Brieven over verscheide onderwerpen. Deel 3
(1787)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtvrij
[pagina 52]
| |
Tweede brief.Betekenis van het woord: sentimenteel, voor- en na-deelen van sentimenteele schriften, over de liefde, genoeglijke en deugdbevorderende droefgeestigheid.Het woord Sentimenteel, thans zo algemeen, in zulk eenen verschillenden zin, en veelal zo verkeerd gebruikt, is, zo ver ik heb kunnen naspooren, van eene Engelsche afkomst, en door een van de geestigste voortbrengselen van den altijd oorspronglijken Sterne, ik meen Yoricks Sentimenteele Reis, bijna in alle taalen overgezet, alom bekend geworden. Ik zou het niet beter dan door gewaarwordelijk weten over te brengen, en dan versta ik door sentimenteele schriften dezulken, in welken eigen gewaarwordingen uitgedrukt en door eenen stijl, die meer tot het hart en tot de verbeeldingskragt dan tot het verstand spreekt, zodaanig uitgedrukt worden, dat ze in de ziel van den | |
[pagina 53]
| |
Lezer overgaan en daar eene tedere, soortgelijke gevoeligheid verwekken. Wanneer men dit tot eene Roman gelieft te bepaalen, dan zal eene sentimenteele geschiedenis eene zoodaanige zijn, waarin de voorvallen aan de gewaarwordingen ondergeschikt zijn, en in dewelke men meer de aandoeningen beschrijft, die de Personaadjen, welke men ten tooneele voert, ondervinden, dan de gebeurtenissen van hun leven. Uit deeze beschrijving ziet gij terstond, dat men, met een geschrift sentimenteel te noemen, noch omtrent deszelfs vrolijken of treurigen inhoud, noch omtrent deszelfs moreele waarde, iets zekers bepaale. Zo dra 'er voornaamlijk gewaarwordingen in uitgedrukt worden, is het sentimenteel; maar deeze gewaarwordingen kunnen edel en zij kunnen verachtelijk; zij kunnen deugdzaam en zij kunnen misdaadig; zij kunnen vrolijk en zij kunnen treurig zijn; in de drie gevallen bepaalt de natuurlijk uitgedrukte gewaarwording voor den kunstrechter, die het enkel als een produkt der schoone Letteren beschouwt, de waarde van het geschrift, als een sentimenteel geschrift aangemerkt, en hij zal uit dit gezichtspunt een Roman, daar slechte, maar natuurlijke, gewaarwordingen in vertoond worden, den prijs | |
[pagina 54]
| |
geven boven eene andere, daar deugdzaame, maar onnatuurlijke, zonder gevoel nagebootste, gewaarwordingen in verspreid zijn; even gelijk hij Ovidius, ook waar hij zijne Corinnaas bezingt, als Dichter boven Sluiter, in die eigen betrekking, verkiezen zal, schoon de eerste voor de ongebondenheid en de laatste voor de deugd en godvrucht gezongen heeft. Aretino is zo wel een sentimenteel schrijver als Young, schoon de een voor de Hel en de andere voor den Hemel geschreven heeft, en de aangehaalde Sterne is in de beschrijving van zijne anecdote met de Fille de Chambre van Madame de R... niet minder sentimenteel, dan in de uitmuntende gewaarwordingen, welken hij Oncle Tobie zo dikwerf in het hart legt, en die elk rechtschapen Lezer de edelste traanen afpersen. Wanneer ik derhalven een boek alleen afkeur om dat het sentimenteel is, handele ik of partijdig of zonder kunde. Want niemand, die juist denkt en billijk oordeelt, zal het schilderachtig voordragen van edele gevoelens en aandoeningen afkeuren, en met een geschrift enkel sentimenteel te noemen, heb ik nog niet te kennen gegeven of de sentimenten, 'er in voorgedragen, deugdbevorderende of het tegendeel zijn. | |
[pagina 55]
| |
Het tot hier toe beredeneerde komt mij zo duidelijk voor, dat ik uw oordeel zou waanen te beledigen, indien ik 'er langer op staan bleef, en gij begrijpt van zelven, dat ik, het sentimenteele verdedigende, bepaald dat verdedige, 't welk aan de deugd gewijd is, terwijl geen rechtschapen mensch zich immer tot voorspraak van het andere opwerpen, maar het veel eer als een schandlijk misbruik van de kunst veroordeelen en afkeuren zal. De wezenlijke vraag komt dus hier op neêr: zijn sentimenteele schriften, waarin prijswaardige gevoelens voorgedragen worden, al of niet nadeelig? en de knoop, zo als duidelijk is, ligt in het sentimenteele; niemand toch keurt het voordragen van edele gevoelens af, maar men sloot zich aan de wijze, waarop het in diergelijke geschriften gedaan wordt, dewijl ze rechtstreeks op de hartstochten en driften werkt, en de ziel des Lezers juist de eigen schokken mededeelt, welke de Vervaardiger van deeze geschriften onder zijnen arbeid gehad heeft. Alle de bedenkingen, die ik tegen het sentimenteele heb hooren aanvoeren, komen op deeze twee hoofdzaaklijk neêr. Door louter drift en verbeeldingskracht te zijn, stelt | |
[pagina 56]
| |
men gewaarwordingen voor, die in de natuur niet gevonden worden, die veele Lezers echter voor wezenlijke gewaarwordingen houden en hier door, in de eigen drift ontstoken, een hersenschim nalopen, welke nergens aan te treffen is, hen voor mindere aandoeningen verstompt; en aan eene zekere werkzaamheid zo wel als aan het geluk, dat nog voor hen op deze waereld gezaaid was, ontrukt. Hier komt in de tweede plaats bij, dat men, eenmaal eenen zekeren graad van gevoeligheid in den smaak gebragt hebbende, oorzaak is, dat duizend menschen het gevoel poogen natebootsen en hier door tot die menigvuldige grillen vervallen, die wij in verschillende schriften der Duitschers, onder anderen in zekere Brochure über die Empfindeleij, zo geestig vinden ten toon gesteld. Indien men door gewaarwordingen voortestellen, die in de natuur niet gevonden worden, verstaat onnatuurlijke gewaarwordingen te schilderen, aandoeningen, die nimmer in het menschlijk hart plaats hebben of kunnen plaats hebben; maar die de schrijver, zonder ze te gevoelen, uit zijn geheugen, als 't ware, daarstelt - dan tast men met deeze tegenwerping alleen het valsche sentimenteele, het nagebootste gevoel aan. En men behoeft niet | |
[pagina 57]
| |
te vreezen, dat dit de Lezers vervoeren zal. Indien het gezegde van Horatius waar is: zo gij wilt dat ik schreien zal, schrei gij dan eerst Ga naar voetnoot(1); dan kan geen sentimenteel schrijver immer de harten medesleepen, of de gewaarwordingen, die hij uitdrukt, die hij in de ziel van anderen poogt te verwekken, moeten eerst in zijn eigenhart gewoond hebben en daar uit lijnrecht op zijn papier gekomen zijn. Het gevoel laat zich van alle dingen het minst nabootsen. 't Heeft zijne eigen natuurlijke wending, zijn eigen kunstelooze taal; eene zekere stilte en kortheid van stijl, mag ik mij zo uitdrukken, die tot in de kleenste trekken karakteristiek is, en zelfs een enkel overtollig of niet juist uitdrukkend woord haat. Niemand zal hieromtrent ligt bedroogen worden. Gevoel werkt altijd op gevoel. Zo een sentimenteel schrijver onwillige traanen uit de oogen weet te lokken, dan moet 'er wel waar gevoel in zijne schriften zijn; zo hem dit mist en de ziel zijner Lezeren koud blijft, heeft hij, bij al zijn kunst, zeker zelf niet gevoeld, en niets kan dit gebrek in zijn werk herstellen. Maar mooglijk doelt men in deeze te- | |
[pagina 58]
| |
genwerping op die hooge gewaarwordingen, die maar enkel en bepaald in harten van de eerste groote gevonden worden. Ik heb reeds meermaalen toegestemd, dat elke gewaarwording aan een' Lezer romanesk en geoutreerd voor moet komen, zo dra ze uit een' hooger graad van gevoel geboren is, dan hij bezit. 't Is hieromtrent met de deugd zelve juist als met het gevoel gelegen. Men schetse het karakter van eenen edelen Vaderlander, die voor zijn land en medeburgeren alles wat hij bezit, prijs durft geven; die meer durft doen, die, door heerschende vooroordeelen vervolgd, ook de algemeene achting aan zijnen pligt blijmoedig op kan offeren, en dan nog, te midden van deeze schijnbaare rampen, zo zalig is, dat de rijkdom en heerlijkheid eener blinkende waereld voor den hemel, die in zijn hart woont, als de morgenschemering voor de zon, verdwijnen. Hoe weinig stervelingen zullen dit karakter natuurlijk en niet boven het menschlijke vinden? Het Fragment uit Julia kan hier in een ander opzicht ten proeve van verstrekken. Een jongeling, die naast het eenigste meisje, dat hij lief heeft - in een gevoelverwekkend boschje - bij het vertederend avondrood - eenzaam en bemind - geheel mensch, lou- | |
[pagina 59]
| |
ter gevoel, zeker van niets vergeefs te zullen wenschen - echter uit eene verheven liefde voor de deugd - uit een gevoel, dat 'er geenzuiver genot zonder zielrust mooglijk zij - de magtige zinnelijkheid onder zijne voeten treedt en voor eene, nog zo verwijderde, onsterflijkheid eene tegenwoordigheid, blinkende van geneuchte en wellust, de waereld en den tijd verachten kan; - aan hoe veel jongelingen moet dit karakter, niet slechts als een louter ideaal, maar zelfs als een onnatuurlijk, geoutreerd ideaal, voorkomen? Hoe menig een zal, dit lezende, in zijn hart zeggen: Eduard bestaat niet, of zo hij bestaat, is hij de grootste dwaas geweest. Helaas! waarom moet ik belijden, dat ik zelf dit meêrmaalen heb hooren zeggen! Ondertusschen ziet gij, mijn vriend! dat ook in dit geval het gevaar van Lezers in de eigen gewaarwordingen mede te zullen slepen, weer niet zeer groot is. Zo dra het voor de meesten onnatuurlijk is, zullen 'er de meesten niet door ontvlamd, niet door vertederd worden. 't Zal hen koel laaten en zij zullen 'er om lagchen. Een tegenovergesteld tooneel, zo algemeen in onze Romans voorkomende, zou meer Enthusiasten en Navolgers vinden. Let hier inmiddels eens op de ongerijmde gevol- | |
[pagina 60]
| |
gen, die uit de stelling, dat men niet dan karakters en gewaarwordingen moet vertoonen, zo als ze gewoonlijk in de maatschappij gevonden worden, voortvloeien. De edelste karakters raaken dan op den laagsten trap en de verhevenste aandoeningen moeten het minste vertoont worden, want beiden vindt men weinig helaas, enkel! - in de gewoone zamenleving. Een Roman zou dan vol moeten zijn met laage, verachtelijke, louter dierlijke gewaarwordingen en daaden, daar, om de honderd bladzijden, eens een eenzaam blinkend starretje dien nacht van duisternis kwam doorbooren. En zo het waar zij, gelijk het onbetwistbaar waar is, dat het lezen van diergelijke soort van schriften het hart en de gevoelens der Jeugd meer vormt, dan men denkt, zou men eerlang, de verbastering geduurig meer toenemende, om natuurlijk te blijven, schriften voor den dag zien komen, die de menschlijkheid tot oneer, tot verdere waare verwoesting, zouden verstrekken. Neen, om harten voor de deugd en het waar geluk, dat op de deugd alleen rust, te winnen, moet men de verhevenste gewaarwordingen (dezulken naamlijk, die in de daad dit zijn, en niet die het vooroordeel naar de voorschriften van onze Eeuw, welke, door de weel- | |
[pagina 61]
| |
de en uitwendige vertooning voorgelicht, een eigen systema van deugden Ga naar voetnoot(2) heeft weten te vormen en gezag bij te zetten, 'er voor houdt) zo beminlijk, zo uitlokkend, afschilderen, dat derzelver toverkracht zich tot in de ziel ook van zodaanige Lezers doet gevoelen, die tot hier toe, door de zinnelijkheid aan een verkeerd eigenbelang geklonken, hunne laage driften tot de eenige gidsen op den weg naar 't geluk koozen, en daar van lieverlee die uitwerking doe, dat eindelijk de zucht om waarlijk rechtschapen te zijn de eenige zucht om waarlijk gelukkig te zijn bij hen worde en deeze al den flikkerglans der aanlagchende weelde en wellust in hunne harten overhale. 't Is mij onmooglijk om hier alle de | |
[pagina 62]
| |
gewaarwordingen, waaromtrent men den sentimenteelen schrijver beschuldigt dat hij de teergevoeligheid te hoog drijft, na te gaan, 't zal ook minder noodig zijn, als men in aanmerking neemt, dat de hevigste beschuldiging de Liefde betreft, en dat wij dus, hieromtrent onze gedachten medegedeeld hebbende, billijk verwachten kunnen, dat elk oordeelkundig Lezer ze van zelven op de overige gewaarwordingen toe zal passen. Ik wil u eerst de beschuldiging in haar geheel opgeven. Dus leeze ik ze bladz. 70 van de Gedachten over het sentimenteele: ‘Vooral zoekt men de teergevoeligheid der liefde (somtijds onder den voorgrwenden naam eener gevaarlijke en ligt verleidende Vriendschap Ga naar voetnoot(3) tot zulk eene hoogte te drijven. | |
[pagina 63]
| |
Vooral leggen de Schrijvers het daarop toe. En geen wonder; 't is het zekerst middel om te behaagen. 't Is vergif, dat zij in den beker schenken; maar elk bemint dit vergif. Zulke overdreven tafereelen ondertusschen maaken de Liefde tot afgoderij, en de teergevoeligheid tot eenen beul, tot eene bron der allerakeligste lotgevallen’. Hier moeten wij eenige oogenblikken bij stil staan. Wat zijn hier overgedreven tafereelen? Dezulken, die hooger gaan dan men ze thans in onze verbasterde zamenleving - eene fraaie natuur waarlijk! - vindt? Zeker zul- | |
[pagina 64]
| |
ke tafereelen van Liefde zullen de meeste menschen doen zien, dat ze de Liefde nimmer gekend hebben, en ik wil niet ontkennen, dat 'er eene verbaazende omkeering in het stuk van Echtverbindtenissen voor zou vallen, indien men de jeugd op deeze schilderijen kon doen verlieven. Maar de vraag is of deeze verandering nadeel aan het geluk en aan de deugd zou doen? Zo ja, weg dan met deeze fraaie tafereelen, die, terwijl ze het hart onreiner zouden maaken, zich in de natuur tot onherstelbaar ongeluk van den ijlhoofdigen zoeker, nergens laaten aantreffen. Zo neen, gezegende schilderijen dan, welke ons aan eenen wezenlijken rampspoed onttrekken en het waar geluk en de deugd leeren kennen. Zien wij hoe het hieromtrent in de natuur bij ons gelegen zij, welke tafereelen van Liefde de Sentimenteelschrijver of Dichter ophangt, en eindelijk welke natuurlijke gevolgen 'er uit de verkleefdheid en zucht om deeze tafereelen voor zich zelven met de daad waar te maaken, op de Liefde en echtverbindtenissen onder ons voortvloeien. Dan, en dan alleen, zullen wij veilig kunnen beslissen of het schilderen van zodaanige tafereelen goed- of af- te keuren zij. Oorspronglijk begrijp ik dat de wederzijd- | |
[pagina 65]
| |
sche genegenheid des harten de eenige en zuivere drijfveer tot echtverbindtenissen waar. 't Geen wij hieromtrent in het oudste Boek der waereld vinden, is genoeg om dit gevoelen te staaven. De tafereelen van liefde en huislijk geluk van den Patriarchaalen tijd zijn zo aandoenlijk, zo treffend, dat ze door alle eeuwen heên een gevoelig hart, 't welk ze leest, de traanen uit de oogen zullen persen, en 'er het zelve al de heerlijkheid der aarde gewillig voor doen afstaan. Naar maate de weelde de behoeften des Menschdoms vermeerderde en het goud een noodzaaklijk vereischte tot het geluk werd, weken de Echtverbindtenissen van haare oorspronglijke instelling meer en meer af, en thans kan men veilig zeggen, dat ze, over 't algemeen, een koophandel zijn, welke door de Eerzucht en Geldgierigheid voorgedraagen en geslooten wordt. Schoonheid, Verstand, Talenten, Deugd - voordeelen van den ouden tijd in eene vrouw! nu komt de ongelukkige, welke niets dan dit bezit, in geene aanmerking om gezocht te worden. De Zottin integendeel die van alle deeze gaven beroofd is, maar schatten aanbrengt, verwart in het aantal en de keus haarer aanbidderen. De meeste Ouders gaan in hunne kinderen van jongs | |
[pagina 66]
| |
af de vatbaarheid, als ik het zo noemen mag, van eenmaal vrij en overeenkomstig de zuivere keus van 't hart te beminnen, tegen. Reine Liefde belagchen ze in hunne tegenwoordigheid als een romaneske gril - sympathie als een vooroordeel der duistere midden-eeuwen. Indien ze rijk zijn, zullen ze hun kroost aanvuuren om zich nimmer dan aan een aanzienlijk en vermoogend Geslacht te vermaagschappen, even als of rang en geboorte ommer de plaats der zalige tevredenheid vervangen konden. Zijn ze minder door de Fortuin bedeeld, zij zullen aan het zelve eenen aanstaanden echtgenoot of Gade voorstellen, alleen verdienstelijk naar maate dezelve met tijdelijke goederen voorzien is. Het gevolg is, dat rijkdom en vermogen altijd boven deugd en verdienste in hunne pogingen gelukken zullen, en dat men in eene verbindtenis, welke een geheel leven duuren moet, daar ons tijdelijk geluk of ongeluk - en hoe vaak ons eeuwig! - alleen, volstrekt alleen, van afhangt; op alles ziet, uitgenomen op het eenige, dat aan eenen zaligen echt onontbeerlijk is - overeenstemming des harten naamlijk, en eene juist naar elkander berekende maat van gevoel en verstand. Zou de uitkomst van zulk eene re- | |
[pagina 67]
| |
denlooze en gelukverpestende handelwijze minder rampzalig kunnen zijn, dan wij ze daaglijks onder onze oogen zien? Waar zijn de gelukkige huuwelijken onder ons? Ten minsten, hoe gering is hun aantal, als men het bij de menigte slachtoffers van de vooroordeelen onzer Eeuw hieromtrent vergelijkt? Uitwendig, ik belijde het, vertoont zich dit altijd niet. Maar deeze schijn moge den dwaas verblinden, hij, die de geringste mensch- en waereld-kunde bezit, weet dat onze behoeftige Eeuw sederd lang het rampzalig middel heeft weten uit te vinden om haare afzichtige ellende in eenen prachtigen mantel te verhullen. Ondertusschen behoeft hij de woning eezer ongelukkigen niet binnen te treden noch hen in hunne pijnigende en verdrietbaarende eenzaamheid te volgen om overtuigd te zijn, dat hun beker vergiftigd is, en zij zich onderling tot beulen verstrekken. Hij ontdekt in het oog den worm, die rustloos aan het hart knaagt, en beeft van de ledigheid te rug, welke hij in de zielen dier beklaaglijke Echtelingen gaapen ziet - eene ledigheid, die al het goud der aarde noch de uitstekendste eerbewijzen vervullen kunnen! Rampzalige Sexe! - gij vooral, gij zijt | |
[pagina 68]
| |
het onschuldig slachtoffer deezer gevloekte denkwijze. Wij weten ten minsten door welke drijfveeren wij in onze aanzoeken gedreven worden; maar gij wordt aangezocht; u zweert men liefde - eene liefde, sterker dan de dood - en gij zijt eenvouwig genoeg van te gelooven, dat het vuur, 't welk onder deezen kunstigen eed uit de verraaderlijke oogen straalt, door uwe verdiensten ontstoken zij, terwijl de onlijdelijke dorst naar uwe schatten het in de ziel alleen branden deed. Of behoort gij onder het getal dier oppervlakkige Meisjes, welke een' man eenen man rekenen en haare voortreffelijkheid naar de wolk van wierook, daar ze in omzweeven, afmeten Ga naar voetnoot(4) - o dan, dan is uw onheil | |
[pagina 69]
| |
niet afteweeren, of liever, dan kunt gij, bij gebrek van gevoel, nimmer geheel rampzalig worden. Maar voelt gij uw hart voor een verheven genot gevormd - maak dan uit | |
[pagina 70]
| |
liefde tot uw geluk uwe hoofdstudie van menschenkunde te verzamelen, en beproef, beproef, eer gij u zelve aan schijnschoone laaghartigheid en list ten prooi werpt. Vooral | |
[pagina 71]
| |
vergeet niet, dat een Lovelace en een Grandison in onze beschaafde eeuw dezelfde taal spreken. Wat zou nu de Schrijver, dien men zo zeer veroordeelt, moeten doen, indien hij zijne tafereelen van liefde en huislijk geluk naar de natuur, die hem omringde, schikte? Eene liefde vertoonen, enkel op gouddorst gegrond, en die echter niet naliet het hart te vervullen, en zalige huuwlijken te maaken? Zeker dit zou naar den smaak van onze Eeuw zijn, en hoe veele Ouders zouden zulk eene lectuur aanprijzen! maar helaas! het zou schandlijk bedrog en logen zijn, en wee hem die 'er zich aan vergaapte! - Den zedenmees- | |
[pagina 72]
| |
ter uithangen, en onbeschaamd prediken, dat men zijne liefde plaatsen moet, daar waar het een hebzuchtig Vader beveelt, en dat men zijn geluk in het volbrengen zijner pligten vinden moet? - Fraai geredeneerd! - alleen de genegenheid van 't hart laat zich ongelukkig niet bevelen; behalven dat dit laatste den mensch veel te vroeg tot Engel zou maaken, iets, daar men zo veel tegen heeft. Zeker ik eerbiedig den edelen sterveling, die zijn tijdelijk geluk aan zijn' pligt opoffert - maar dan moet het pligt zijn, en is dit hier het geval? Is het pligt reine genegenheid voor vuige gouddorst te onderdrukken - de natuur tegen te gaan om aan eene staatkundige gewoonte te gehoorzamen? of, overeenkomstig het liefderijk oogmerk des Scheppers, zo duidelijk in het eerste huuwlijk doorstraalende, eene Echtvriendin te kiezen, bepaald, op dat zij, onder alle de wederwaardigheden van dit ondermaansche, eene hulpe tegen ons over zij, voor welke wij Vader en Moeder vrolijk verlaaten om ze, een geheel leven door, eenig en alleen aantehangen? Helaas! ik vrees zeer, dat men het voornaamlijk op het sentimenteele gemunt heeft, om dat het ons te veel tot de natuur te rug zou brengen, welke ongelukkig met onze | |
[pagina 73]
| |
driften en behoeften in contrast geraakt is. Maar zien wij nu welke tafereelen van liefde de Sentimenteel-schrijver ophangt - ophangt, om 'er alle zijne Lezers en Lezeressen op te doen verlieven. Onderlinge eenstemmigheid des harten - zie daar de eenige bron, daar hij oprechte liefde uit laat voortvloeien. Wederzijdsche volmaaking en gelukzaligheid - zie daar het eenige wit, dat zich zijne gelieven voorstellen. Alles voor elkanderen zijnde, heeft deeze aarde geen doornen meer voor hen, zo lang zij dezelve hand aan hand doorwandelen mogen. Onderling voor elkanderen geschapen, kan hen de tijd van één scheiden, maar de eeuwigheid verzamelt hen weêr, en daar zijn ze één, onafscheidelijk één. Daar heên gaan hunne liefste gedachten, hunne strelendste bespiegelingen. Een enkele traan, welken het rein gevoel storten deed; een enkele onstoffelijke kusch, het loon eener edele gedachte; zie daar hunne hoogste genietingen aan deeze zijde des grafs - genietingen, daar de onvolkomen zinvermaaken, de groove inoogstingen der driften, voor weg stuiven en in hunne nietigheid wederkeeren. In een woord, hier vervangen zich de Gelieven onderling | |
[pagina 74]
| |
het heelal. Waar ze elkanderen bezitten, is de ellende, te midden van de stormen des noodlots, hunne harten vreemd. De Winter is hun Lente - de middernacht dageraad - de wildernis een Eden - de hut een hemel - de waterdroppel nectar - het kruimpje brood ambrozijn. Waar ze zich missen, is de geheele natuur hun een rijk des doods. De trilende grashalm stond in betrekking tot het beminde voorwerp, en zij waren zich onderling de belevende en bezielende geest der geheele schepping. Niets - niets kan hun dit verlies vervullen - dan de Eeuwigheid, voortaan het eenige verschiet, waar hun traanend oog vrolijk heen zweeft Ga naar voetnoot(5). | |
[pagina 75]
| |
Zie daar zijn tafereel. Zeker overgedreven, wanneer men het bij de zogenaamde Liefde onder ons vergelijkt. Maar welke gevolgen, zodra het gevolgen heeft, moet het lezen | |
[pagina 76]
| |
van diergelijke schriften nu op de denkwijze onzer Eeuw en op onze volgende Echtverbindtenissen hebben? | |
[pagina 77]
| |
Deeze, dat het onze jeugd overtuigt, hoe 'er door de liefde een waar geluk te smaaken zij, een geluk, dat alle de overige aardsche genoegens overtreft, en waarvan deeze laat- | |
[pagina 78]
| |
sten volstrekt afhanglijk zijn; maar dat deeze liefde zonder de deugd niet bestaan kan, en zonder den Godsdienst op de gedachte des doods hoogst rampzalig, en altijd van haare betoverendste vooruitzichten geheel verstoken zou zijn. Dat geen driften ons immer bestendig voldoen kunnen. Dat ééne edele gedachte, één verheven gevoel, door de liefde ontstoken, meer wezenlijk vermaak aan het hart geeft, dan dierlijke wellust en zinnelijke geneuchte immer schenken kunnen. | |
[pagina 79]
| |
Dat drift inmiddels zeer dikwerf de gedaante der Liefde aanneemt, maar dat het zeker geen waare liefde is, die buiten zich nog eene enkele begeerte in het hart overlaat, en op iets minder dan op zedelijke volmaaktheid mikt. Hier door zullen de Echtverbindtenissen mooglijk minder onberaden aangevangen worden, maar het geluk en de deugd der Echtgenooten zullen 'er bij winnen. Men zal niet meer zo ligtvaardig over de liefde denken en een' Echtgenoot eenen Echtgenoot noemen. Eenmaal naar waare liefde staande, zal men van zelven poogen deugdzaamer en grooter te worden, en zich naar die voorbeelden trachten te vormen, welke men eenmaal in zich zelven waarheid wenscht te zien. Niemand zal ons voortaan door enkele uitwendige verdiensten kunnen betoveren, maar deugd en rechtschapenheid zullen onder de huuwlijksvereischten den eersten rang bekleen. Geene hand zal ooit het eerste zijn wat men geeft, zij zal nooit dan in 't gevolg van 't hart geschonken worden, en van een hart, dat door gelukkig te maaken alleen gelukkig zijn kan. Jongelingen, die, met den heerschenden smaak van ongebondenheid ingenomen, eene plegtige verbindtenisse tot hier | |
[pagina 80]
| |
toe versmaadden, zullen levendig overtuigd worden, dat het gemis van den heiligen en hartelijken kusch der liefde door het rijkste genot der wellust niet vervuld kan worden, en dat alleen een gerust geweten aan de genieting en aan het vermaak den betoverendsten prikkel leent. Zij zullen de verachtelijke paden der verleiding en losbandigheid verlaaten, en naar de zalige genoegens eenes rechtschapen Echts staan. In een woord, de vertooning zal hier eerlang omgekeerd worden. Thans zijn de huuwlijken uitwendig blinkende en rijk; maar van nabij beschouwd - in de eenzaame wooning - arm en schrikverwekkende; dan zou hunne uitwendige gedaante hunne minst schitterende zijde zijn - want het geluk is stil! - maar hun binnenkamer een zalige hemel. Zo ik mij niet geheel bedrieg, zijn deeze gevolgen vrij natuurlijk. Inmiddels blijven 'er nog twee tegenwerpingen overig, die ik wil poogen opgelossen. Wanneer men de teergevoeligheid der liefde zo hoog drijft, wordt ze een beul voor 't hart - Dit kan ze worden, stem ik toe, wanneer ze eenmaal in een hart post gevat heeft, en door het beminde voorwerp niet beantwoord wordt. Doch, let wel, om dit | |
[pagina 81]
| |
onheil te veroorzaaken, moet het waare Liefde zijn. Deeze kan door geen boeken in het hart geplant worden, en uit romaneskheid sterft niemand. Ondertusschen leert de ondervinding, dat de ongelukkige slachtoffers deezer hartstocht gewoonlijk toevallig, zonder een door lezen opgewonden gevoel, in weerwil van hun zelven, beminden. En in dit geval zal het gevoel, naar maate het fijn en kiesch is, meer voordeel dan nadeel doen. Behalven dat het de verkeering der beide Sexen met elkanderen minder gevaarlijk maakt, door het hart voor uitwendige aantreklijkheden te wapenen, en eenen blinden indruk voor te komen; hebben wij reeds gezien hoe eene sentimenteele liefde, enkel door gelukkig te maaken, gelukkig zijn wil, en zonder dat zachte harmonische der deugd, 't welk haar als 't ware tot voedzel verstrekt, niet bestaan kan. Welke hulpmiddelen ter overwinning, hulpmiddelen uit de natuur der zaak zelve genomen, biedt hier derhalven het sentimenteele niet aan! Voor welke uitersten bewaart het een lijdend hart niet! En wordt de liefde beantwoord, dan is ze, ver van een beul voor de ziel te zijn, de aanminnige hand, die roozen op het hobbelig levenspad strooit en den mensch met dit traanendal | |
[pagina 82]
| |
en de Voorzienigheid ras verzoent. Terwijl sentimenteele schriften, door de drijfveeren tot het huuwlijk zuiverer en edeler te maaken, ook hier dit voordeel in de indrukken, welke ze in 't hart nalaaten, nog hebben, dat ze de liefde, door haar aan de deugd alleen te verbinden, bepaald daar doen vallen, waar het geoorloofd is 'er aan te beantwoorden. Zij bevorderen dus de gelukkige echtverbindtenissen, en maaken de treurige geschiedenissen, welke, helaas! niet dan te veel de rampzalige gevolgen van huuwlijken zonder liefde zijn, waarin pligt en genegenheid, de eisch der Liefde en die van den Echt lijnrecht tegen elkanderen inloopen, minder. Maar men voegt 'er nog bij, dat de liefde, zo hoog opgewonden, afgoderij word. Indien men hier door zeggen wil, dat de Liefde boven alle andere aandoeningen in het hart den boventoon voert en hetzelve geheel vervult, dan stem ik deeze afgoderij toe; maar dan is waare Liefde altijd afgoderij; want waar eene eenige andere drift den boventoon in 't hart heeft, woont, wat men zich dan ook verbeelden moge, zeker de Liefde niet. Doch, wil men 'er door te kennen geven, dat de teergevoeligheid der Liefde verwijfd, werkloos, en voor alles verlooren maakt, | |
[pagina 83]
| |
dan ontken ik hartlijk, dat zij afgoderij is. Dat elk, die haar immer gekend heeft, hier mijn getuige zij! Waare Liefde alleen maakt de moeilijkste pligten gemaklijk en den zwaarsten arbeid ligt. Hoe veel voorbeelden zoude ik hier voor kunnen bijbrengen! Herinner u alleen maar de gelukkige tijden van de Ridderschap. Wanneer is de teergevoeligheid der Liefde ooit tot zulk eene hoogte gedreven, en wanneer heeft zij ooit arbeidzaamer en dapperer gemaakt? Wanneer zijn 'er ooit doorluchtiger daaden door haar uitgevoerd en ondernemingen volbragt, daar het kloekmoedigste hart, zonder door die edele hartstocht bezield te zijn, van te rug zou gebeefd hebben? Ongelukkig de ziel van klei, welke hier de volle waarheid van het geen Klopstock zijn Semida tot Cidli doet zeggen, niet levendig gevoelen kan! Gij waart, Hemelsche! mijn! voor geene kortere duuring,
Dan voor de eeuwigheid, mijn! Dat noemde ik voor mij
geschapen!
Elker deugde verhevener wenk, mij anders onzichtbaar,
Leerde ik door uwe liefde verstaan! Met siddrende zorge
Volgde mijn hart den gebiedenden wenk. De stemme der pligten
Hoorde ik van verre. Haar wordend gefluister, haar wandlen in
stilte,
Haaren godlijken klank, als niemand haar hoorde, vernam ik!
| |
[pagina 84]
| |
En niet vergeefs! Als een kind vol onschuld, geboogzaam van
harte,
Volgde ik de ligte wet van de zachtgebiedende stemme,
Om de bezitting van u, die mij dierbaarer waart, dan alles,
Wat de schepping bevat, door geenen misstap te ontwijden.
Uit dit alles zou ik veilig kunnen besluiten, dat het schilderen van tafereelen eener zuivere en sentimenteele Liefde meer goed- dan af- te keuren zij. Het gewigtigste toch wat men tegen dezelve in te brengen heeft, is, dat ze te sterk contrasteert met de tegenwoordige behoeften der zamenleving, en hier door te veel de oogen opent, en zien doet, dat men blinkende ellende voor wezenlijk geluk omhelst. Schikt u naar den geest der tijden, waarin gij leeft, zegt men ons. Kunt gij de beschikkingen der Voorzienigheid veranderen? Maar terwijl men dit zegt, vergeet men, dat deeze geest der tijden meer dan iets de getuige van onze verbastering en van ons diep zedenbederf is - dat de oogmerken, die ons thans in het aangaan van Echtverbindtenissen bestieren, geene beschikkingen der Voorzienigheid, maar de gevolgen eener weelde zijn, welke het aantal onzer behoeften tot eene maatlooze hoogte heeft doen steigeren. Zonder genegenheid des harten zich door eenen onverbreekbaaren band te | |
[pagina 85]
| |
verbinden, is tegen het plan der Voorzienigheid lijnrecht aan te druissen. Verre zij het van mij, (zegt eene zeer verstandige Vrouw tot haare Nicht Ga naar voetnoot(6)) dat ik u zou raaden met iemant te trouwen, voor wien gij geene liefde gevoelt. Een huuwlijk, voor geld gekocht, is niets anders dan eene vervloekte schaamteloosheid, dan eene schandelijke overgeving van zijn eigen lijf tot ontucht. En wie voelt niet, dat het, ver van eene gewoonte, die op onze zedelijke verbastering rust, aan te vuuren, de pligt van elken zedekundigen schrijver zij, om, zo veel hem doenlijk is, mede te werken, dat ook in dit zo gewigtig stuk de zaaken tot haare oorspronglijke inrichtinge wederkeeren. Maar ik wil nog verder gaan. Ik wil onderstellen, dat de tafereelen eener sentimenteele Liefde, eens alles vervullenden Echts, | |
[pagina 86]
| |
ideaalen, loutere harsenschimmen zijn. Dan nog durf ik veilig vraagen, of derzelver invloed op de deugd niet meer voor- dan nadeelig zij? Men is, ik beken het, dan met eene chimere ingenomen; maar deeze ingenomenheid beveiligt ons voor laage en verachtlijke gevoelens en daaden. Hij, die naar een geluk staat, dat aan grootheid en edelheid van ziel alleen verbonden is, schoon dit geluk dan ook louter denkbeeldig zij, zal zijne laatste pogingen aanwenden, om deugdzamer en grooter te worden. Hij, die de onsterflijkheid voor het eenige waardige tooneel der Liefde houdt, en deeze waereld slechts als een voorportaal aanmerkt, waarin harten, die voor elkanderen geschapen zijn, zich onderling opspooren en kennen leeren, zal gemaklijker dan iemand het stof en de laage driften onder zijne voeten treden. Het is dan met deeze hersenschim in een zeker opzicht als met de tijden der zo even genoemde Ridderschap gelegen. Duizend berispingen heeft men tegen deeze wonderbaare vevroering, welke zich eenmaal door geheel Europa van de geesten meester maakte, ingebragt; maar de onpartijdigste en kundigste Schrijvers komen toch daarin overeen, dat ze meer goed dan kwaad veroorzaakt hebbe, | |
[pagina 87]
| |
en de bron van tallooze deugden, en vooral van eene goede trouwe geweest zij, die thans vruchtloos naar een voorbeeld zou zoeken. Quand nous ne serions redevables' aux croisades (zegt d'Arnaud), que de cet amour de l'honneur, une des émanations de la chevalerie, & que forme la base du catactère national, nous devrions être plus circonspects dans nos déclamations critiques; nous tâcherions surtout de nous transporter dans un siècle où la métaphijsique n'avoit pas tué les images, & où l'on se contentoit de sentir fortement. Begrijpt hij na dit alles, lieve Vriend! hoe het mooglijk zij, dat men zich in onze dagen zo zeer tegen sentimenteele geschriften verklaare? Ja, zij vertederen, maar zij vertederen voor de onschuld en voor de deugd. De stille droefgeestigheid, welke ze in de ziel verweken, wordt wellust voor 't gevoelig hart Ga naar voetnoot(7) - en zou ook deeze na- | |
[pagina 88]
| |
deelige gevolgen voor 't zelve hebben? Hoor wat 'er de zo straks aangehaalde Schrijver Ga naar voetnoot(8) van zegt: Le plaisir de répandre des larmes auroit il une douceur, que n'ont point les autres voluptés? Je l'ai observé: cette tristesse si chère, surtout à la jeunesse dont l'ame neuve reçoit avidement les premieres impressions, ne peut que nous porter à la vertu; tout ce qui nous fait sentir notre coeur, nous oblige en quelque sorte à devenir plus humains, à nous approporier d'avantage les plaisirs ou les peines d'autrui, & cette espece d'élan hors de nous-même, nous y ramene toujours plus attendris & nous dispose | |
[pagina 89]
| |
conséquemment à devenir meilleurs. Maar hoe veel onbegrijpelijker wordt dit, wanneer men in aanmerking neemt, dat 'er mooglijk geene Natie is, die meer laage, onkuische, en zedenverpestende Romans bezit, dan wij; dat het deeze fraaie geschriften waren, welke men, tot dat het sentimenteele dezelve verdrong, onze jeugd naauwlijks uit de handen slaan kon, en dat men zich thans, zo min als ooit, niet tegen die schandschriften van een onrein hart en van eene verdorvene verbeeldingskracht, maar tegen het sentimenteele verklaart - het eenige, dat den smaak onzer Jeugd verbeteren en bij haar de plaats hunner voorige lectuur vervangen kan; want de Jeugd wil toch Romans lezen Ga naar voetnoot(9): zij verkiest beeldtenissen boven redeneeringen, en schoon deeze | |
[pagina 90]
| |
schilderijen dan ook al driften in haar verwekken mogten, wie is partijdig genoeg om staande te houden, dat deeze driften, in nadeeligheid, bij die, welke de gewoone Romans verwekken, haalen; wie ziet niet veeleer, dat de eersten uit hunnen aart de laatsten tegenstaan en verdrijven? Hier mede achte ik de eerste zwarigheid, die men tegen de teergevoeligheid, en vooral die der Liefde, aanvoert, opgelost. De andere zal ons minder lang ophouden. Door eenmaal eenen zekeren graad van gevoeligheid in den smaak te brengen, veroorzaakt men dat duizenden het gevoel zullen poogen natebootsen, welken hier door tot geduurige grilen en buitenspoorigheden vervallen, die even bespottelijk als nadeelig zijn. Al wat ik hier op antwoorde, is, dat ik mij hartlijk verheugen zal zo dikwerf men het nagebootst gevoel ten toon zal stellen; dat ik zelf niets belagchlijkers vinde dan deeze gemaaktheid; dat ik nimmer toe zal stemmen, dat het waar gevoel zij om eene stervende vlieg of mug te weenen, terwijl men zijnen armen Evenmensch onder zijne oogen van gebrek en kommer hulploos ziet vergaan. Dat de Schrijver über die Empfindeleij deeze en diergelijke zotheden gispe, zij verdienen | |
[pagina 91]
| |
het, ik zal 'er 't eerst om lagchen; maar dat men niet eische, dat wij afstaan het waare gevoel te verfijnen en in aanzien te brengen, louter om dat men het niet zou nabootsen. Dan zou ook men de Deugd niet mogen aanprijzen, uit vrees dat de huichelaar haare gedaante mogt aannemen. Doch genoeg hier van. In den volgenden brief zullen wij dit geheele onderwerp tot eene enkele algemeene stelling poogen te brengen, en dan dezelve van eenen wijsgeerigen en Godsdienstigen kant nader beschouwen. Thans wil ik u alleen nog herinneren, hoe zeer ik ben, enz. |
|