Brieven over verscheide onderwerpen. Deel 3
(1787)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtvrij
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde brief.Over het gevoel.Wanneer wij al het tot hier toe beredeneerde tot aan het uiterste punt doordenken, zal het geheele verschil op deeze grondvraag, waar uit zich het overige gemaklijk beslissen laat, neder komen: Kan het gevoel te veel verfijnd worden? Indien wij het tegendeel hier van bewijzen, hebben wij, naar ons inzien, de sentimenteele Schrijvers genoegzaam verdedigd, dewijl het vrij onverschillig is voor welk eene gewaarwording wij het hart vertederen, zo dra het voor geoorloofde indrukken niet te veel vertederd kan worden, en wij aan dit laatste vereischte voldoen. Het overige van deezen brief zal u van de gegrondheid mijner stelling doen oordeelen. Zien wij eerst wat de teêrgevoeligheid op haar zelve zij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij noemen een mensch teergevoelig, (zegt Eberhard Ga naar voetnoot(1)) bij welken eene uitwendige gewaarwording of eene gedachte ligtelijk veele inwendige gewaarwordingen; of eene gewaarwording ligtelijk anderen verwekt. Het vermogen tot deeze teergevoeligheid is eene loutere gaaf der Natuur. Ik wil zeggen, dat het niet van ons afgehangen hebbe met een gevoelig of met een ongevoelig hart geboren te worden, en dat het, gelijk de ondervinding van de tederste jaaren der kindschheid af leert, onmooglijk is dit vermogen te verwekken, waar de Natuur zelve het niet geplaatst heeft; schoon het aan den anderen kant niet minder zeker zij, dat wij door verscheiden middelen, welke ons de Reden en de Godsdienst aanbieden, dit gevoelvermogen uitbreiden en tot eene zeer groote fijnheid verheffen kunnen. Wanneer wij ons nu naar deeze aanmerkingen twee menschen voorstellen, die beide met een gelijk gevoelvermogen gebooren zijn, maar waar van de een geheel aan de natuur en aan den indruk der daaglijks voorvallende gebeurtenissen is overgelaaten; terwijl de andere zijn gevoel verfijnd heeft door het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verkrijgen van gegronde kundigheden, het ontdekken van hooger volmaaktheden, het opspooren van wezenlijker en duurzamer geluk, de voornaamste middelen, gelijk wij zien zullen, door welken het gevoel zich laat verfijnen; dan zullen wij duidelijk ontdekken, dat eene sentimenteele wending der ziel, ver van het gevoel buiten deszelfs juiste paalen te voeren, het zelve meer dan iets met onze deugd en met ons geluk in verband stelt en deszelfs afwijkingen en buitenspoorigheden voorkomt en afweert. Karel heeft van de Natuur eene groote maat van gevoel ontvangen. Van zijne vroegste jeugd af aan gaf hij de minst twijffelachtige blijken, hoe diep een indruk elk voorwerp op zijne tedere ziel maakte. Alles trok hem aan; alles sleepte hem mêe; en wanneer hij eenzijner broertjes of zusjes zag lijden, was niet slechts zijn genoegen gestoord, maar hij leed ten minsten zo veel als die geene onder hen, welken de ramp daadlijk trof. Zie daar de aanlage tot een edel karakter (zei zeker Wijsgeer, die de ouderen van dit kind zomtijds bezocht) indien 'er bij tijds partij van getrokken wordt. Maar het ongeluk wilde, dat Karel juist ouderen bezat die nimmer heel diep over dit onderwerp door- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedacht hadden, en die derhalven hun zoon, bij het gewoon onderwijs, geheel aan de Natuur overlieten, of wanneer ze eenen enkelen keer hem bestraften, was het in algemeene uitdrukkingen over zijne al te groote gevoeligheid, en om niets hieromtrent aan zijne opvoeding te laaten missen, verboden ze hem kort hier na de lectuur van alle Romans. Jammer was het maar, dat de natuur zich door geene magtspreuken wilde laaten bedwingen. Karel las in de tegenwoordigheid zijner ouderen geen Romans, maar dewijl hij eenmaal ondervonden had welk een streelend voedsel deeze soorten van schriften aan het gevoel geven, kon hij de verzoeking niet wederstaan om ze van zijne schoolmakkers geduurig te leenen en ze in zijne eenzame oogenblikken van verpoozing, als 't ware, te verzwelgen. Hier door vielen hem, om reden dat 'er meer kwaade dan goede boeken in de waereld zijn, een aantal Romans in handen, welke hij nimmer had moeten leeren kennen, voor dat zijn gevoel door een edeler soort van schriften genoeg verhoogd was om de eersten met walging te lezen of met versmaading van zich te werpen. In een woord, de jonge Karel, in eene waereld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geplaatst, in welke de zinnelijke voorwerpen enee onwederstaanbaare kracht op het ongewapend gevoelig hart bezitten; in welke de zinnelijke genoegens zich van zelven geduurig komen aanbieden, terwijl de verstandelijke en zedelijke genoegens angstig opgespoord moeten worden; in welke eindelijk de driften zich altijd voor de meest aanlagchende voorwerpen verklaaren, en, aan haar zelven overgelaaten, in het hart met een onbepaald gezag heerschenl was op zijn twee en twintigste jaar uit weekheid en goedhartigheid een volmaakte Ligtmis. Zijn geheel gevoelvermogen had eene zinnelijke wending gekregen. Waar zijn hart de geringste ledigheid gevoelde, poogde hij deeze onaangenaame gewaarwording te vervullen, en daar hij geen fijner en kiescher genoegens kende, nam hij zijne toevlugt tot de weelde, naar wier zinnelijke verfijningen hij de fijnheid van zijn gevoel berekende; tot eene wijdlustige en dartele verkeering, bij hem het waare wezen van de Vriendschap; en dikwerf tot het gezelschap van dat slag van Vrouwen, 't welk de kieschheid tot eene noodelooze deugd in onze exe gemaakt heeft, en de ongelukkige Karel noemde de verleidende en verlaagende verkleefdheid aan een, of aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer van dezelve, Liefde. Eene enkele goede gedachte, die zich van den bodem van zijn hart nog eens verheffen mogt, was niet bestand tegen de minste verleiding; zijne natuurlijke goedwilligheid omtrent zijnen evenmensch, 't is waar, bleef; maar reeds te week om de geringste pooging, welke eenige aanspanning van krachten vereischte, in 't werk te stellen, zag hij zijnen natuurgenoot met aandoening lijden, wenschte hem geholpen te zien, besproeide somtijds zijn ongeval met een' oprechten traan - maar hielp hem echter, uit lusteloosheid, niet. Kortom het gevoel, dat altijd van zelven verdierlijkt, waar het niet met zorg verengeld wordt, veroorzaakte bij Karel juist altijd de balans, welke het geval eenmaal bij Walther Shandij Ga naar voetnoot(2) veroorzaakte, ik meen, dat het zin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke altijd bij hem het intellectueele, en de verzoeking den Godsdienst en de Deugd overwon.’ Zie daar de gevolgen eener al te groote gevoeligheid, zei de halve Wijsgeer. - ‘Helaas! sprak de Menschenkenner, welk een edele aanlage der Natuur is bij Karel verlooren gegaan, door dat men verzuimd heeft zulk een uitgebreid gevoel op zijn tijd te verfijnen! Omtrent Alexander is de Natuur even mild geweest als omtrent Karel; maar Alexander had het geluk van in handen eens rechtschapen Leermeesters te vallen. Deeze ontdekte spoedig, dat het hart van zijnen Aankweekeling voor de diepste indrukken vatbaar ware, en alles gevoelen kon. Hij wist, dat in eene waereld, in welke de Ondeugd haare schijnbaare vermaaken juist naar onze zinnelijkheid berekend heeft, en in welke de Deugd niet dan door zelfverlochening naar 't genot voert, de eerste in het menschlijk hart, en in de gevoeligste harten het meest, altijd een gewis voordeel op de laatste zal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behouden, zo lang het gevoel niet genoeg verfijnd is om de kleenste genoegens van de Natuur, en van haare Zuster, de Deugd, levendig ontwaar te worden, en wel zo levendig, dat de verbeeldingskracht 'er door ontvlamd worde, en deeze de nuttige hebbelijkheid bekome om intellectueele en moreele genoegens in zinnelijke beelden te veranderen Ga naar voetnoot(3), en de Deugd hier door zo beminlijk te maaken, dat haar de Natuur zelve tot Hofmeesteresse haarer vermaaken kieze. Hij wist, dat, om het gevoel te verfijnen, het ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stand in de eerste plaats met kundigheden versierd moet worden. Duizend voortbrengselen der Natuur weigeren een wezenlijk voedsel aan het gevoel te geven, doordien men ze niet genoeg kent om zeer lang zijne aandacht aan dezelve te kunnen leenen, en dikwerf van derzelver voortbrenging, schoonheid, nut, duurzaamheid, ten eenenmaal onbewust is. Zo moet een Linnaeus, een Buffon, een Leeuwenhoek, een Zwammerdam van de grasplant, die aan hunne voeten rookt, van den worm, welke aan hunne zijde wriemelt, meer genieten, in hooger bevindingen wegzinken, dan een gewoon Beschouwer der Natuur, waar de volle Lente voor hem ten toon gespreid ligt Ga naar voetnoot(4). De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhevenste genoegens der Deugd verliezen hunne toverkracht, bij gebrek van een verlicht verstand, dat uit de geschiedenis van alle eeuwen, en eene gegronde menschenkunde, uit de daaglijksche zamenleving verzaameld, den invloed er deugd en de rampzalige gevolgen der ondeugd op het geluk en den rampspoed der stervelingen levendig heeft leeren kennen. Van de gegrondheid deezer aanmerkingen overtuigd, was onze Wijsgeer ver af om het gevoel in den jongen Alexander tegen te gaan of hem de lectuur van aandoenlijke en traanen verwekkende geschiedenissen te ontzeggen. Alleen droeg hij zorg dat hem geen valsche voor waare natuur onder het oog kwam, voor dat hij de laatste genoeg onderscheiden kon om zich nimmer door de eerste te laaten blinden, en teffens dat zijne gewaarwordingen de juiste richting in zijn hart bekwamen, zo, dat hij de eene altijd sterk genoeg gevoelen kon om eene tweede, nog verhevenere, bij hem te verwekken. De eerste lectuur, daar hij zijnen Aankweekeling op vergastte, was een gedeelte der geschiedkundige boeken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des Bijbels. De sentimenteele historie van Josef werd door den jongeling als verslonden, hij was 'er niet van te verzadigen. Te midden van zijne aandoeningen deed hem zijn Leermeester de waarde van eene waarlijk gevoelige ziel levendig kennen. ‘Gij ziet, mijn dierbaare Alexander (sprak hij in die oogenblikken) welk eene kracht het gevoel aan de vermogens van den mensch geeft. Wie levendig aangedaan is over het leed van zijnen evenmensch, zal niet rusten voor dat hij denzelven gered heeft, ten minsten voor dat hem zijn geweten de zalige bewustheid schenkt, dat hij alles aangewend heeft, wat in zijn vermoogen was, om hem te redden - en o! waar het hart recht geraakt is, voelen wij ons sterk als leeuwen; daar zien wij die eigen gevaaren, van welken wij nog korts zouden te rugge gebeefd hebben, als beuzelingen aan, die ons de geringste pooging kan doen te boven komen. Geloof mij, mijn waarde! het gevoel maakt werkzaam, en waar gij immer traage lusteloosheid ontmoet, het hart dat ze op het aanschouwen der ellende van eenen Natuurgenoot - schoon ook onder eenen vloed van traanen en de warmste uitroepin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen - dulden kan.... wees verzekerd dat 'er het waare gevoel vreemd aan is!’ Vervolgens maakte hij hem met de beste Romans bekend, als met de werken van een' Richardson van een' Dusch; met de Sophie's Reize van Memel naar Saxen en met soortgelijken. Hier uit leerde hij de waarde eener edele gewaarwording, van eene schoone daad, van die kischheid, welke aan de verkeering zo ontelbaar veele kleene genoegens leent, en boven al het onafscheidbaar verband tusschen onschuld en genot kennen. In hunne eenzaame wandelingen vuurde hem zijn Geleidsman voor de onmerkbaarste gewaarwordingen der natuur aan. Reeds had hij de ziel van zijnen Leerling genoeg vereenvouwigd om hem het veld boven de stad te doen beminnen. Hij had hem zijn hart leeren onderzoeken naar den invloed, die de stille, harmonische schepping op het zelve had. Waar het eenstemmig met de natuur sloeg, was hij verzekerd dat het zuiver en deugdzaam sloeg; waar het genoegen der eenzaamheid op eenen schoonen Lentedag geen toverkracht voor het zelve bezat, maar eentoonigheid en verdriet wekte, twijffelde hij geen oogenblik of 'er schoolen driften in zijne ziel, welke de kalme vermaaken der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
natuur 'er uit weerden, en niet na zouden laaten hem eerlang aan de rust en het geluk te ontweldigen, indien hij ze verder veld liet winnen. Nu leerde hij hem de Natuur in al haaren rijkdom kennen. Als zij op eenen zomerschen avondstond onder eenen prachtig bestarnden hemel de grootheid en goedheid des Scheppers (want deeze wending had onze Wijsgeer reeds vroeg aan de ziel van zijnen Aankweekeling gegeven, dat hem de gewaarwordingen van schoonheid, en vooral van die der natuur, immer tot het gevoel van de nabijheid eens weldaadigen Oorsprongs bragten, of liever, dat deeze beide gewaarwordingen één bij hem waren) levendig gevoelden, nam de Wijsgeer zulk eene gelegenheid waar, om hem die kundigheden mede te deelen, door welke de starrenhemel eene geheel andere gedaante voor het oog krijgt, dat bij de beschouwing van zo veele waerelden en zonnen, die het eenmaal slechts als eenige vuurige en glansrijke stippen bewonderde, zich in de grootheid en almagt eens eeuwigen Maakers verliest, en, voor eenige geringe en kortstondige genietingen, nu een veld van genot voor het hart opent, 't welk het vernuft van een' Newton en het gevoel van een' Rousseau nimmer ten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
einde toe uit konden putten. Maar hij droeg naauwkeurig zorg (om het verstand van zijnen Leerling met geene drooge, afgetrokken, waarheden alleen, welke de ondervinding leert dat het hart gewoonlijk koel laaten, te beballasten) dat hij hem elke nieuwe gedachte van den kant van 't gevoel voorstelde, zo dat alles bij hem sentiment wierd, en de gewaarwording de duidelijke gedachte zelfs dikwerf bij hem voorging; en op de eigen wijze liep hij de geheele natuurkunde met hem door. Toen Alexander twintig jaaren bereikt had, was zijn gevoel oneindig fijner dan dat van Karel in zijnen geheelen leeftijd. Hij kon uit het geringste grasje vreugd inoogsten en de onmerkbaarste trek eener edele denkwijze, welke hij in zijnen evenmensch ontdekte, ging nimmer voor hem verlooren. De weelde was niet zeer gevaarlijk voor hem - hij kende te wek den rijkdom der Natuur om deeze vruchtbaare Wel van genot voor haar te verlaaten. De verleiding misste alle welsprekendheid in zijne ooren, waar gij zedelijke wanorde ontdekte, ondervond hij die onaangenaame gewaarwording, welke ons van een voorwerp te rugge drijft, en meer dan ooit aan het tegenovergestelde doet ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binden. Zijne verkeering, zijn vriend, zijne minnaaresse, alles getuigde van zijne wijze van denken en gevoelen. De barste heide droeg voor hem wezenlijke genoegens en de stille binnenkamer gloeide voor hem van vreugd. De uitoeffening der moeilijkste pligten viel hem gemaklijk; zijn gevoel dreef 'er hem toe aan, en de voldoening aan het zelve was hem wellust. In een woord, Karel en Alexander waren beide twee gevoelige jongelingen, bij beiden wekte eene uitwendige gewaarwording of eene gedachte ligtelijk veele inwendige gewaarwordingen, en eene gewaarwording ligtelijk anderen; maar bij Karel wekte de eene zinnelijke gewaarwording altijd eene andere nog grovere. Zijn gevoel was niet genoeg verfijnd om de aantrekkingskracht der deugd ontwaar te worden of haare overeenkomsten met schoonheid en geluk te ontdekken; terwijl in de ziel van Alexander de gewaarwordingen altijd in die orde verschenen, dat de natuur hem tot de deugd, en de tijd tot de eeuwigheid op moest winden. Als Karel zich op het Land bevond, bevolkte zijne verbeeldingskracht de velden en wouden met genoegens, naar zijne zinnelijkheid gekozen. De Natuur geleide hem tot de Liefde, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot eene liefde, daar hij het ideaal van uit eenige verachtelijke hollandsche Romans verzameld had, en hij eindigde altijd met zich in de vuige armen van een even zinnelijk schepsel als hij was te verliezen. Hooger gingen zijne aandoeningen nimmer. Bij Alexander verwekte, ook daar, het lagchend gelaat der natuur de tederste aandoenlijkheid. De wapperende westewindjes bliezen hem de Liefde in, maar die edele liefde, welke de bron van alle deugden is. Dan schiep hij zich eene beminlijke vriendinne, met welke hij hand aan hand door de eenzaame stilte der Bosschen wandelde of aan den grazigen oever eener beek rustte. Nu eens had hij zijne hoofdtrekken van eene Miss Biron, dan van eene zachtgeaarte Clarisse, en in een oogenblik van het verhevenst gevoel, van eene Cidli, ontleend. De roozen van onschuld, die hij op de wangen eener schoone vrouw ontdekte, verhieven zijn gevoel altijd tot den hemel. Hoe genoeglijk zweefde hij dan met de Geliefde zijner ziel door de velden der onsterflijkheid! De jeugdige Lentedag, de nieuwe zon, het herlevend aardrijk, de knoppende boomen, het eerste gebloemte, alles werkte mede om zijn hart te vertederen, en de verrijzenis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zinnelijk voor hem te maaken. Zijne verrukking eindigde altijd in menschlievendheid - hij ontlastte zijn volgestroomd hart met wel te doen - geen hut bleef in die oogenblikken onbezocht, en hij keerde nimmer tot de Stad weder, dan verzeld met de dankbaare traanen en zegeningen van nooddruftigen en lijders. Zie daar het onderscheid, in twee voorbeelden, zo ik mij niet bedrieg, tastbaar gemaakt, tusschen de gevolgen eener natuurlijke aandoenlijkheid, aan haar zelve overgelaaten, en tusschen die van een gevoel, dat tot het sentimenteele opgewonden is. Ik neem nu het laatste woord in den verhevensten zin, in dien zin, in welken wij het gebruiken, wanneer wij de sentimenteele schriften verdedigen, en de waare hooggevoeligheid voorstaan. Waan intusschen niet, dat ik de eerste ben, mijn Vriend! die dit onderscheid naar willekeur maake. Neen, waardige, groote Mannen hebben het voor mij gedaan, en 'er de gegrondheid van bewezen. Zij hebben het echte sentimenteele even zeer geprezen als zij de aandoenlijkheid over 't algemeen bepaald en dikwerf afgekeurd hebben. Een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitmuntend Leeraar van onze Kerk Ga naar voetnoot(5), wien dit onderwerp wigtig genoeg voorkwam om 'er eene Leerrede over te vervaardigen, en dien ik te liever aanhaale, om dat het mij voorgekomen is, dat de Schrijver van de Gedachten zeer met hem moet bekend zijn; zal mijn gezegde hier staaven kunnen. Zie hier 's Mans eigen opmerkelijke woorden: ‘Om ons een recht begrip van het sentimenteele te maaken, moeten wij het niet met de gevoeligheid in 't algemeen Ga naar voetnoot(6) verwarren of beiden voor één en het zelfde houden. Wanneer ons of de uiterlijke dingen, die wij zien en hooren en gevoe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len; of de voorstellingen, welken wij ons van afwezende, onzichtbaare en geestige dingen vormen; of de Beeldtenissen, welke onze Phantasie en ons dichterlijk vermogen ons uit de mogelijke of werkelijke waereld daar stellen, ligt roeren; wanneer de aangenaame of onaangenaame indrukken, welke geenen en deeze op ons maaken, diep gaan, en zich ligt en snel van ons gantsch gevoelvermogen bemagtigen; ons ligt en snel tot vreugde of tot treurigheid, tot weenen of tot juichen, tot liefde of tot haat, tot ijver of tot toorn, tot verrukking of tot den diepsten kommer bewegen, dan zijn wij gevoelig, en wanneer deeze gevoeligheid veradeld, verhoogd wordt; wanneer zij zich voornaamlijk in betrekking tot moreele dingen, of tot fijnere schoonheden, of hoogere vergenoegens vertoont; wanneer zij ons gevoel van 't geen recht en onrecht, goed en kwaad, betaamlijk en onbetaamlijk, edel en onedel is, scherpt, en ons dit onderscheid in zulke dingen, persoonen, daaden, voorvallen, ligt bemerken en levendig gevoelen doet, waar het van de meesten niet bemerkt en niet gevoeld wordt; dan zijn wij sentimenteel. Den louter Ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voelige roert meer de oppervlakte en het uiterlijke eener zaak, den Sentimenteele meer derzelver innerlijke hoedaanigheid en waarde: geene wordt in 't bijzonder ligt tot misnoegen en tot toorn bewoogen; deeze is voor alle, en voornaamlijk voor de achtere, edelere, soorten van gewaarwordingen vatbaarer: geene wordt meer door sterke, heftige indrukken geschokt; deeze meer door zachten vertederd en doordrongen: den eersten roert meer het groote, het ongewoone, het in 't oogloopende; den anderen, meer het fijne, het edele, het onbemerkte en verachte schoone en goede: den Gevoelige ontrust het onrecht, dat men hem aandoet of willens is hem aantedoen; den Sentimenteele bekommert ook het ongeluk, dat zijn vijand zich zelven aandoet, en de rampen, welken hij zich vroeger of laater daar door bereidt: de Gevoelige wordt door de luide klagten en de talrijke traanen des ongelukkigen het meest tot medelijden bewoogen; de Sentimenteele neemt aan elke, ook aan de stilste, uitdrukking der smart, der onrust, des gebreks, welke hij ergens aan eenig schepsel waarneemt, deel: de Gevoelige bemint meer luidruchtige, geruischvolle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitspanningen en vermaaklijkheden; de Sentimenteele meer stille, huislijke, zachte genoegens: den Gevoelige verheugt de goede daad des Menschenvriends, des Patriots; den Sentimenteele ook de traan in het oog des Jongelings, die van groote daaden hoort, welken hij zelf wenscht verricht te hebben: de eerste is gevoelvol voor dat geen, 't welk eenen zichtbaaren, naauwen invloed op de gelukzaligheid van hem en de zijnen heeft; de andere is het ook voor de meer verwijderde, meer verborgen gevolgen der dingen, en niets is hem geheel vreemd, geheel onverschillig, van alles wat de geringste betrekking op eenig levend, gevoelend, voor gelukzaligheid vatbaar, wezen heeft: in een woord, sentimenteelheid is meer uitgebreide, meer verfijnde, meer veradelde gevoeligheid; het is deels een hooger graad, deels een eigen richting en stemming, deels eene edeler aanwending en vertooning van dezelve.’ Indien wij nu alle de nadeelen, welke men met mooglijkheid uit het sentimenteele af kan leiden, nagaan, zal men duidelijk zien, dat ze nimmer uit dit verfijnde gevoel, uit het waare sentimenteele, ontstaan, maar al- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len uit het valsche, of uit het al te grove, gevoel voortvloeien. De aangehaalde Schrijver geeft hieromtrent zes bepaalingen op, en wij willen hem in dezelve nog met een enkel woord volgen, om ons geheel te overreden, dat wij over dit onderwerp juist geoordeeld hebben. Het sentimenteele is, in de eerste plaats, valsch, wanneer het niet natuurlijk, maar gedwongen is; wanneer men gewaarwordingen voorgeeft en uitdrukt, welke men niet heeft of ten minsten in dien graad niet heeft, in denwelken men schijnen wil dezelve te hebben. Elk ziet, zonder dat wij hier iets hoeven bijtevoegen, dat dit louter nagebootst en geen waar gevoel zij. Nu verdedigden wij nimmer het eerste. Het sentimenteele is, ten anderen, valsch, wanneer het overgedreeven en de waarde der dingen niet aangemeten is; wanneer het zich meer in beuzelingen dan in wigtige dingen vertoont. Zo hoort menig een de tijding van den ondergang eener door aardbeeving verwoeste Stad, eener aan de rotsen verpletterde Vloot, eens door vuur en zwaard vernietigden Heirlegers, ten eenenmaal onverschillig aan, die over een, bij dit vergeleken, zeer weinig betekenend schepsel uit de klasse der Planten of Dieren luid weenen kan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ook de oppervlakkigste Denker ziet weder zeer overredend, dat dit gebrek uit onkunde Ga naar voetnoot(7)ontstaat. Om het gevoel te verfijnen, moet men, gelijk wij aangetoond hebben, het verstand verlichten; want het is onmooglijk, dat onze aandoeningen naar de waarde der dingen kunnen berekend zijn, indien wij de waarde der dingen niet kennen. Het sentimenteele is, ten derden, valsch, wanneer het ons de betrekkingen in welke wij tot anderen staan, en de pligten, die wij hun schuldig zijn, vergeten of veronachtzaamen doet. Dat het waare gevoel werkzaam maakt, en zich juist hierdoor van het valsche, dat ons werkloos laat, onderscheidt, hebben wij reeds gezien. Wanneer wij hier nu bij in aanmerking nemen, dat het gevoel, naar maate het meer verfijnd is, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar dezelfde maare ook meer door de voorwerpen juist overeenkomstig derzelver waarde aangedaan wordt, dan zullen wij zeer overtuigd zijn, dat het te groove gevoel alleen oorzaak van dit gebrek kan zijn. Om dit met een voorbeeld duidelijk te maaken, wil ik veronderstellen, dat mij in het zelfde oogenblik twee pligten voorkomen, waarvan ik 'er slechts een verrichten kan, en dus tusschen beiden kiezen moet. Indien ik den eersten kies, handele ik overeenkomstig mijn gevoel, dat tot denzelven het meest helt; maar de andere is in de daad gewigtiger. In dit geval is het zeker, dat mijn gevoel niet naar de waarde der dingen gestemd, en dus niet genoeg verfijnd is; anders zou het gevoel mijn oordeel voorgekomen zijn en zich terstond voor den gewigtigsten moeten verklaard hebben; want het gevoel is fijner, naar maate het minder in de waarde der dingen mistast. Het sentimenteele is, ten vierden en vijfden, valsch, wanneer de Jongeling, wanneer de Man, de bezigheden, die tot zijn ambt, tot zijnen handel, tot zijn beroep, behooren, en die veelligt aan en voor zich zelven juist niet zeer edel en wigtig, of niet zeer vermaaklijk zijn, daarom veracht, verzuimt, zijner onwaardig keurt, en zich te verlaagen gelooft met dingen te doen, welke duizend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere menschen van een minder fijn gevoel en van eene mindere edele denkwijze ook doen konden; of wanneer men de pligten des omgangs, der gezelligheid, der vriendschaplijke achting en liefde, aan anderen weigert, om dat ze niet even zo gevoelig als wij zijn, om dat ze de natuur mooglijk uit eene grovere stoffe gevormd, of hun meer koel verstand, meer kalme overlegging gegeeven, en ze meer tot doen dan tot gewaarworden bestemd heeft. Behalven dat deeze beide nadeelen, even als het voorgaande, uit gebrek van kieschheid van gevoel ontstaan, dewijl het zeker is, dat geene bezigheid, op haar zelve beschouwd, voor een waar gevoelig hart iets onedels bezitten kan, en het zelve vreugd en zaligheid weet inteoogsten, waar alle anderen niets dan verdriet en zelfverveelendheid ontdekken; verraaden zij stellig eenen laakbaaren hoogmoed in het karakter van hem, die 'er zich aan schuldig maakt. Het gevoel verwekt uit deszelfs natuur goedhartigheid, gelijk wij bewezen hebben, en het kan ons nimmer aanzetten om onzen minder bedeelden evenmensch te verachten, indien het niet door eene andere laakbaare drift overdwarst en tegengegaan wordt; zo als het voorbeeld van Werther ons reeds heeft doen opmerken. Eindelijk is bij den Heer Zollikofer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het sentimenteele schaadlijk en gevaarlijk, wanneer wij, door deszelfs ingevingen en aandrijven vervoerd, ons eene waereld scheppen en in dezelve leven en zweeven, welke met de werkelijke waereld bijna niet gemeens heeft, en louter in onze verbeeldingskracht of in zekere werken der Dichtkunst bestaat; wanneer wij, door zoodaanige beeldtenissen en gedaanten betooverd, bij anderen volkomenheden zoeken en dingen van hun verwachten, welke of nergens of, ten hoogsten zelden aan te treffen zijn, en ons dan over dit zo natuurlijk gebrek zodaanig verontrusten en bedroeven, en ons zodaanig van dezelve verwijderen, als of wij wezenlijke dingen bij hen misten. Over dit gebrek - daar, waar het naamlijk een gebrek is - heb ik mijne gedachten reeds genoeg gezegd. Het omdoolen in eene denkbeeldige waereld van volmaaktheid, ik beroep mij veilig op de ondervinding van alle eeuwen, is ten allen tijde de geliefkoosde bezigheid van de beste en edelste zielen geweest. Zij vloeit op onze deugd mooglijk meer dan iets in, en deelt ons onmerkbaar de trekken van die ideaalen mede, welke ons het meest voor de oogen zweeven. Door geduurig op een volmaakter waereld te staaren, worden wij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelven van lieverlee volmaakter, en nimmer kan dit een gebrek worden, dan wanneer 'er zich weer andere neigingen, die op haar zelven niets gemeens met het gevoel hebben, onder vermengen. En wat die treurige wending der ziel betreft, die dikwerf het gevolg eener verheven bespiegeling van bovenaardsche genoegens is, wanneer wij ons ijlings op deeze waereld wedervinden; zo lang zij ons niet werkeloos omtrent wezenlijke pligten maakt, maar ons veel eer elk van dezelve als eene sport van den ladder doet aanmerken, langs welke wij alleen naar de wooningen van volmaaktheid en gelukzaligheid klimmen kunnen, is zij een van de beste middelen om ons van het stof en de laage zinnelijke genoegens te speenen, en van eene genieting los te maaken, waaraan ons de dood toch vroeg of laat ontrooven moet. Behalven dat men zeer dwaalt, wanneer men de stille weêmoedigheid des gevoels, de zachte, belangrijke treurigheid eener, haare bestemming gevoelende, ziel, aan zo weinigen bekend, onder het getal der onaangenaame gewaarwordingen, en dus onder de rampspoeden, rekent. Wie ze waarlijk ondervinden kan, zal ze voor al het goud der aarde niet missen willen. In zijne ooren behoort ze tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den adel zijner natuur, tot den waaren roem der menschheid. Hoor hoe een uitmuntend Dichter Ga naar voetnoot(8)zich hier over uitlaat:
O wie wenige kennen den werth der feineren Seele,
Deren erhöhtes Gefühl, in Scenen finsterer
Schwermuth,
Schnellere Freuden geniesst, als die der Schimmer des
Hofes,
Und die blendende Pracht des eislen Stolzes ertheilet.
Eloise, die lang in schmwezen der Liebe geschmachtet,
Fühlte gewiss mehr höhere Freuden, mehr wahres
Entzücken,
Wenn, im stimmernden Kreis der Todtenkerzen, sie
traurig
An ein Grab sich gelehnt, vielleicht auch unter den
Pfeilers
Gothischer Tempel und unter Altären der heiligen
Bilder
Sie, als eine verschleijerte Nonne, voll schwermuth
herumgieng:
Als im goldnen Palast, stolz auf die Reitze der Jugend
Plavia fühlt, wenn unter den Söhnen des weichlichen
Putzes
Sie im Zirkel des festlichen Balles herzaubernd
einherschwimmt,
Und vor allen versammelten Schönen, die Schönste,
hervorstralt.
Zal men nu, na dit alles, nog blijven voorgeven, dat het hooge en verfijnde gevoel uit zijn natuur dikwerf tot ondeugd en rampspoed | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevoerd heeft, en zich ter staaving van deeze stelling op eenige voorbeelden uit de geschiedenis beroepen; wij zullen 'er eenvouwig op antwoorden, dat het Gevoel onder zedelijk verbasterde schepselen dit met het Verstand gemeen heeft; schoon echter niemand, die redelijk denkt, daarom het aankweeken van het Verstand en de hiertoe strekkende Weetenschappen af zal keuren. Bepaalen wij onze aandacht hier nog eenige oogenblikken bij; de ongegrondheid der beschuldigingen, welke men tegen het verfijnen van 't gevoel aanvoert, zal 'er te helderer door uitblinken. Het Menschdom heeft het rampzalig middel weten te vinden om alle de gaaven, die de milde Schepper aan het zelve verleend heeft, in zo veele vloeken te veranderen, die de deugd en het geluk der stervelingen, welke zij uit hunne natuur bevorderen moesten, meêdogenloos den hartader af steken en voor een geheel leven verpesten. Waar vinden wij de grootste Booswichten, de schandelijkste Misdaadigers in alle kringen? Is het daar weinig vermogens geschonken zijn, daar eene naauwbeperkte vatbaarheid zich aan een bekrompen oordeel gehuuwd heeft? Hier moge zich de menschheid gezonken vertoonen, maar helaas! om dezelve in haaren laag- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stentrap van verval, van verwoesting, te aanschouwen, moeten wij ze in die oorspronglijk zo goddelijk bedeelde stervelingen zoeken, aan welke de Aartsgoedheid eene onbekrompene maat van de uitstekendste gaven en talenten geschonken heeft, maar die ze stoorloos misbruiken om den hemel te bestormen en de aarde te verwoesten, die, daar ze alles bezaten om het rijk van deugd, waarheid, en geluk uit te breiden, hunne schatten aan de ondeugd en het misdrijf schaamteloos afstonden, de verdrukte onschuld gloeiende traanen afpersten, en in het eerlijk, maar in de labijrinthische wegen der hooge Voorzienigheid doolend, hart der Godvrucht twijffelingen en klagten verwekten, waarom het der eeuwige Wijsheid goed dacht zo veele voortreffelijkheden aan Wezens te schenken, die in den snoodbewerkten ondergang van duizenden hunner Natuurgenooten alleen voor hun eigen verderf door dezelve schijnen te rijpen. Gij hebt Milton en Klopstock gelezen, mijn Vriend! Herinner u den Satan des eersten, den Adramelech van den laatsten. Hoe veel grootheid in beiden! welk een vernuft! welk een moed! hoe veele onbepaalde zielskrachten! echter duivelsch - duivelsch in den volsten zin van 't woord - gedrochten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die zonder de voorige grootheid nimmer dien trap van afschuuwlijkheid konden bereikt hebben. Ontrol vrij de vereenigde Geschiedverhaalen des aardbodems, overal zult gij de eigen aanmerking moeten maaken. Waar uitstekende boosheid is, zult gij uitstekende talenten aantreffen. Hoe veel ongelukkigen hebben zich ten allen tijde tegen den beminlijksten Godsdienst verzet - tegen eenen Godsdienst, die op deszelfs enkelen klank den gezonken mensch tot God en het Geluk moest doen juichen; maar om aan denzelven dat nadeel te kunnen doen, dat 'er een Voltaire aan gedaan heeft, moet men het vernuft en de gaaven van een' Voltaire bezitten. Dan wij moeten hier nog verder doordringen en dit treurig schilderij van ons zedelijk bederf geheel nacht zien worden. Tot hier toe sprak ik slechts van die meer verachting- dan beklaagens-waardige stervelingen, welke, met alle de vermogens om waarlijk groot en edel te zijn bedeeld, deeze geschonken voorrechten moedwillig en uit keus onder het misdrijf en de schande bedolven; zien wij thans hoe ligt, hoe onmerkbaar, de voortreffelijkste zielsbegaafdheden zelve den zwakken sterveling dikwerf van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weg der deugd en van dien des geluks afvoeren, en hem zich zelven niet dan op den bodem eens afgronds doen wedervinden. Behaagde het God, dat ik geene aandoenlijke bewijzen voor de waarheid van deeze stelling had! Behaagde het God, dat ik mij niet kon beroepen op zo veele ongelukkige slachtoffers,welke in de strikken vielen en de prooi wierden, van gevaaren, die niet dan te veel de nuttigste en in haar zelven onschuldigste Kunsten en Wetenschappen verzellen! Hoe veele verheven en onsterflijke zielen Ga naar voetnoot(9)verzonken niet te midden van de kennis, die haar omstraalde, wat zeg ik? door deeze kennis zelve! Duizenden van onheilen ontstaan hier door een weinig te veel verkleefdheid, door een weinig afwijkens, door een gering verzuim van omzichtigheid, door het bijkomend vonkje eener gloeiende verbeeldingskracht, door een weinig drift in het bemeesteren der voorwerpen, door een weinig onvoorzich- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tigheid in het voeden van gevaarlijke gewaarwordingen, door een weinig verblinding omtrent het geen men aan de kunst geoorloofd rekende, en 't welk zich inmiddels onmerkbaar tot in den bodem van ons hart beitelde. - Treedt de beoeffening der Wetenschappen altijd in 't gezelschap der zielrust? Verzamelt de hand, die bloemen plukt, niet teffens doornen? Bevat de eigen beker, dien men met vermaak drinkt, niet zomtijds vergif? Zijn de genietingen der kunsten altijd zuiver - rijpt ons hart door dezelve voor de eeuwigheid - en zijn mijne wooning, mijne vrienden, mijne verbindtenissen, mijn Vaderland, de getuigen van mijne toenemende volmaaking? Verspreiden deeze uitgeputte Kunste blijdschap op mijnen weg en maaken ze mij getrouwer in de volbrenging mijner pligten? Helaas! is het niet door het doodlijk verderf eener ziel, voor de gelukzaligheid geschapen, dat wij de harmonij tusschen de Genie, de Uitvinding, het Genot en de Godvrucht verbroken zien? Hoe veele dwaalingen, hoe veele afwijkingen en strijd, hoe veele verraaderlijke vermaaken, hoe veel ijdele glorie en teleurstellingen, hoe veel schokken voor den geest en het hart, hoe veele verleidende gezichten, hoe veele valsche flikkeringen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schitterende nietigheden vergezellen deeze Wetenschappen niet! - Gevaar in de voorwerpen, gevaar in de kittelingen der gewaarwordingen, gevaar in de verbeeldingskracht, gevaar in het hart, gevaar in de keus, gevaar in de toejuichingen. Zullen wij nu de vermogens van het verstand en hart, zullen wij de Kunsten en Wetenschappen, ook de nuttigsten onder dezelve, afkeuren, om dat ze zo dikwerf op misdrijf en ellende onder zedelijke verdorven schepselen uitlopen? Gij bezeft hoe onredelijk en dwaas dit gehandeld zou zijn. Maar handelen wij redelijker, wanneer wij de volmaaking van ons gevoel afkeuren, alleen om dat het ons te vatbaarer kan maaken voor de verleidingen der ondeugd? Gewoonlijk doet het dit niet, want de middelen, gelijk wij gezien hebben, die de goede sentimenteelschrijvers hier toe aanwenden, staan uit hunnen aart met de deugd in verband: zij verfijnen het gevoel voor de eenvouwige schoonheid en genoegens der natuur, die nimmer dan door eene kalme ziel genooten kunnen worden; voor de streelende aanlokkelijkheid van onschuld, deugd, grootheid van ziel, die nimmer met onbestreden grovere driften in het eigen hart woonen kunnen; voor de zalige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indrukken der waare Vriendschap en Liefde, welke altijd op zelfverbetering en overeenstemming met alles, wat ons omringt, uitloopen. Hoe sterk een tegengift is het eerste niet tegen de gevaarlijke verleidingen der Weelde? Wie de schoonheid der weldaadige en rijke Natuur tot in haare kleenste schakering levendig gevoelen kan, is afkeerig van de gedrochtelijke en altijd verwrongen vermaaken der armoedige weelde. Een Rousseau in zijn geheel leven beschouwd, kan hier tot een sprekend bewijs van verstrekken. En wat het tweede en derde betreft, wie is meer voor den flikkerglans der aanlokkende zinnelijkheid en voor de groove toverkracht dier laage verbindtenissen, welke men met ontheiligende lippen Vriendschap en Liefde noemt, beveiligd, dan het rechtschapen hart, dat den onsterflijken adel der onschuld, de hemelsche zachtheid der deugd, wellustig gevoelen en genieten kan, dat nimmer dan door het volle gevoel zijner waarde tot Vriendschap en Liefde aangespoord wordt? - Maar ik wil toestemmen, dat wij in eene waereld, in welke verleiding en ellende dikwerf in het gewaad van deugd en geluk omzwerven, door een al te verfijnd gevoel vallen kunnen, en te zwaarer, naar maate het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelve fijner en tederer is; - maar dan nog - wie, die een weinig wijsgeerig denkt, zal het verfijnen van 't gevoel om deeze mooglijkheid afkeuren? wie zal eene deugd hoogschatten, die op een louter onvermogen om de ondeugd te begaan rust? En schijnt men dit met de daad niet te doen, wanneer men de gevoeligheid poogt tegen te gaan, uit vrees dat men 'er de toverkracht der aanlonkende ondeugd te levendiger door gevoelen zou, terwijl men vergeet, dat het teffens deeze gevoeligheid alleen is, die ons voor duizend kleene bekoorlijkheden der deugd, welke aan het gewoone oog ontsnappen, vatbaar maakt, en in alle gevallen, even als de verheffing der verstandelijke vermogens, wezenlijk tot onze volmaaking behoort? - Zullen wij om het misbruik het gebruik gaan veroordeelen, dan moeten wij bijna voor alles, wat onze natuur eenmaal verhevens geschonken is, als voor zo veele doodlijke gaven waarschouwen. Immers na dat het zedelijk bederf in de waereld geslopen is, heeft het zijnen vergiftigenden adem op alle de vermogens van onzen geest en van ons hart verspreid. Sederd dien tijd zijn Onschuld en Deugd niet altijd de gezellinnen van Grootheid, Kunde, en Gevoel. Echter blijven zij 'er nader in betrekking toe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staan dan domheid, onkunde, en gevoelloosheid. Waar deeze niet vallen,is het uit onvermoogen, en waar zij vallen, is heur val onherstelbaar. Ook verandert de tusschenkomende Openbaaring hier den geheelen toestand der dingen. Behalven dat zij alle de valstrikken, die voor het Verstand en Hart gespannen zijn, leert ontvluchten, de vermeetelheid van den geest breidelt, aan de buitenspoorigheid der genie paalen zet, de vermoogens zuivert, en haare vrienden nimmer bloot stelt aan de ongelukkige afwijkingen, die al te dikwerf met het verderf in verband staan; is zij het teffens, die het hart verheft, zonder het te verwrikken; die verzacht, zonder week te maaken; die versiert, zonder tot beuzelingen te verfijnen; die genieten leert, maar ter zelfder tijd de onschuld beveiligt. 't Is deeze beminlijke Godsdienst, welke, door de Onsterflijkheid aan het licht te brengen, voor het gevoelig hart tooneelen geopend heeft, daar dezelfs liefste bespiegelingen naar gericht zijn, en wier onverganglijke luister het de nietigheid der louter aardsche en stoffelijke genoegens zo levendig aanduidt, dat deszelfs genegenheid 'er zich nimmer aan kluisteren kan, zo lang een enkele straal der toekomendheid nog in de smachtende oogen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schittert. Welk eenen rijken schat van gewaarwordingen oogst het gevoelig hart hier voor de deugd en het geluk niet in! Op de verhevenste gedachten, op de aantrekkelijkste aandoeningen, op de tederste verbindtenissen wordt hier het zegel der onverganglijkheid gedrukt, en zou eene gevoelige ziel ze niet verkiezen, zouden ze geene onwederstaanbaare bekoorlijkheden in zijne oogen hebben, boven die laage en enkel zinnelijke aandoeningen, welke op onze gezonken natuur rusten en bij den dood tot het Niet zullen wederkeeren? Gevoelt gij niet, mijn Vriend! hoe zeer de uitstekende gaaven van verstand en gevoel tot hunne oorspronglijke voortreffelijkheid te rug gebracht worden, hoe zeer ze in nadruk onder de dierbaarste geschenken des Hemels zijn te rekenen, sederd dat de hoogste Goedheid ons in onzen deerniswaardigen toestand voorgekomen, en op nieuw den weg tot het waar en naar onze omstandigheden zo juist berekend geluk ontdekt heeft? Ja, naar mate ons verstand verlichter, ons oordeel juister, ons gevoel fijner is, zullen wij meer de waarheid en den onschatbaaren prijs van den Godsdienst ontwaar worden. Voor een gevoelig hart is dezelve onontbeerlijk. Zonder de edelheid, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke hij op alle de voortbrengselen der natuur verspreidt, zou deeze voor een onbepaald gevoel zeer ligt uitgeput kunnen raaken, ten minsten bij poozen ledige vakken voor het zelve bezitten, die het geringste voedsel meêdogenloos ontzeiden. Zonder het eenig, waar, onveranderlijk geluk alleen in een leven na dit leven te aanschouwen, zouden de rampen en tegenspoeden, die hier op aarde voor een teder hart den scherpsten prikkel bezitten, dikwerf de beste stervelingen tot die akelige droefgeestigheid vervoeren, aan welke de wezenlijkste genoegens walgen, die tot de noodzaaklijkste pligten onbekwaam maakt, en dikwerf eene ontijdige toevlugt tot den dood en het graf leert nemen. Maar nu de Godsdienst voor ons gezicht den tijd aan de eeuwigheid gestrengeld heeft, nu wij weten, dat de eigen Vaderland, welke dit aardrijk zo schoon, zo prachtig, voor haare kinderen ter genieting versierd heeft, teffens eenen hemel vol eeuwig geluk voor dezelve ontslooten heeft, nu is 'er even zo weinig een onverschillig voortbrengsel in de geheele natuur meer, als 'er een ondermaansche rampspoed is, welke ons geheel moedeloos maaken of aan allen troost onttrekken zou. De geringste zandkorrel heeft nu zo wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijne waarde voor ons hart, hij geeft naar evenredigheid even zo veel voedsel aan ons gevoel, als de verbaazendste hemelbol, die boven onze hoofden drijft; en de smartelijkste rampen worden juist zoo veele aanmerkelijke sporten, die ons aan de volmaaktheid en aan het waar geluk nader brengen. Dat dus de Sentimenteelschrijver ons gevoel vrij verfijne, dat hij het zo teder maake als in zijn vermoogen is, alleen dat hij het teffens voor den Godsdienst ontvlammen doe - en dit zal hij doen, zo dra hij zijn eigen belang kent; dit zal hij doen, zo dra hij door de rijkheid en verhevenheid zijner tafereelen alle zijne mededingers, welke deeze milde bron versmaad hebben, overtreffen wil Ga naar voetnoot(10). Met deeze enkele bepaaling zal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij nimmer gevaar loopen van te verleiden. De Liefde zal bij hem Deugd, het gevoel de drijfveer tot werkzaamheid, de droefgeestigheid zelve vermaagschapping met de waereld der geesten, smachtende begeerte naar het rijk van licht en onsterflijkheid zijn. In een woord, zijne schriften zullen bezielde copijen van dat verheven Boek zijn, daar hij zijn genie het meest aan ontstoken heeft, en dat, bij de aandoenlijkste toneelen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de diepste gewaarwordingen, zo van Natuur als van Godsdienst, in den warmsten stijl van 't gevoel uitgedrukt, de tederste verbindtenissen, de verhevenste ondernemingen, de moeilijkste daaden, en de volkomenste overwinningen met eene kracht ten toon spreidt, welke aan het hart eerbied en navolging afdwingt, en het zelve boven het laage en verachtelijke der menschelijke driften verheft. Zie daar u mijne gedachten ontwikkeld, mijn Vriend! Thans meen ik u genoeg gezegd te hebben om over de voor- en nadeelen van sentimenteele schriften zelf te kunnen doordenken en oordeelen. Mij blijft niets meer overig dan mijne eigen werkjes in dit vak aan de door mij opgegeven beginselen te toetsen, en, zo het mooglijk is, van de aangevreven beschuldiging te zuiveren. Dit wil ik in mijnen volgenden poogen, welke de laatste zijn die ik u over dit onderwerp te schrijven heb, schoon ik altijd met de bestendigste gevoelens van achting en Vriendschap zijn zal, enz. |
|