagina 142]
| |
maar Varillas Ga naar voetnoot(24) denkt 'er minder | |
[pagina 143]
| |
gunstig over. Zie hier zijne woorden: ‘Il composa des Chansons amouteuses, où il y avoït plus d'esprit que d'elegance.’ En in de daad de aanmerking van Varillas is hier gedeeltelijk meer waar, dan die van Fauchet, en zij zou geheel waar zijn, indien hij, voor élegance, sentiment geschreven | |
[pagina 144]
| |
had. Let hier ondertusschen op twee dingen. Voor eerst, dat naar maate men de waare Liefde meer uit het oog verloor, 'er in de Minnezangen meer geest en minder gevoel bespeurd wordt. Eerst gevoelde men en men zong; nu gevoelde men niet en men zong echter. Het verstand poogde de plaats van het hart te bekleden en de koelheid der gewaarwording door de vlugheid van geest te vergoeden; on mit, zo als Thomas zegt, l'expression du Sentiment a la place du Sentiment même. Ten anderen, dat men thans over indecentie in de uitdrukkingen begon te klaagen. Schoon de eerste Provencaale Dichters zich ruim zo onbeschaafd uitgedrukt hadden, ontmoet men niet, zo lang zij de taal van 't gevoel spraaken, dat dit immer kuische ooren kwetste. De eenige klagte, die ik te vooren hier over aantreffe, behoort tot de regeering van Philippus de eerste, kort na den eersten kruistocht, in het laatste der elfde Eeuw Doch deeze klagte betrof geen Minnedichten, maar zekere Paskwillen, in de gedaante van Liedjes vervaardigd, en toen algemeen gezongen, op een' Jongeling, door zijn slecht gedrag bekend, en, om zijne weeke en verwijfde levenswijze uittedrukken, met den Vrouwennaam Flora benoemd. De los- | |
[pagina 145]
| |
bandigheid ging zo ver, dat Yves, Bisschop van Chartres, bespeurende, dat deeze Liedjes gewoonlijk even zo weinig eerbaar waren, als de Jongeling, daar men ze op vervaardigde, en altijd de zichtbaarste kentekenen der plaats droegen, daar ze van soortgelijke lichtmissen hunne geboorte ontvingen, zich verpligt rekende, het gezag van den Pauselijken Zetel 'er tegen in te roepen Ga naar voetnoot(25). Over de verliefde Versen van Abelard op Eloïze had men echter niet geklaagd; schoon 'er niets van tot ons is overgekomen, kan men uit de brieven, die wij nog van hem bezitten, zo wel als uit het getuigenis van Eloïze in een van haare brieven Ga naar voetnoot(26), ge- | |
[pagina 146]
| |
noeg besluiten, dat ze, door onze eeuw te beoordeelen, allezins vrij en indecent zullen geweest zijn. Maar 't geen hier mogelijk meer bewijst, eenige jaaren nog na Abelard, onder de korte regeering van Lodewijk de achtste, vertaalde zekere Hebers, de eenige beroemde Dichter van dien tijd, de Roman van Dolopathos, of der zeven Wijzen, uit het Latijn van Dom Jean, Munnik van Haute selve, in zijnen tijde beroemd wegens zijne vroome Levenswijze:
Si bon Moine de bonne vie,
De Haute selve l'Abbeye
A l'histoire renouvellée, &c.
En Massieu voegt 'er deeze aanmerking bij: Je ne sçais pas comment ce Moine de | |
[pagina 147]
| |
bonne vie & son Traducteur l'entendoient; mais il y avoit dans cette Piéce beaucoup d'endroits très propres à allarmer la pudeur. Plus scrupuleux que nous sur les moeurs peutêtre qu'ils l'étoient moins sur le choix des paroles, & que l'innocence de leur siécle les empêchoit de songer a bien des choses, a quoi la corruption des siècles suivans a fait penser. Ce qu'il y a de certain, c'est que Hebers ne fit point de façon d'addresser son Livre à l'Eveque de Meaux Ga naar voetnoot(27). Het verdient hier ook nog opgemerkt te worden, dat, met den geest der Ridderschap in de Mannen, de waarde der Vrouwen teffens afnam. Zij, die tot daar toe al haaren roem in de wezenlijke verdiensten haarer Minnaaren vonden, en derzelver getrouwheid door deugd en bevalligheid wisten te verdienen, begonden nu van liever lee meer prijs op het getal, dan op de waarde haarer Aanbidderen te stellen; haar hart raakte voor de onschuldige Liefde verlooren; de taal van 't gevoel begon haar onbekend te worden; haar hoogmoed alleen bleef overig, maar eene hoogmoed, in ijdelheid uitloopende, welke enkel op uitwendige, en dikwerf nog ontleende, aantrekke- | |
[pagina 148]
| |
lijkheid gegrond, en ten eenenmaal voldaan was, met in eene digte wolk van hartelooze, maar geestige en vleiende lofuitingen rond te kunnen zweeven. Toen reeds vingen ze aan, die edele gevoeligheid, en alle die beminlijke en zachte deugden, welke een zo wezenlijk sieraad der schoone Kunne zijn, en haar alleen tot den gordel der bevalligheden kunnen verstrekken, te versmaden, om tot die kleene en verachterlijke kunstenaarijen, welke de Weelde in de volgende Eeuwen tot volkomenheid gebragt heeft, den toevlugt te neemen. Zo vinde ik reeds bij eenen Gulart den volgenden raad, aan eenen Minnaar gegeven om hem van de Liefde tot zijne Minnaares te genezen: Le matin va la voir, ains qu'elle soit levée,
Et que de son fardet soit oingte ni fardée Ga naar voetnoot(28).
Hoe verbaasd verschilt deezen verachtelijken toon van dien eerbiedigen, met welken een Ridder eertijds van zijne Geliefde sprak! | |
[pagina 149]
| |
Hoe zeer moest het de Vrouwen van dien tijd doen bloozen, en alle Vrouwen, die immer uit voorbeelden nut weten te trekken, aanspooren, om zich zelve die waarde te geeven, die alleen, maar ook altijd, door de eigen waarde in ons geslacht beantwoord wordt! Maar nog ging de verachting verder; niet alleen dat de Schrijvers van de beruchte Roman de la Rose, en vooral Jean de Meun, de laatste van dezelve, de indecentie Ga naar voetnoot(29) tot die hoogte dreeven, dat het in | |
[pagina 150]
| |
een geschrift, 't welk toen het boek da jour en in handen van alle Vrouwen was, tot een zeker bewijs kon verstrekken, in welk eene geringe achting de Sexe was; maar zelfs spreekt de laatste op den vernederendsten toon van dezelve, en houdt staande, dat 'er geene deugdzaame Vrouwen meer te vinden zijn:
Or n'est -il plus nulle Lucrece,
Nulle Penelopé en Grece,
Ne nulle prude femme en terre.
Prudes Femmes, par Saint Denis,
Autant en est que de Phenix.
Beweerde men in de tijden der Ridderschap, dat de Eer en de Liefde altijd hand | |
[pagina 151]
| |
aan hand gingen, en de eerste door de laatste zelfs tederer en meer verheven weird; onze Dichter beschouwde in zijn' tijd de Liefde reeds als de gevaarlijkste Vijandin van de Eer, en eene Liefdeverbindtenis als derzelver waaren dood; hij begrijpt niet:
Comment l'honneur, s'il n'est de fer,
Peut vivre un mois en tel enter.
In Spanje alleen bleef de oude geest der Ridderschap nog overig, en schoon deeze instelling, ook daar, haare oorspronglijke waarde allengskens voor bijkoomende dwaasheden en grillen verwisselde, welke eindelijk tot die hoogte stegen, dat de bekende Cervantes het noodig keurde, zijne Landgenooten door een spotschrift van deeze hunne dwaasheid te genezen, en dit doel door zijnen voortreffelijkenn Don Quichot ook werkelijk bereikte; vinden wij 'er echter nog eenige spooren van tot onder de Regeering van onzen wreeden Dwingeland Philippus de Tweede; vooral hier in bestaande, dat men toen nog gewoon was eene Minnaares uit te kiezen, wier liefde en achting men door eene glorierijke daad wilde verdienen. Zo verhaalt Moreri Ga naar voetnoot(30) | |
[pagina 152]
| |
dat de Hertog van Alba zelf, niettegenstaande zijne deftigheid en gestrengheid, de overwinning van Portugal aan eene jonge Schoonheid had toegewijd; zich verbeeldende, dat zijne krijgszuchtige verrichtingen hem voor jeugd en bevalligheid bij haar verstrekken zouden. Waarlijk eene gril, die men in dat onmenschlijk gedrocht niet ligt vermoed zou hebben, en die te bewonderen is - ten ware zijne Geliefde hem ten eenenmaale waardig, en eene van die Harpijen geweest zij, welke de bloedigste offeranden het meeste beminden. Doch houden wij ons hier niet langer bij op. De Regeering van François I verdient meer onze aandacht. Van dit tijdperk af heeft de Liefde die gedaante gekregen, welke zij tot op dit oogenblik onder alle beschaafde Volkeren minder of meerder behouden heeft. Men heeft toen de zogenaamde galanterie Ga naar voetnoot(31) in haare plaats ge- | |
[pagina 153]
| |
zet, en wat eenmaal zo geheel, en vervolgens nog altijd ten deele, het werk van 't hart was, is sederd het werk der zinnen of dat van 't vernuft, en het voorwendsel geworden, daar Baatzucht, Hoogmoed, en Wellust zich beurteling van bedienen, om hunne heillooze oogmerken te bereiken. De eerst oorsprong van dit zedenbederf schrijft men toe aan de nieuwigheid, zo als Bayle Ga naar voetnoot(32) het noemt, die François I invoerde, dat de Vrouwen, die tot daartoe altijd eene zekere, der schoone Kunne zo wel voegende, afgezonderheid betracht hadden, nu openlijk aan het Hof mogten verschijnen. Uit deeze vrijheid ontstonden gevolgen, die een tafereel opleveren, dat afschuuwlijk genoeg is, om mij hier te doen verkiezen, van zo veel als mogelijk is de beste, en, nog boven dien, de Fransche Schrijvers zelve, te laaten spreken. Ik wil zelfs niet ver- | |
[pagina 154]
| |
dacht worden van hier in het overgedrevene te vallen; ik begeer hier te veel toe, mijne Landgenooten levendig te overtuigen, aan welk eenen oorsprong het beschaafde gedeelte van Europa zijne fraaie en gallante wellevendheid verpligt is. Docht ter zaake. De invloed, die deeze verschijning der Vrouwen aan 't Hof terstond had, vertoont ons Brantome Ga naar voetnoot(33) in de volgende woorden even nadruklijk als naïf: Un jour entretenant un grand Prince de par le monde des grandes vertus de François I, il m'en dit tout plein de bien: mais il le blasma fort de deux choses, qui avoient apporté | |
[pagina 155]
| |
plusieurs maux à la cour & en la France, non seulement pour son regne, mais pour celuy des autres Roys ses successeurs, l'une pour avoir introduit en la Cour les grandes assemblées, abord & residence ordinaire des Dames, & l'autre pour y avoir appellé, instalé & arresté si grande affluence de gens d'Eglise. Pour le regard des Dames, certes il faut avouer qu'avat luy elles n'y abordoient ny frequentoient que peu, & en petit nombre. S'il n'y eust eù que ces Dames de la Cour, qui se fussent debaucheés, c'eust esté tout un, mais elles donnoient tel exemple aux autres de la France, que se façonnant sur leurs habits, leurs graces, leurs façons. leurs dances & leurs vies, elles se vouloient aussi façonner a aimer & a paillarder, voulant dire par là: à la Cour en s'habille ainsi, on dance ainsi, on y paillarde aussi, nous en pouvons faire ainsi. Hoe ver deeze verbastering in't kort ging, zal u de volgende aanhaaling uit den eigen Schrijver Ga naar voetnoot(34) doen zien: Le Roy François | |
[pagina 156]
| |
aima fort aussi, & trop, car estant jeune & libre, sans difference il embrassoit qui l'une qui l'autre, comme de ce temps tel n'estoit pas galand qui ne fust putassier par tout indifferemment, dont il en prit la grande verole, qui lui avança ses jours, & ne mourut gueres vieux, car il n'avoit que cinquante trois ans, ce qui n'estoit rien, & luy après s'estre veu eschaudé & mal mené de ce mal, avisa que s'il continuoit cet amour vagabond, qu'il seroit encore pris, & comme sage du passé, avisa à faire l'amour bien galamment, dont pource institua sa belle Cour frequentée de si belles & honnestes Princesses, grandes Dames & Damoiselles, dont ne fit faute que pour se guarantir des vilains maux, & ne souiller fon corps plus des ordures passées, s'accommoda & s'appropria d'un amour point sallaud, mais gentil, net, & pur. Om zich een denkbeeld van dit fraaie Hof, zo wel als van de geestige en reine Liefde, gelijk Brantome ze noemt, van dien tijd te vormen, behoeft men zich alleen de | |
[pagina 157]
| |
Anecdote te herinneren, welke ons Varillas Ga naar voetnoot(35) van den Admiraal De Bonnivet mededeelt; eene Anecdote, die onder het oog van den Koning, en met zijne eigen Zuster, de beruchte Marguerite de Valois Ga naar voetnoot(36) voorviel. De Admiraal had | |
[pagina 158]
| |
eene raazende drift voor deeze Prinses opgevat. Alle middelen, die hij in het werk stelde om haar te gewinnen, werden door haare Deugd verijdeld. Zijne dwaaze hartstocht vermeerderde 'er slechts door. Op | |
[pagina 159]
| |
een tijd, dat hem het Hof op een zijner Landgoederen een bezoek bragt, had hij de listige stoutheid van de Zuster zijns Konings in een vertrek te doen vernachten, daar het zijne door een verborgen deur den vrijen toegang in had. Naauwlijks was de nacht daar of hij begeeft zich zo stil doenlijk naar de Prinses; maar alle zijne voorzorg belette niet, dat zij door het kraaken der deur ontwaakte. Nu nam hij zijne toevlugt tot openbaar geweld. Zij verweerde zich zo dapper, dat hij van wegens de krabben in zijn gezicht vijf weeken zijn kamer moest houden, zonder dat hij zich beroemen kon eenig voordeel uit zijne onderneming getrokken te hebben, dewijl eindelijk op het aanhoudend roepen en schreeuwen der Prinsesse haare Vrouwen toeschooten, en haar uit den nood verlosten. François de Eerste, zegt de Geschiedschrijver, toen hij deeze gebeurtenis vernam, lagchte 'er alleen over. Van dit oogenblik is, zo als ik reeds zeide, alles meer en meer op den voet gekomen, waarop het thans is. De waare Liefde is weggestommeld en met haar de goede trouwe, de eerbaarheid en kuischheid; eene koude Galanterie, en die jargon, welke het vernuft uitvond en de gevoelloosheid aan- | |
[pagina 160]
| |
nam, heeft haare plaats betrokken; de taal is beschaafd geworden, maar het hart meer en meer verdorven; eene indecente uitdrukking (en wat wordt hier al niet onder gerekend?) is eene hoofdmisdaad geworden; maar de onkuischheid zelve heeft men haar afschuuwlijk gelaat ontnomen, en men heeft het middel gevonden, om daaden zonder schaamte te kunnen plegen, op wier enkelen naam men tot aan de voeten bloozen zou. Doch laat mij hier Mezerai nog bijbrengen. Hij tekent dit voorthollend bederf meersterlijk: Le Roi Francois I qui avoit une noble passion pour toutes les belles choses, s'estoit merveilleusement pleu aux magnificences, croyant qu'elles servoient a faire parôitre sa grandeur; & comme il se persuadoit que la beauté des Dames rehausferoit l'éclat de ses pompes, joint qu'il estoit d'inclination amoureuse, il avoit le premier accoutumé ce beau monde à hanter la cour. Du commencement cela eut de fort bons effets; cet aimable sexe y ayant amené la politesse & la courtoisie, & donnant de vives pointes de generosité aux ames bien faites: mais depuis que l'impureté s'y fut mêlée, & que l'exemple des plus grands eut autorisé la corruption, | |
[pagina 161]
| |
ce qui estoit auparavant une belle source d'honneur & de vertu devint un sale bourbier de tous vices; le deshonneur se mit en credit, la prostitution se saisit de la faveur, on y entroit, on s'y maintenoit par ce moyen, bref les charges & les bienfaits se distribuoient à la fantaisie des femmes. Et parce que d'ordinaire, quand elles sont une fois dêreglées, elles se portent à l'injustice, aux fourberies, à la vengeance, & à la malice avec bien plus d'effronterie que les hommes mesmes; elles furent cause qu'il s'introduisit de trés-mèchantes maximes dans le gouvernement, & que l'ancienne candeur Gauloise fut releguée encore plus loin que la chasteté. Cette corruption commença sous le regne de Francois I, se rendit prèsque universelle sous celui de Henry II, & se débor da enfin jusqu'au dernier point sous Charles IX & sous Henry III Ga naar voetnoot(37). Tot hier toe had men altijd een groot aantal Lofredenaars op de Vrouwen en Voorstanders van de Liefde, zelfs onder de | |
[pagina 162]
| |
Geestelijken Ga naar voetnoot(38) gevonden; nu begon dit getal van dag tot dag te verminderen, en eerlang kwamen 'er bijna niet dan schimpschriften op beiden uit. De menigte, altijd gewoon zich aan den schijn te vergaapen; | |
[pagina 163]
| |
de boosaartige lasterzucht, gemeenlijk uit beledigden hoogmoed ontstaande, en altijd te vrede, wanneer een vooroordeel haar gelegenheid geeft om te wonden en te zegevieren, lieten niet na dit zedenbederf als onafscheidelijk van de Vrouwen en van de Liefde zelve te doen voorkomen. De kundiger Menschenkenner, de eerlijker Man, schreven het alleen aan de verbastering der tijden, daar beiden in deelden, toe, en herinnerden zich te wel dien gelukkigen voorouderlijken tijd, waarin de Zeden en de Deugd zo veel verpligting aan de schoone Kunne en aan de Liefde hadden, om de menigte of de boosaartigheid toe te stemmen. Tot een voorbeeld kan het volgend Rondeel van den beruchten Marot Ga naar voetnoot(39) die onder Fran- | |
[pagina 160]
| |
çois X den Eersten gebloeid heeft, verstrekken:
Au bon vieux temps un train d'amour regnoit,
Qui sans grand art & dons se demenoit,
Si qu'un bouquet donné d'amour profondé,
C'estoit donné toute la Terre ronde:
Car seulement au coeur on se prenoit;
Et si par cas à jouyr on venoit,
Sçavez-vous bien comme on s'entretenoit,
Vingt ans, trente ans: cela duroit un monde
Au bon vieux temps.
Or est perdu ce qu'amour ordonnoit,
Rien que pleurs faincts, rien que changes on n'oit.
Qui voudra donc qu'à aimer je me fonde
Il faut premier, que l'amour on refonde,
Et qu'on la mene ainsi qu'on la menoit
Au bon vieux temps.
Thomas merkt deeze vermindering van | |
[pagina 165]
| |
Lofredenaaren der Vrouwen te recht op, en dewijl hij hier teffens een tafereel aanbiedt, waar uit gij duidelijk zien kunt, hoe zeer de afwijking van de Natuur en van de Liefde op de zeden invloeide, wil ik u hier zijne woorden nog uitschrijven Ga naar voetnoot(40): Après ce temps on trouve beaucoup moins d'ouvrages en leur honneur. Cette espèce d'enthousiasme général d'une galanterie sérieuse, étoit un peu tombée. l'Ectinction entiére de la Chevalerie en Europe, l'abolition des tournois, les guerres de religion en Allemagne, en Angleterre, & en France, les Femmes appellées dans les Cours & les moeurs qui doivent naitre de l'oisiveté, de l'intrigue, & de la beauté regardée comme un instrument de fortune, enfin le nouveau goût de Soviété qui commença par-tout à se répandre, goût qui polit les moeurs en les corrompant, & qui, en mêlant davantage les deux sexes, leur apprend à se chercher plus & à s'estimer moins; tout contrubua à diminuer un Sentiment, qui pour être profond a besoin d'obsiacies, & d'un certian état de l'ame ou elle puisse s'honorer | |
[pagina 166]
| |
par ses desirs, & s'estimer par sa foiblesse même. Eindelijk heeft het verderf zijn toppunt bereikt met den dood van Lodewijk de XIV De vreeslijke Schilderij 'er van schijnt van onzen tijd genomen te zijn. Une volupté plus hardie ('t is weêr Thomas Ga naar voetnoot(41) die spreekt) devint à la mode. On mit de l'audace & de l'impétuosité dans ses desirs; & l'on déchira une partie du voile qui couvroit la galanterie. La decence qui avoit été respectée comme un devoir, ne fut pas même gardée comme un plaisir. On se dispensa reciproquement de la honte. La légèreté se joignit à l'excès; & il se forma une corruption tout à la fois profonde & frovole, qui pour ne rougir de rien, prit le parti de rire de tout. Depuis plus de six siècles, la galanterie faisoit le caractère de la nation; mais l'esprit de Chevalerie toujours mêlé à ce sentiment, cet esprit inseparable de l' honneur, faisoit du moins que la galanterie ressembloit à l'amour & que le vice avoit toute la vertu dont le vice est susceptible. Mais guand il resta peu de traces | |
[pagina 167]
| |
de cet honneur antique, la galanterie même y perdit; elle devint un sentiment vil, qui supposa toutes les foiblesse, ou les fit naitre. Dans le même temps & par cette pente génerale qui entraîne tout, le gout de la société des femmes augmenta. La séduction plus aisée, offrit par-tout plus d'espérances. - Alors le poids du temps, le desir de plaire, dut répandre de plus en plus l'esprit de société; & l'on dut venir au point ou cette sociabilté poussée a l'exeès, en mêlant tout, acheva de tout gâter; & telle est peut-etre l'epoque où nous sommes. Ik meen genoeg bijgebragt te hebben, om den invloed der begrippen en zeden op het denkbeeld, waaronder men zich de Liefde beurteling voorstelde, te staaven; om te doen zien, dat het woord Liefde in alle tijden juist niet hetzelfde betekend hebbe, en dat de zeden juist overal zuiverer waren, naar maate men 'er hooger van de Liefde dacht; en kon dit laatste anders, daar het tot een bewijs verstrekte, dat men de waare Liefde, die van het beste gedeelte des Menschdoms altijd voor eene deugd en de bron van duizend andere deugden gehouden is, waarlijk kende en daadlijk onder zich bezate? | |
[pagina 168]
| |
Vergeet hier ondertusschen niet optemerken, dat de Franschen nog in 't eigen zedenbederf deelen; dat de ondeugden, meer beschaafd, mooglijk hier door alleen te gevaarlijker zijn geworden; dat het hart onmerkbaar aan gevoelens en zeden gewend is, daar men eenmaal van te rug gebeefd zou hebben; dat men bij deeze natie thans, meer dan bij eenige andere, de waare Liefde voor een riducule houdt en tot de dolle tijden der doolende Ridderschap te rugge wijst, en dat, niettegenstaande dit alles, geen taal minder indecente woorden veroorlooft, dan de Fransche. In de onbandigste Bordeelen van Parijs is een indecent woord strafwaardig, en in de zogenaamde beste kringen de minste klank, die door de verste gevolgtrekking eene obsceene beeldtenis voor de oogen kan brengen, eene hoofdmisdaad. Zo waar is het, dat de groote decentie der taal altijd in verband stond met het diepe Zedenbederf; doch hier over wil ik u in mijnen volgenden brief nader onderhouden. Duld dat ik deezen met de volgende schoone versen eindige:
Que les temps sont changés! noble Chevalerie,
Ne reviendras tu point consoler ma Patrie?
Hélas! qu'est devenu ton instinct prècieux?
| |
[pagina 169]
| |
Ou retrouver tes moeurs, trésor de nos ayeux?
l'Amour du nom François, n'est plus qu'une chimére.
On insulte aux devoirs de fils, d'époux, de pére;
L'interet parmi nous est la suprême loi;
En aimant l'Univers, on ne chérit que soi.
L'un sur le poids de l'er mesure ses services;
l'Autre fait en secret payer ses injustices.
La vertu se contraint, ou se cache aujourd'hui;
Elle nuit aux succès loin d'en étre l'appui.
François! vous êtes nés pour l'amour & la gloire.
Voulez-vous au bonheur enchaîner la victoire?
Cédez un doux empire à ce sexe charmant;
Liez-vous à ses pieds par un heureux serment.
Envain vous l'accusez d'erreurs & de caprices;
ses défaults, quels qu'ils foient, ne sont dus qu'a nos vices.
Par un manége a droit, ou des soins empressés,
Vous voulez qu'il vous plaise, & vous l'en punisséz!
Il se respectera si l'honneur vous anime.
Il aura cent vertus, s'il obtient votre estime.
Soyez justes & vrais; ne couvrez plus de fleurs
Le chemin qui le trompe, & le méne aux erreurs.
Bientôt vous le verrez sur de nouvelles traces,
Conquérir par les moeurs & règner par les grâces;
Au talent de trahir présérer la candeur,
Applaudir l'héroisme, estimer la valeur,
Et ramener ces jours, que l'on traite de fables,
Ou les plus vertueux étoient les plus aimables.
Plus sensibles alors, plus noblement charmés,
Vous serez moins seduits; mais vous serez aimés,
|
|