De reis om de wereld in veertig dagen of De zoon van Phileas Fogg
(1908)–Jan Feith– Auteursrecht onbekend
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||
De reis over den Stillen Oceaan wordt, in weerwil van den tegenspoed, voortgezet; de reizigers bereiken de Hawai-eilanden, maar verwisselen hun trage schip voor een snelle onderzeesche boot, welke hen naar San Francisco brengt.Drie uur later stond Passepartout op het dek van de ‘Nippon Maroe’ en keek achter zich naar Yokohama, dat langzamerhand onduidelijker werd, en in een lichten nevel verdween. Het was alles zóó haastig gegaan, dat hij geen tijd had gehad, zich er over te verbazen! De heer James Fogg had zich op zijn hielen omgedraaid, alsof een stroeve veer hem bewoog, toen de ‘Empress’-boot juist voor zijn neus vertrok; hij moest in die ééne sekonde begrepen hebben, hoe zijn voornaamste, wellicht zijn eenige kans, om de reis rond de wereld in veertig dagen te volbrengen, hem ontging! Doch zonder één noodeloos woord te spreken was de flegmatieke zoon van den flegmatieksten Engelschman ter wereld, de kaden afgebeend, en had zich voor een tafeltje van het ‘Oriental Hotel’, dat aan de haven gelegen was, neergezet. Een Engelsch | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||
sprekende directeur, een Engelsch sprekende portier, Engelsch sprekende bedienden vlogen op de enkele woorden, die hij gesproken had. - ‘Ik wensch te dineeren,’ had hij gezegd. Deze wonderlijke wereldreiziger moest niet weten wat zorgen, zenuwen, emoties waren, om op dit ellendige oogenblik, waarin heel zijn schitterend succes hem scheen te zullen ontgaan, slechts aan dit eene noodige te denken; hij had honger, dus bestelde hij zijn diner. Doch niet evenzoo Pass'. De plotselinge schrik, ook de overspanning bij zijn dollen draafrit, waren hem even in de beenen geschoten. Maar toen hij zijn gelijkmatigen meester niet in zee had zien springen, om het schip na te zwemmen, doch juist aan die zee zijn rug had zien toedraaien, was hij opgesprongen en, hoewel nog wat duizelig en buiten adem, den heer Fogg nagewandeld. Het groote hotel was hij evenwel niet binnengegaan. Even had hij verbaasd toegekeken, zooals zijn meester kalm en bedaard voor een der gedekte tafeltjes was gaan zitten. Hoe nu! Zijn meester ging dineeren? Ja, hij had ook honger, en vooral een dorst, om een emmer leeg te drinken! Maar wie dacht daar nu aan? Toch had hij zijn meester, die hem geen woord had toegevoegd, meenen te begrijpen. Was hij dan niet de reisknecht? Had zijn meester hem op dien gedenkwaardigen avond in het kantoor van de firma Cook & Son te Amsterdam niet gezegd: ‘Heb reisknecht noodig’... Welnu, hij wàs de reisknecht. Zijn meester liet zich reizen! Hij, Passepartout, moest reizen! En zonder zich een oogenblik rust te gunnen was Pass' op onderzoek uitgegaan. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||
Twee uren daarna stapte hij het ‘Oriental Hotel’ binnen. Zijn meester moest gedineerd hebben, hij zat niet meer aan zijn tafeltje, doch in de biljartzaal hoorde Pass' de ballen klossen, en na een kort tikje trad hij daar binnen. De heer Fogg was met twee Japannertjes, die op z'n Europeesch gekleed waren, aan het biljarten; de Engelschman moest nooit te voren gespeeld hebben, doch hij kende het spel uit de handboeken van zijn vader; en het telrekje met de gekleurde balletjes wees zijn voorsprong aan. Passepartout stoorde zich niet aan deze vreemdsoortige omgeving. Hij zei haastig: - ‘Schip ligt te wachten, meneer.’ De heer Fogg stootte zijn queue vooruit, doch miste zijn carambole, wat de twee Japannertjes stiekem deed grijnzen. - ‘Haast?’, vroeg de heer Fogg. - ‘Over een half uur,’ antwoordde Pass'. - ‘Dan kan ik partij uitspelen,’ zei de heer Fogg. Hij had gelijk. Het eene Japannertje maakte een serie van zeven, het andere een van negen; toen was de beurt aan den heer Fogg, die in elf stooten de partij van honderd uitmaakte. Hij groette niet eens naar zijn twee tegenstanders, doch wandelde met zijn lange rustige stappen achter zijn bediende aan. Deze bracht hem de haven langs, een steiger af, de smalle loopplank van een schip op. Op het dek, dat vol rommel stond van vaten, balen, kisten, die nog door de open achter- en voorluiken ingeladen werden, drentelde een groote vierkante man, met een rood gezicht en een gele snor daarin; twee gele snorren schenen ook boven zijn oogen te groeien. Hij had een | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||
boezeroen aan, dat bepaald vuil was, en droeg een oude afgetrapte broek, die hem wijd om zijn beenen slobberde op zijn hoofd had hij een vreemdsoortig vilten bolletje, bijna zonder rand, met een touw om zijn kin geknoopt. - ‘Is dat 'm?,’ vroeg die man, zonder Pass' of den heer Fogg aan te kijken. Doch Pass' beschouwde de vraag tot hem gericht. - ‘Dit is de heer James Fogg,’ zeide hij, ‘de zoon van den heer Phileas Fogg, die de reis om de wereld in tachtig dagen volbracht.’ - ‘Ook 'n treuzelaar!’, zei de norsche slordige man, minachtend, zonder onder het spreken een van tweeën aan te zien; het bleek nu, dat hij hevig scheel keek; ‘ook 'n treuzelaar; de eerste de beste Amerikaan zou 't....’ - ‘De heeren Fogg zijn Engelschen,’ viel Pass' hem | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||
in de rede, ‘bovendien werd de reis dertig jaar geleden gemaakt.’ - ‘Dat raakt me niet,’ riep de schele man, ‘ik wed om tien dollar, dat dertig jaar geleden elke Amerikaan, 't 'm vlugger gelapt zou hebben.’ - ‘Wie is die man?’, vroeg de heer Fogg uit de hoogte. - ‘De kapitein van de “Nippon Maroe”,’ antwoordde Pass'. - ‘Waarheen is de bestemming?’, vroeg de heer Fogg aan Pass', zonder in het minst nota te nemen van den vreemden man, die hem als de gezagvoerder van het schip was voorgesteld. - ‘Vereenigde Staten,’ antwoordde Pass'. - ‘Welke snelheid?’, vroeg de heer Fogg verder. - ‘Binnen veertien dagen van Yokohama naar San Francisco,’ zei Pass'. - ‘Wanneer vertrek?’, vroeg nog zijn meester. - ‘Onmiddellijk,’ antwoordde de stipte reisknecht. De loopplank was reeds binnengehaald. Het electrische belletje naar de machinekamer tiengde. De heer Fogg sprak geen woord. Even scheen hij na te denken. Doch slechts een oogenblik. Toen trad hij, alsof hij den weg aan boord van de ‘Nippon Maroe’ kende, naar de kajuittrap en verdween omlaag. Pass' bleef aan dek, om het vertrek te aanschouwen. De kapitein had den heer Fogg even nagekeken, zoover als men zooiets van zijn twee oogen, die elk een andere kompasstreek uitkeken, kon zeggen, en had toen met een knallenden vloek gezegd: - ‘Die dit-en-datsche Engelschen!’ Daarna was hij wijdbeensch de brug van zijn schip | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||
opgeslenterd, had een groote zwarte sigaar opgestoken en was naast den loods aan het roer komen staan. Terwijl Pass' aan dek bleef, een nauw plaatsje zoekend tusschen den onbeschrijfelijken rommel van de vreemdste goederen, zat de heer Fogg beneden in het achterschip in een klein kajuitje. Hij zat er zoowaar al weer met een boek voor zich, een boek gekaft in half geel, half rood omslag. Hoe dit kaft er om kwam, vroeg de heer Fogg niet; hoe het boek, dat tot titel droeg ‘De Stille Oceaan’, er als het ware voor hem gereed lag, scheen hem evenmin iets te kunnen schelen. Zoo het er door zijn onovertreffelijken reisknecht bezorgd was, kwam hem dit blijkbaar niets anders voor dan als een staaltje van diens plicht. Vóór in het boek was een kaart. En daarop rustten nu de blikken van den heer Fogg. Het was een lange lijn, welke van Yokohama tot San Francisco liep, 5000 zeemijlen dwars door den Stillen Oceaan. Langzaam betuurde hij de kaart, met strakke oogen, de lippen stug op elkaar; geen spier van zijn gelaat bewoog. En toch moesten juist nu in zijn hoofd de gedachten snel elkaar opvolgen! Hij scheepte zich hier van Yokohama in, voor de tweede helft van zijn wereldreis, in dezelfde haven dus, vanwaar zijn vader indertijd de tweede helft van diens reis had ondernomen. San Francisco zou de Amerikaansche haven zijn, waar hij aankwam; en ook Phileas Fogg, de man van het wereldrecord van tachtig dagen, was daar aangekomen! Waarschijnlijk zou de andere reis dan dwars door de Ver. Staten gaan, naar New-York. Evenals zijn vader dus? En van New-York op Engeland.... Kwam de reis van zijn vader, het geheele beeld van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||
dezen eigenaardigen man, die voor de geheele wereld als het typisch voorbeeld van den stipten reiziger had gegolden, tot zijn zoon hem zou navolgen, om het vaderlijk record te slaan, hem nu niet sterk voor oogen? De heer James Fogg was steeds ondoorgrondelijk geweest; nu in zijn kleine kajuit aan boord van de ‘Nippon Maroe’ zat hij onbeweeglijk met de kaart voor zich van den grootsten oceaan van deze aarde, welke hij in één rechte lijn, van werelddeel tot werelddeel, ging oversteken. Zoo ooit dan was het wel hier, dat een vergelijking van vader en zoon zich opdrong, tenminste tusschen beider reis om de wereld. De heer Phileas Fogg, de vader, had van Londen tot Yokohama twee en veertig dagen noodig gehad. Zijn zoon James Fogg van Londen, of Amsterdam, tot Yokohama zeventien dagen. Hun reiswegen, naast elkaar gelegd, zouden er zoo hebben uitgezien:
PHILEAS FOGG.
JAMES FOGG.
De zoon had tot dusver in snelheid zijn vader verre achter zich gelaten. Doch terwijl de vader voor de rest van zijn reis nog 38 dagen over had, bleven er voor den zoon slechts 23 over. Het was waar, de middelen van vervoer, èn van stoombooten èn van treinen, waren in die dertig jaar, welke tusschen hun beider reis verloopen waren, aanzienlijk ver- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||
beterd. Want terwijl deze groote zeereis over den Stillen Oceaan door den heer Fogg Vader in 22 dagen was afgelegd, zou de ‘Nippon Maroe’, aan welker boord de heer Fogg Zoon zich bevond, er slechts 12 dagen over doen. Doch dan ook geen dag meer! Want daarna bleven er nog slechts tien dagen. En om van San Francisco naar New York te komen, den Atlantischen Oceaan over te steken, en weer op tijd thuis te zijn in Amsterdam, waar de kleine Engelsche notaris op de minuut, op de sekonde, ja, wellicht op een onderdeel daarvan, zou staan wachten, bleef nog een taak, welke slechts kon slagen, wanneer meer dan menschelijke moeiten werden in het werk gesteld. Voorloopig zat de heer James Fogg aan boord van de ‘Nippon Maroe’ en trachtte zich in de vrij ongunstige omstandigheden van zijn nieuwe verblijf te schikken. Want dat dit vaartuig een luxeschip was, zou te veel gezegd zijn! Passepartout had geen andere keus gehad. Bij zijn haastig onderzoek was hem gebleken, dat er slechts één schip met bestemming voor de Ver. Staten in de haven lag. Het was de ‘Nippon Maroe’ geweest, een schip van 10.000 ton, gewoonlijk voor goederentransport bestemd, doch ditmaal met een eigenaardige lading, welke in hoofdzaak bestond uit Chineesche koelies, die uit hun vaderland, het Hemelsche Rijk, als arbeidskrachten naar Amerika werden overgebracht. Dit levend artikel werd als tusschendeksgoederen vervoerd. Er waren er ontelbare. Pass' had ze niet gezien, doch een ondragelijke lucht steeg uit de open ruimen op; toen hij aan boord was gekomen, om passage te bespreken, had men hem op zijn vraag welke bestemming het schip had geantwoord: ‘Een lading JohniesGa naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||
voor Amerika.’ Voor Pass' was het vrij onverschillig geweest, of er rijst, thee of Chineezen aan boord waren. En toen hij met den kapitein onderhandelde, waren zij het vlug eens geworden. De reederij, zoo beweerde de kapitein, had er belang bij, de Chineezen zoo vlug mogelijk naar den overkant van den Stillen Oceaan te brengen, omdat in hun overtochtsprijs ook hun ligging en voedsel begrepen waren. ‘Hoe korter reis hoe minder rijst!’, had de onbehouwen kapitein tegen Pass' gegrinnikt. - ‘Is er voor mijn meester en mij iets anders te eten aan boord dan rijst?’, had Pass' voorzichtig gevraagd. - ‘Hetzelfde menu als ik,’ was het antwoord van den kapitein geweest. - ‘En is er een afzonderlijke slaapgelegenheid voor mijn meester?’, had Pass' gevraagd, want hij begreep, dat hij den heer Fogg niet mocht blootstellen aan het onbeschrijflijke Chineezen-luchtje, dat in de opgepropte ruimen het ademhalen onmogelijk moest maken. - ‘Ik heb twee prachtige kajuiten voor jullie beiden,’ was het antwoord van den kapitein. - ‘En voor hoeveel geld?’, had Pass' dan gevraagd. - ‘Heeft die meester van je zoo'n haast om in San Francisco te komen, dat hij het eerste het beste schip noodig heeft?’, had daarop de kapitein gevraagd, en zijn twee schele oogen waren begeerig van links naar rechts gekropen. - ‘Mijn meester heeft groote haast,’ had Pass' geantwoord. - ‘Nu dan!’, was er langzaam van den kapitein gekomen; ‘ik zal jullie samen meenemen voor 10.000 dollar per hoofd.’ Dat was Pass' even te machtig geweest! Doch meteen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||
had hij zich bedacht. Hij kende nu reeds voldoende het vage gebaar van zijns meesters rechterhand, waarmee deze zijn onverschilligheid voor deze en dergelijke zaken scheen te willen aanduiden. De heer Fogg moest heel rijk zijn. In elk geval zou hij het zeker worden, wanneer hij in het bezit kwam van de erfenis van zijn vader. Doch indien hij de erfenis niet kreeg? Dan moest zijn meester een arm man zijn. Hier was dus slechts één beslissing mogelijk! En zonder zich meer dan drie sekonden te hebben bedacht, had Pass' geantwoord met een kort-af: ‘In orde!’ Zoo bevonden zich, met een vertraging van slechts enkele uren, de heer James Fogg en zijn reisknecht Passepartout aan boord van de ‘Nippon Maroe’, met bestemming naar San Francisco.
Doch voor beiden moest deze reis wel een groote teleurstelling zijn. Nog geen twee dagen was de ‘Nippon Maroe’ onderweg, of reeds bleek welk een oud, slecht schip het was. Bij het schieten van de zon, het meten van de snelheid, overal was Pass' bij tegenwoordig geweest. En den derden ochtend, te tien uur precies, toen hij de kam loodrecht door de scheiding van den heer Fogg trok, zei hij: - ‘Meneer, ik meen u te moeten zeggen, dat het schip, waarop wij ons bevinden, een slecht schip is....’ - ‘Wist ik,’ sprak de heer Fogg onbewogen. -... ‘En dat het nooit in staat zal zijn de reis van Yokohama naar San Francisco in twaalf dagen te volbrengen,...’ vervolgde Pass'. - ‘Wist ik,’ sprak de heer Fogg. -... ‘Omdat de kapitein ons heeft voorgelogen, en zijn schip maar half zoo snel loopt als hij beweerd heeft, dat het loopen zou,’ eindigde Pass' zijn zin. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||
- ‘Wist ik,’ sprak de heer Fogg. Hiermede was het gesprek geëindigd. Pass' had volkomen gelijk gehad. Hij had zich op de hoogte gesteld omtrent de snelheid van het schip; de machines waren zoozeer verwaarloosd, de bouw van het schip was zóó verouderd, dat er geen sprake van kon zijn, de 5000 zeemijlen, welke de Japansche kust van de Amerikaansche scheidde, in de beweerde twaalf dagen af te leggen. Zooals het schip nu liep, zou men er het dubbele van den tijd, ruim drie weken over doen. Ook de heer Fogg scheen deze berekening voor zichzelf te hebben gemaakt in de paar dagen, dat de ‘Nippon Maroe’ onderweg was. Hij scheen er in te berusten. Hij vertoonde zich niet aan dek, doch bleef den geheelen dag in zijn bekrompen hut. Daar zat hij te lezen, langzaam, de eene pagina na de andere, over den Stillen Oceaan en de verre stranden, die zijn golven bespoelen. Hij gebruikte zijn maaltijden alleen. Sprak met niemand een woord. Zelfs niet met Pass', die elken ochtend aan de deur van zijn kajuitje kwam tikken, om zijn haar in orde te brengen. Dan zei de brave jongen met trillende stem: - ‘Meneer Fogg, het schijnt wel of de “Nippon Maroe” elk etmaal langzamer gaat loopen.’ - ‘Ja,’ sprak dan de heer Fogg. - ‘En er is niets aan te verhelpen,’ stotterde de arme jongen, die zich de vreeselijkste verwijten maakte, dat hij het geweest was, die zijn meester aan boord van dit trage schip had gebracht. - ‘Weet ik,’ antwoordde de heer Fogg. Geen woord van verwijt kwam over zijn lippen. Dit was immers in geen enkel opzicht de schuld van zijn reisknecht. Doch de omstandigheden spanden wel tegen hen samen. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||
Pass' stapte evenwel een der volgende dagen de brug van het schip op. De kapitein was er niet. Er stond een klein Japannertje aan het stuurwiel, dat hem nijdig beval oogenblikkelijk de brug te verlaten. - ‘Waar is dan de kapitein?’, vroeg Pass', die zich niet van zijn stuk wilde laten brengen. - ‘Die zal vandaag ook wel weer dronken zijn,’ zei de stuurman. ‘Een kapitein die zijn eigen bottelier is, deugt zoomin voor kapitein als voor bottelier.’ Pass' vond dit gezegde bijna zoo mooi als een kernwoord; hij begreep er de beteekenis slechts al te goed van. Trouwens de wankelende gang van den gezagvoerder, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||
het ruwe gebulder van zijn stem, hadden hem reeds meer doen vermoeden, dat de kapitein een dronkaard was. Hij liet zich daardoor echter niet afschrikken. In Amsterdam had hij in zijn buurt ook wel eens soortgelijke karweitjes moeten opknappen. Hij ging naar de hut van den gezagvoerder en trad zonder kloppen binnen. De kapitein zat in een stoel te slapen, een half-lege whiskey-flesch voor zich op tafel. Pass' klopte den slapende op den schouder. - ‘Hallo, kapitein!’, riep hij, ‘wordt eens wakker.’ Na eenige vergeefsche pogingen ontwaakte de kapitein, geeuwend en vloekend. - ‘Is er wat, dat je me wakker komt maken?’, gromde hij nijdig. - ‘U heeft gezegd, dat de “Nippon Maroe” in twaalf dagen van Yokohama naar San Francisco zou oversteken,’ zei Pass. - ‘Als ik dat gezegd heb, heb ik gelogen als een woekeraar,’ grauwde de kapitein. ‘En als ik het als waarheid bedoeld heb, is 't de beste mop, die ik van mijn leven heb getapt.’ - ‘Het is geen mop,’ zei Pass', ‘want mijn meester moet binnen veertien dagen in de Vereenigde Staten zijn.’ - ‘Laat-ie dan over boord springen en zwemmen, dan gaat-ie misschien vlugger!’, brulde de kapitein. - ‘Is er niets te bedenken om de “Nippon Maroe” sneller te laten loopen?’, vroeg Pass'. - ‘Nee,’ bulderde de dronken kapitein, ‘'t is een ouwe verrotte schuit, en je mag je vuisten dicht knijpen, wanneer het karkas den anderen oever haalt.’ - ‘En die Chineezen, die elken dag, dat het schip langer vaart, toch ook gevoed moeten worden!’, riep Pass'. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||
Toen kreeg de gezagvoerder een lachbui, zoodat Pass' dacht, dat de man er in stikken zou; nadat hij wat bedaard was, grinnikte hij: - ‘Weet je hoe ik dat inpik? Ik krijg een vast bedrag van mijn reederij om het noodige voedsel voor de Johnies te koopen. Ik begin met de eene helft in mijn zak te steken en voor de andere helft koop ik afgekeurde rijst. En hoe langer we varen, hoe minder die gele kerels te eten krijgen. D'r zijn ook geen dankbaarder passagiers dan dat Chineesche tuig als we na zoo'n lange reis aankomen, want dan is 't ook vel over been!’ Toen legde de kapitein zijn hoofd weer op zijn armen en ging opnieuw slapen. Den volgenden ochtend bracht Pass' verslag uit aan zijn meester, doch deze scheen slechts weinig belang te stellen in de dronkemanspraatjes van den kapitein. - ‘Het ergste is, mijnheer Fogg,’ riep Pass', ‘dat het wel schijnt alsof het schip elken dag langzamer loopt.’ - ‘Zeer juist,’ luidde het antwoord van den heer Fogg, ‘bovendien drijft de “Nippon-Maroe” in zuidelijke richting af.’ - Pass' zag zijn meester met open oogen aan! De heer Fogg wist dit, en hij deed niets om het schip een andere richting te geven? De heer Fogg was van alles op de hoogte, en hij liet het onverstoorbaar over zijn kant gaan? Pass' had een ondeelbaar oogenblik van twijfel in de hoogheid van zijn meester. Hij kende maar al te goed de geschiedenis van 's heeren Fogg's vader en van zijn eigen vader zaliger. En hij wist, hoe die in even benarde omstandigheden met de revolver in de hand voor den gezagvoerder van hun schip waren getreden en van hun wil wet hadden weten te maken. Doch aan den anderen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||
kant zeide hem zijn gezond verstand, dat de omstandigheden onder welke de reis om de wereld in tachtig dagen volbracht werd, wel andere waren dan die onder welke de reis om de wereld in veertig dagen plaats had. Hier had men een schip, dat blijkbaar versleten was en nog slechts gebruikt werd, om Chineesche koelies over te brengen; de machines waren oud en ondeugdelijk, het kompas deugde niet, de bemanning bestond uit uitschot, en de kapitein, een dronkaard, was tot niets anders nut dan deze drijvende doodkist zoo goed en kwaad als het ging den reuzenplas tusschen Azië en Amerika over te brengen. Al zijn plannen, om den kapitein in zijn kajuit op te sluiten, het scheepsvolk in de boeien te slaan, een oproer onder de gele tusschendekspassagiers te verwekken, moest hij opgeven tegenover de onverstoorbare gelatenheid van den heer Fogg. Elken ochtend, wanneer hij met een nieuw plan bij zijn meester kwam, en hem dit onder het trekken van de onberispelijke scheiding meedeelde, wenkte de heer Fogg op dezelfde wijze met de hand, alsof hij met dat gebaar het nuttelooze en onbereikbare van dergelijke goed-bedoelde, doch onuitvoerbare plannen wilde aanduiden. Alweer! - men zat in het schuitje en moest meevaren!
Doch weer een dag later kwam Pass', zenuwachtig, opgewonden en geheel ontdaan, bij zijn meester binnen stormen. Het was precies tien uur, ditmaal zoowel op het stipte gouden remontoir horloge van den heer James Fogg, die deze kostbaarheid als eenige herinnering aan zijn vader Phileas Fogg bij zich droeg, als op het dikke, plompe nikkelen uurwerk van Pass', wiens horloge een niet minder zeldzame | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||
herinnering vormde aan zijn braven vader Passepartout Sr. Deze overeenstemming van tijden was te merkwaardiger, omdat, in weerwil van de lofwaardige nauwkeurigheid van Pass', het hem tot dusver werkelijk geen enkelen dag gelukt was, op het juiste uur van tienen zijn ochtend-opwachting bij zijn meester te maken. Het was den braven jongen een dagelijksch raadsel geweest, hoe zijn horloge, dat in de Goudsbloemdwarsstraat te Amsterdam als een nog sekuurder tijdaanwijzer had gegolden dan de Westertorenklok, op reis elken dag van ongeveer een half uur, tot drie kwartier, ja tot zelfs een uur achter liep! Doch dezen ochtend zou hij daarvan meteen de verklaring ontvangen. Hij stormde dan ontdaan bij zijn meester binnen en riep: ‘O meneer! ditmaal hebben wij eens een grooten meevaller!’ De opgewonden mededeeling scheen den heer Fogg hoegenaamd niet uit zijn gewone doen te brengen. En daarom vervolgde Pass', snel sprekend: - ‘Ik heb zoo juist een praatje met een van het bootsvolk gemaakt, die voor het eerst, zoolang wij aan boord zijn, nuchter scheen. Hij vertelde me, dat de “Nippon Maroe” vandaag den honderdtachtigsten breedtegraad passeerde, en bij kris en kras bezwoer hij me, dat de heele bemanning er vandaag een extra oorlam op zou zetten, omdat dit een buitengewone dag was; want terwijl het vandaag Donderdag is zullen we morgenochtend bij het opstaan den dag weer Donderdag noemen!... En toen ik hem nog zoo gauw niet begreep, gaf hij me een stomp in mijn ribben en riep: “Dat beteekent, uilskuiken, dat we vandaag een heelen dag winnen!”... O! mijnheer, als dát zoo is dan hebben wij dus eindelijk één groot geluk bij | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||
al de ongelukken, die ons op onze reis vervolgen!’ De heer Fogg had onder de opgewonden mededeeling van Pass' geen beweging gemaakt; nu sprak hij statig: - ‘Wist dit. Had hiermede reeds rekening gehouden. Maak mijn haar op en ik zal u uitleggen.’ En nu vertelde de heer Fogg zijn bediende, hoe met elken graad, welke de reizigers van West naar Oost hadden afgelegd, de tijd met vier minuten verlengd was, zoodat men hier, op den 180sten breedtegraad, juist op de helft van de reis om den aardbol zijnde, 12 uur of een half etmaal had gewonnen, en, om de tijdrekening in het reine te brengen, de gewoonte moest volgen van alle zeevaarders, die sedert den eersten wereldreiziger Magelhaen de reis om de aarde volbrachten, op deze plaats een dag te verspringen. Het was een geweldige teleurstelling voor Pass' te vernemen, dat ook dit verblijdend nieuws alweer geen verrassing voor zijn alwetenden meester was; al was het waar, dat juist die beroemde ééne dag Phileas Fogg in staat had gesteld zijn reis om in de wereld in 81 dagen, tot een reis om de wereld in 80 dagen te verkorten. Dus ook deze kans ontging zijn jongen meester! Het gesprek tusschen beiden zou hiermee geëindigd zijn, omdat in deze eindelooze dagen aan boord van de ‘Nippon-Maroe’ voor den heer Fogg geen aanleiding bestond, zijn gewonen cursus onder het trekken van de scheiding te houden, doch de heer Fogg meende van deze gelegenheid tevens gebruik te moeten maken, zijn overigens zoo nauwgezetten bediende een wenk te geven over het gelijk zetten van diens horloge. - ‘Terwijl uw uurwerk nu tien uur aanwijst, is het feitelijk twaalf uur ten achter bij den Amsterdamschen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||
tijd. Van heden af zult gij den minutenwijzer dus vier minuten voor elken graad, dien wij in oostelijke richting afleggen, moeten vóór zetten, zoo gij op den juisten tijd in Amsterdam terug wilt keeren.’ - ‘Maar, meneer!’, stotterde Pass', ‘mijn horloge...!’ En Pass' haalde een uurwerk voor den dag, dat meer op een wekker leek dan op een zakuurwerk. - ‘Ken ik,’ zei de heer Fogg; slechts even had hij met haast onmerkbare spitsing van zijn wenkbrauwen naar het horloge van Passepartout gekeken. Ja, hij kende het, al had hij het nooit gezien; zooals hij àlles kende, al had hij nog nooit iets gezien. Want dit moest het beroemde horloge zijn van den ouden Passepartout! En wel even mocht het hem zijn wenkbrauwen doen spitsen, hu hij ontdekte, dat niet slechts familiestukken, doch familie-eigen-aardigheden van vader op zoon kunnen overgaan; hetzelfde wat eenmaal Phileas Fogg tegen Passepartout Sr. gezegd had, herhaalde nu, een menschengeslacht later, de zoon, James Fogg, tegenover Passepartout Jr. Doch zie, hetzelfde wat Passepartout Sr. eens gedaan had, dat deed nu de zoon. Pass' keek naar zijn reusachtig horloge. Hij wist, dat het een familiestuk was, het had altijd in moeders penantkastje te pronk gelegen; hij wist, dat het aan zijn vader toebehoord had, en dat, sedert diens grootvader het kocht, het al een familiestuk der Passepartouts was geweest. Bij zijn vertrek had zijn moeder het plechtig in zijn nieuwe pak gestoken. Zou hij het nu verzetten? Dat de heer Fogg gelijk moest hebben, leed voor hem geen twijfel; daarvoor had hij in den tijd, dat hij in zijns meesters dienst was, reeds te veel eerbied voor dezen gekregen. Doch zijn moeder had hem het uurwerk toevertrouwd op een wijze, zooals in oude tijden de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||
burchtvrouw haar zoon, die op mannelijken leeftijd gekomen was, het zwaard van den in den slag gevallen vader aangordde! Dus stak Pass' het horloge weer in zijn zak. Het was geen ongehoorzaamheid van den braven jongen, maar met zijn nog ongewijde handen zou hij er geen sekonde aan durven verzetten! Bovendien, wanneer de heer Fogg gelijk had met diens graadberekening, bood zijn achterloopend horloge het voordeel, dat hij altijd zou weten, hoe laat het in Amsterdam was, hetgeen ook wel wat waard was!
Na dit gesprek werd er tusschen meester en knecht geen woord meer gewisseld; de heer Fogg sprak uit gewoonte niet, Pass', omdat hij de wanhoop in het hart droeg. O! hij wist nu wel zeker, dat deze reis om de wereld van zijn meester mislukken zou! Steeds trager liep de boot, steeds dreef zij meer uit den koers! Pass' stelde geen belang meer in het vadzige doen en laten van de bemanning; hij keek niet meer door den vuilen luchtkoker, welke op het duistere tusschendek uitkwam, en waardoor hij de ongelukkige, uitgehongerde Chineesche passagiers in al hun ellende en vuilheid door elkaâr zag krioelen; hij keek zelfs niet meer uit over den maatloozen cirkel van diep-blauwen oceaan, evenmin naar den onbegrensden hemel, welke zich als een eindelooze stolp van het puurste blauw van horizon tot horizon boven het schip henenboog. Al zijn verrukking van reisgenot was verdwenen; zijn veerkrachtige levenslust, zijn onuitputtelijke vroolijkheid schenen verloren gegaan! Dag in, dag uit was het dezelfde zee en dezelfde lucht. Doch zelfs deze eentonige weidsche pracht zou hem nog bekoord hebben wan- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||
neer hij maar niet het dek onder zijn voeten had gevoeld van dat trage, afgeleefde, uitgeputte schip. Hij wist niet, en hij trachtte zich er geenszins een voorstelling van te maken, hoe deze reis, welke nu reeds dagen duurde - waarvan dan die ééne dag winst afgetrokken mocht worden! - eindigen zou. Hij keek niet eens meer starend vooruit, om te zien, of er ook land in de verre verte opdoemde. Waarom ook? Op de kaart had hij nagezien, dat de ‘Nippon Maroe’ zich in het midden bevond van dien grootsten aller wereldoceanen, en dat nog een minstens even lange reis hen tot aan de Amerikaansche kust wachtte. Weemoedig stond hij 's morgens op, wanhopig bracht hij den langen dag door, troosteloos ging hij 's avonds weer slapen.
Dan, op zekeren nacht, werd hij plotseling wakker geschrikt! Hij hoorde stappen op het dek boven zijn hoofd, kreten van het voor- naar het achterschip klonken tot in zijn achter-kajuitje door; de stem van den kapitein vloekte allervreeselijkst boven alles uit. Met één sprong was Pass' uit zijn kooi; hij schoot in zijn kleeren, snelde naar de kajuit van zijn meester, doch vond die leeg. Hij snelde dus naar het dek. Hier trof hem niets bizonders. De dag brak reeds aan, een lichtroze, tropische ochtend ontwaakte met heerlijke zachte kleuren aan den horizon, waar zoo dadelijk de zon te voorschijn moest komen. De machines van het schip stonden blijkbaar stil; een paar matrozen waggelden dronken, of slaapdronken, over het dek; de kapitein, met zijn vilten bolletje tot over zijn ooren getrokken, zijn boezeroen vuiler dan ooit, en zijn broek zoo ver afgezakt, dat hij zijn handen in zijn broek-zakken moest steken, om dit kleedingstuk op te houden, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||
leunde over den rand van de brug. Hij scheen in gesprek met den heer Fogg. - ‘Maar, indien dit geen schipbreuk is?’, hoorde Pass' zijn meester afgemeten vragen. Inderdaad kon dit geen schipbreuk zijn. De zee was zoo glad als een pas gemillimeterd grasveld; er was geen tochtje wind; de zon kwam vriendelijk en dadelijk behaaglijk den nieuwen dag beschijnen. Toch zat de ‘Nippon Maroe’ onwrikbaar vast aan den grond; en de kapitein keek scheler dan ooit, en snauwde zijn antwoord, toen de heer Fogg hem statig de vraag deed, of er dadelijk gevaar bestond. - ‘Heelemaal geen!’, gromde hij. - ‘Zullen we weer vlot komen?’, vroeg de heer Fogg. - ‘Dacht je, dat ik hier een oesterbank ging opzetten?’ - ‘De “Nippon Maroe” zou er wellicht beter geschikt voor zijn dan voor de vaart,’ zei de heer Fogg. De kapitein, die zéér knorrig was, knauwde een woord, waarvan de Amerikaansche beteekenis niet ten volle duidelijk was voor Pass', misschien wel voor den heer Fogg; deze deed echter alsof de strekking hem ontging. - ‘Ik heb geen tijd om te redetwisten,’ zei hij droog, ‘kan ik aan land gezet worden?’ - ‘Jawel,’ zei de kapitein, ‘misschien raken wij dan eerder vlot.’ De heer Fogg achtte het beneden de waardigheid van een Engelsch gentleman, hierop te antwoorden. Het was hem trouwens vrijwel onverschillig, of de ‘Nippon Maroe’ vlot raakte of niet. Het schip liep zóó langzaam, dat alle kans toch voor hem verloren scheen, de Amerikaansche kust tijdig genoeg te bereiken, en vandaar het laatste gedeelte van zijn reis binnen den vast- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||
gestelden tijd af te leggen. Hoopte hij toch nog op een kans, op een gunstige gelegenheid, op zijn gelukkig gesternte, dat hem tot dusver nog zoo weinig voordeel had bezorgd? De heer Fogg' sprak zijn gedachten nooit uit en het eenige wat Pass' vernam, toen hij zijn meester aan diens toilet hielp - de schipbreuk scheen geen voldoende reden, om met deze gewoonte te breken - was, dat de plek, waar de ‘Nippon Maroe’ door de achteloosheid van kapitein en scheepsvolk aan den grond was geloopen, ter hoogte moest liggen van een eilandengroepje, dat als verloren lag in den Stillen Oceaan. De plaats van hun schipbreuk kon slechts een van de Hawaï-eilanden zijn. De Hawaï-eilanden liggen op 155o O.L. en 20o N.B.; zij vormen een groep van vier groote en een aantal kleinere eilanden te zamen; een eenzaam, nietig schepje gruis in de onmetelijkheid van dezen oceaan, die grooter is dan een werelddeel. Doch in deze maatloosheid van water en lucht was dit waarlijk een oase; de natuur scheen hier wel al haar heerlijkheden te hebben bijeengebracht. Van het schip zag men in den dagenden morgen een breed, wit strand; dadelijk daarachter het scherpe groen van een langzaam oploopende grasvlakte, daarop groeiden bonte, groote bloemen; het grasveld was omzoomd door dicht struikgewas, met bloeiende kleurige heesters daarboven staken de groote, breede bladeren van bananen uit, en slanke palmen met hun volle bladpruiken wuifden statig heen en weer. Voor Pass' was dit eigenlijk al weer een teleurstelling. Zoodra hij begrepen had, dat het schip tusschen de twee rotsen geloopen was en vast zat, had zijn verbeeldingskracht het woord schipbreuk uitgedacht. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||
Nu Pass' voor in het bootje zat, dat zijn meester en hem naar de kust zou brengen, viel die schipbreuk hem tegen. Het was een avontuur - dit was zeker; doch de aard ervan bleef beneden zijn verwachting. Er was geen donkere nacht, geen bulderende zee, geen loeiende orkaan, er waren geen wanhopend worstelende schipbreukelingen! Dit was de slapste scheepsramp, welke men zich kon voorstellen; een parade-schipbreuk! Pass' keek de vriendelijke kust, die er, als het wel onderhouden park van een groot landbezitter, op hen lag te wachten, bijna verwijtend aan. Er was geen druppeltje zeewater op zijn kleeren gespat, zijn meester zat even onbeweeglijk als anders op de stuurbank, en de eenige matroos, die nuchter was, maakte het touw los, waarmee hun bootje aan de ‘Nippon Maroe’ vast zat. Pass' trok zijn jas uit, stroopte zijn hemdsmouwen tot over zijn ellebogen op, en roeide met den slag van een | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||
gemoedelijk Amstel-overzetschippertje het bootje naar den oever. De heer Fogg stuurde een kreekje in; Pass' stapte aan land en hield de boot vast tot zijn meester uitgestapt was. De heer Fogg had gelijk gehad, dat hij het verlaten van het trage schip verkoos, zelfs het landen op één van de Hawaï-eilanden, boven het eindelooze gedobber over den Stillen Oceaan. Trouwens, hij moest weten, dat de Hawaï- of Sandwich-eilanden bewoond zijn, en niet alleen door de Polynesische donkergekleurde inboorlingen, doch ook door blanken; deze laatsten zjjn Amerikanen, die ongeveer dertig jaar geleden de Hawaï-eilanden in bezit namen. Natuurlijk wist de heer Fogg dit alles van a tot z, doch Pass', die de laatste dagen geen college meer van zijn meester had gekregen, wist van dit alles niet. En voor zijn verbeelding leefde daar dan eindelijk het geheimzinnige onbewoonde eiland van zijn droomen op! Hij had als jongen wel gelezen van Robinson Crusoë; nu zag hij daar den heer Fogg, die er in zijn onberispelijk norfolk-jacket overigens in 't geheel niet op leek, als dien held voor hem over het eenzame strand loopen. Daar achter verhief zich dadelijk de rotsige bodem tot mooie scherpgekleurde rotsen; overal groeiden zuidelijke plantensoorten, hooge waaier-vormige palmen staken er sierlijk boven uit; bananen, cypressen en al-kleurig loverhout was daar in bonte pracht omheen geschikt; soms was het, alsof een muur van bloemen er stond opgebouwd. Daarin kon slechts een Vrijdag zich den doorgang banen om voor Robinson Crusoë een voetval te maken en zich met een onderdanig gebaar in zijn dienst te stellen... Doch was dan niet hij zelf, Passepartout, de aangewezene, om voor Vrijdag te spelen! | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||
In dat oogenblik dacht Pass' aan de heele wereldreis niet meer; dit heerlijk plekje natuur was er dan ook een om zich in droomen te verliezen. De heer Fogg, onbewogen, en zichzelf gelijk als altijd, dacht er blijkbaar anders over; hij stapte met zijn lange afgemeten passen vooruit door het wilde struikgewas heen, op die eigenaardige manier, welke zijn bediende steeds weer deed denken, dat zijn meester, overal waar hij in deze onbekende plaatsen van den aardbol kwam, thuis was.
Doch midden in dit heerlijke tropische woud was er eensklaps een aller-onverwachtste ontmoeting! De heer Fogg, die vooruit liep, struikelde bijna zoolang als hij was, en hij zou gevallen zijn, wanneer zijn steeds waakzame reisknecht hem niet had vastgegrepen. Pass' struikelde echter ook. En beiden dachten niet anders, of het waren eenige lianen of losgewoelde boomwortels geweest, waarin hun voeten verward waren geraakt, toen een vreemdsoortig geluid hen opmerkzaam maakte, dat deze versperring iets anders moest zijn. Pass', met zijn levendige verbeeldingskracht en zijn onbluschbaren lust naar avonturen, dacht al aan het een of andere roofdier of reptiel; de heer Fogg echter trok even met de rechter wenkbrauw, - hetgeen een onmiskenbaar bewijs was, dat deze gentleman zich ditmaal even verbaasde. Want op den grond, zoo makkelijk mogelijk uitgestrekt, lag daar een menschelijk wezen. Het moest geslapen hebben; de heer Fogg en Pass', die beiden over zijn beenen gestruikeld waren, moesten hem gewekt hebben. Vandaar het eigenaardige geluid, dat hiermede tevens bleek een behaaglijke, gezonde geeuw te zijn geweest. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||
- ‘Hello!’, zei de man, die op zulk een eigenaardige plaats zijn ochtenddutje deed. De heer James Fogg zeide, zijn statige gewoonte getrouw, niets; doch Pass' sprak, in goed Amsterdamsch: - ‘Ook goeie morgen!’ De ontmoeting was ongetwijfeld ietwat vreemd, want deze Hawaïaan was geen wilde, geen neger, geen Robin- - ‘Hello!’, zeide hij voor de tweede maal met een aantal vlugge knipoogjes, ‘wat doen jelui hier?’ - ‘Schipbreuk geleden,’ zei Pass', die het woord voerde voor zijn meester. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||
- ‘Goeie plek uitgekozen voor zoo iets.’ - ‘Schikt nogal,’ zei Pass', ‘jammer dat we zoo weinig tijd hebben.’ - ‘Dan moeten jelui er den tijd voor nemen; prachtig klimaat, jagen, pic-nicken, slapen in de open lucht.’ - ‘Geen tijd,’ zei Pass', wat spijtig bij het hooren van al die heerlijkheden, ‘wij maken een reis om de wereld en hebben zóó'n haast, dat elke minuut er één is. Ons schip is hier vergaan aan de kust, en wij gaven er een lief ding voor, om oogenblikkelijk weer door te kunnen gaan.’ - ‘Wie ben jelui dan?’, vroeg de ander, terwijl hij rustig een dure sigaar met een mooi bandje opstak. Toen sprak Pass' met groote plechtigheid in zijn stem: - ‘Deze heer is James Fogg, zoon van Phileas Fogg, en ik ben de zoon van Passepartout!’ - ‘Van die twee gekken heb ik wel eens meer gehoord.’ De heer Fogg stond onbeweeglijk alsof dit heele gesprek hem niet aanging; Pass' boog, alsof de woorden van dezen eigenaardigen bewoner van Hawaï een compliment waren. - ‘Vooruit!’, sprak de man op den grond, ‘ik zal jelui een handje helpen. Niemand zal ooit van Bill Brown mogen zeggen, dat hij zijn medemenschen niet door de wereld heeft geholpen. Mijn schip, de “Seaflower”, ligt hier vlak bij. Als de heeren maar volgen willen!’ De man, die zichzelf Bill Brown genoemd had en er een eigen schip op na scheen te houden, was opgestaan en ging den heer Fogg en Passepartout voor. Binnen eenige minuten was men uit het bosch en aan het strand gekomen. Doch dit was nu volstrekt niet meer verlaten; een dichte menigte naakte negers waadde door het water onder het neuriën van een eentonigen dreun. Pass' keek zijn oogen uit naar deze nooit geziene vertooning. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||
- ‘De jaarlijksche optocht van Kamehameha, Maoeï, Molokai, Oahoe, Noeoeanoe?’, vroeg de heer Fogg op den afgemeten toon van een professor, die in zijn collegezaal vragen stelt aan zijn studenten. - ‘Jij bent blijkbaar op de hoogte!... Ja, de inboorlingen houden hun jaarlijkschen heiligen optocht ter herinnering aan de drieduizend Hawaïanen, die zich vroeger van de Palirotsen in zee stortten. Het is een jaarlijksche onschuldige gewoonte. Maar soms slaat het die zwartjes in hun bol en trachten zij een slachtoffer te vinden, om dezen naar beneden te gooien; en, pas op! den blanken vreemdeling wien dit voorrecht treft!’
De brave Pass' begon zich wat ongerust te maken; doch Bill Brown zelf scheen ook niet gesteld op een ontmoeting met den optocht der negers. Hij trad weer haastig in het dichte struikgewas terug en begon snel te loopen. De heer Fogg volgde hem met gelijke snelheid zonder een oogenblik zijn waardigheid af te leggen, en Pass' nam zijn beenen op en holde achter de twee anderen aan. Zoo bereikte het drietal in weinige minuten een hooge rotspartij; het bosch | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||
hield hier evenwel op, zoodat de negers, wanneer zij omhoog keken, de drie blanken daar zien moesten. Bill Brown snelde, in weerwil van zijn ronden lichaamsomvang, vlug over de rotsen verder, tot hij plotseling aan den uitersten rand van een rots bleef staan. Beneden, tusschen steile rotswanden ingesloten, lag een rimpellooze baai van het doorschijnendste water; daarachter strekte zich de verre wijde zee uit. Meteen wees hun leidsman recht onder hun voeten omlaag en zei: - ‘Dit is mijn schip, de “Seaflower.” Hoe eerder de heeren aan boord gaan, hoe beter het waarschijnlijk voor hen is.’ Het was een raar model schuit; ja, op een schip leek het eigenlijk heelemaal niet. Er stond geen stoompijp op, een roeigelegenheid was er niet aan, en een zeilboot was het ook al niet, want de staak, die midden op het dekje stond, was zeker geen mast. Onder water zag men duidelijk de dikke ronde wanden als een bol glad visschenlijf; een klein dekje, eenige meters breed, lag daarop gebouwd; het vreemdste was een rond torentje, dat, een meter hoog, in het midden uitstak. De heer Fogg en zijn knecht klauterden achter Bill Brown de ijzeren sporten van een laddertje af, dat van het dek tegen den rotswand was opgesteld. Dadelijk achter hen werd het ingehaald. De negers op het strand moesten hen reeds ontdekt hebben. Zij riepen wilde klanken naar het bosch; van alle kanten kwamen de zwarte Hawaï-negers toesnellen, zoodat het strand er vol van was. Eén groepje was er bij, dat zich vooral zeer rumoerig en druk aanstelde. Toen Pass' goed keek, zag hij, dat zij kalebasschalen en kokosschillen in de hand hielden en daarmee driftig heen en weer zwaaiden. Hij begreep eensklaps, dat dit het servies was, waaruit hij | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||
den heer Fogg diens ontbijt had voorgediend; waarschijnlijk had zijn meester de offerspijzen genuttigd, welke daar door de negers waren neergezet, ter eere van het Pali-feest. Hij begreep hun woede, toen zij zagen, dat de spijzen verdwenen waren. En dat zij nu wraak wilden nemen op de drie blanken, kwam hem niet onnatuurlijk voor. - ‘Ze schijnen ons toch als offer voor hun Pali-plechtigheid niet ongeschikt te achten!’, lachte Bill Brown, ‘maar ze hebben dikken Bill nog niet, en de twee nieuwe vrienden van Bill zijn aan boord van zijn pleizierbootje zoo veilig als in hun bed!... Wacht maar! als we zoo dadelijk onder water zullen duiken!’ Toch scheen de eigenaar van de ‘Seaflower’ het noodig te vinden, voort te maken met de toebereidselen tot vertrek, want de negers beklommen reeds de rotsen, welke boven de boot uitstaken. Hij riep nu door het nauwe torentje zijn bevelen omlaag, en dadelijk schuimden achter het scheepje korte wilde golven op. Vlug schoot het vaartuigje langs den rotswand. Een pijl snorde reeds met fluitend geluid over het schip, dadelijk gevolgd door vijf, zes andere. Bill Brown drong bij den heer Fogg en Pass' aan, dat zij naar beneden zouden gaan, doch deze laatste kende zijn plicht; hij moest voor zijn meester waken, en hij wilde het zijn, die het laatst door het torentje omlaag klom. Er was geen oogenblik te verliezen; een dichte regen pijlen viel om het schip heen, en juist toen Pass' zijn been optilde, ten einde in het torentje te verdwijnen scheerde een goed gemikte pijl vlak achter hem langs. - ‘Hello!’, riep Bill Brown, ‘hebben ze je geraakt?’ Hij wees naar de rechter broekspijp van Passepartout, waarin een groote winkelhaak kierde. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het was nog altijd dezelfde scheur, de winkelhaak, welke Pass' van de Duitsche grens, door Duitschland, Rusland, Siberië, de Japansche zee, Japan, den Stillen Oceaan tot hier ongenaaid had mee gedragen! De arme jongen had geen tijd gehad, dit hoog noodige euvel in zijn toilet te laten herstellen; in elk geval had hij ernstiger dingen aan zijn hoofd gehad. Nu herinnerde Bill Brown hem daar plotseling aan deze tekortkoming in zijn overigens onberispelijk gebleven blauwe pak. Zou hij zich verraden? Zou hij vertellen van den spijker van den paardehoef, die uit het deksel van den aan de grens achtergebleven koffer gestoken had, en hem deze reisherinnering had bezorgd? Hij zweeg! En zoo werd deze winkelhaak tot een eereteeken, zijn litteeken, uit den Hawaïaanschen slag mee gedragen!
Pass' had wel wat anders te doen dan nu over toilet-zorgen zijn hoofd te breken. Hij bevond zich reeds beneden in de ‘Seaflower’; daar was alles geheel nieuw en ongewoon voor hem. Het was er als in een volle machinekamer; er was geen plekje, waar geen buizen of stangen kronkelden, waar geen kranen en wielen en krukken glommen. Naar het achterschip was het geflits te zien van groote roezige machines, die de geheele achterruimte schenen te vullen. Bill Brown stond beneden en riep; ‘Welkom aan boord!’ Hij ging zijn onverwachte gasten voor, bij de wandeling door het schip, wees alles aan en gaf de verklaring voor elke machine. De ‘Seaflower’ mat 40 meter, zijn waterverplaatsing | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||
bedroeg 500 ton; de dwarsdoorsnede over alle gedeelten van den romp was cirkelvormig, doch naar de beide uiteinden liep het schip puntig toe, in den vorm van een reuzengroote sigaar; de huid was van dikke staalplaten vervaardigd, ongeveer 1 c.M. dik. Voor en achter waren de reservoirs geplaatst, om het evenwicht te verkrijgen, de zoogenaamde evenwichtstanken; zij dienden om de boot in horizontalen stand te houden; werd het water uit de voorste tank naar de achterste, of omgekeerd, overgebracht, dan kon de boot in den gewenschten horizontalen stand gehouden worden. Verder waren er de tanken voor het binnenlaten van water als zinkgewicht; want het water zelf deed dienst als ballast. Onder in de boot waren opgesteld de accumulatoren voor de beweegkracht; dan waren er de reservoirs voor het meevoeren van de benoodigde gazoline, waarmede de motoren gevoed moesten worden. Deze motoren deden dienst, zoolang de boot aan de oppervlakte van de zee voer; het waren motoren van 500 paardekrachten met twaalf cylinders, waardoor de drie schroefassen een regelmatigen slag hielden van 800 omwentelingen in de minuut, een geweldige snelheid ontwikkelend van bijna 70 kilometer per uur. Doch als de boot was ondergedompeld, werden de electrische motoren in werking gesteld, met één krukbeweging op de drie assen der schroeven; en de snelheid van de boot kon dan nog met een derde worden vergroot. De behandeling van alle werktuigen, zoowel het sturen als het duiken, geschiedde uit het torentje; met electrische bellen en met spreekbuizen, stond de kapitein in verbinding met alle deelen van het schip. Er waren daar in het rond kijkgaatjes aangebracht, om de waarneming in den omtrek mogelijk te maken. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het zware luik, op een ring van waterdicht rubber rustend was reeds dadelijk bij het omlaag gaan dichtgeschroefd. De eigenaar van de boot, Bill Brown, stond op een klein, vierkant platform, zoodat hij reikte tot boven in den toren; van beneden waren slechts zijn vierkante schoenzolen te zien. Boven op het dek, aan den buitenkant van de ‘Seaflower’, klonken de bloote voetstappen van de negers; een van hen scheen met een hard voorwerp op de stalen platen van den scheepswand te beuken. - ‘Zij zijn uit hun humeur, dat hun Pali-offers zoo goed zijn weggesloten, als sardines in een blikje,’ spotte Bill Brown. De negers stootten woeste kreten uit. Pass', die naast den eigenaar in het torentje was komen staan, keek eensklaps door een van de glazen uitkijkgaatjes in zoo'n vertrokken zwart gezicht van een Hawaïaan, zoodat zijn krullend haar van schrik overeind ging staan. - ‘Wij gaan duiken,’ zei de kapitein, ‘dat is de eenige manier om ze kwijt te raken.’ Toen kwamen met korte woorden vlug zijn bevelen uit het torentje:... ‘Vul middenscheeps-tank... Diepte-meter open... Buiten-boords-kleppen sluiten... Vul de hoofd-ballast-tank...’ Het waren korte bevelen, welke elkaar snel opvolgden. De boot moest reeds eenige voeten gezonken zijn, want boven op het dek klonken de verbaasde kreten van de negers, die het schip onder hun voeten voelden wegzinken. Achter de boot repten de schroefbladen zich met haastig gewentel. In den torenkoker drong nu geen licht meer van buiten. Boven op het dek, tegen de ijzeren scheeps- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||
wanden, hoorde men met zachte klokjes het water pruttelen. Het schip moest nu onder water zijn; slechts het gehelmde torentje stak nog uit. De negers klommen daar blijkbaar op. Doch de ‘Seaflower’ stoorde zich daar weinig aan en liep zijn eigen gang. Door het blinkende water, waarop de reeds hooge ochtendzon blakerend te schijnen stond, sneed de spitse boeg; zoo'n enkel golfje, dat speelsch aangedanst kwam, barstte met schuimende vlokken uit elkaar en spatte dan de negers, die op een kluitje om het torentje gedrongen stonden, nat. Dat was zoo erg niet, want van de Hawaï-bewoners is bekend, dat ze haast evenveel in het water als op het land leven. Doch tot hoever zouden zij dezen tocht meemaken? Weer riep de stem van den kapitein: ‘Iedereen op zijn plaats? Vul de hoofdtanks...’ Meteen scheen de boot sterk te hellen. De motoren zoemden met zacht geluid; uit een hoek kwam een fluitend gesuis, alsof er lucht in de boot drong; de tanks werden gevuld en de lucht, die daarin was, drong in de boot. In eenige sekonden waren de tanks vol. De boot was diep onder water gezakt. En tegelijk was het, of men de snelheid van de boot voelde toenemen; zij schoot sneller dan een trein onder het water voort. Op een groot cijferbord kon men een reeks getallen aflezen, terwijl een naald er met schokjes langs ging; elk cijfer gaf één voet diepte onder het zeeoppervlak aan, en haast op de maat van het vlug ronddraaiend stuurwieltje van den kapitein, sprong de naald met zijn korte stootjes vooruit. Op 15 bleef hij stil staan. De boot bevond zich dus vijf meter onder water. - ‘Wil jullie onze negers nog zien?’, vroeg Bill Brown, ‘kijk dan maar door dit instrumentje.’ | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||
De heer Fogg maakte een afwerend gebaar, hij kende de werking van den periskoop immers reeds lang. Doch Pass' keek vol verbazing naar hetgeen er boven hem plaats had. De periskoop was een vernuftig uitgedacht toestel, dat door middel van onder hoeken van 45 graden geplaatste draaiende spiegels, in staat stelde, te kijken door den langen hollen staak, op het dek geplaatst; zoo kon men den geheelen horizon overzien. En Pass' zag nu hoe een twaalftal negers in het water lag te spartelen, en zich dan haastte, om naar de kust terug te zwemmen, die reeds ver naar achteren lag. Daar stonden de andere negers in dichte drommen onder de
- ‘Jullie hebt haast?’, had Bill Brown gevraagd; ‘dan zal ik jullie even laten zien wat voortmaken is!’ De kapitein hield zijn onderzeesche boot eenige meters onder het zeeoppervlak, waardoor hij de grootste snelheid bereiken kon; hij bepaalde den koers noord-oost-ten-oosten, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 248]
| |||||||||||||||||||||||||||
‘Langzaam maar regelmatig baalde de auto den trein in.’ (Pag. 318).
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||
krabbelde eenige cijfers op zijn aanteekenboekje, en zei: - ‘Binnen twee-en-een-halven dag heeft Bill Brown jullie in San Francisco op Amerikaanschen bodem afgezet, of ik herdoop mijn “Seaflower” in de “Slak”.’ De heer Fogg, die reeds zijn plaats had gevonden in de weelderig ingerichte voorkajuit, boog slechts even stijf met het hoofd. En toch moesten deze woorden van den voortreffelijken Amerikaan, over wiens beenen het geluk hem had doen struikelen, voor hem van de hoogste beteekenis zijn. Hij had twaalf dagen berekend voor den overtocht over den Stillen Oceaan; doch de ‘Nippon Maroe’ had zóó getreuzeld, dat hij voor de helft van den overtochtsweg al bijna tien dagen had noodig gehad. En nu zou dit ongelooflijk snelle scheepje, dat een wonder moest zijn op het gebied van modernen scheepsen machinebouw, hem in slechts eenige dagen naar zijn doel brengen! Er was wel reden om zich te verheugen! Doch de heer Fogg verheugde zich nooit; tenminste niet naar het uiterlijk. Hij zat weer in het kleine salon van de ‘Seaflower’, alsof hij er zijn leven lang gezeten had; hij had uit de boekenkast een boek genomen; hij las. Het was een gids voor alle spoorwegen in de Vereenigde Staten van Amerika. Pass' echter dacht ditmaal niet vooruit. Sneller dan op deze wijze kon niemand zich verplaatsen; dat was zeker! Dus was het verstandigste, zich maar te laten vervoeren en dankbaar te zijn voor het gelukkige gesternte, dat zijn meester en hem aan boord van dit onderzeesche bootje van dien gemoedelijken, hulpvaardigen Amerikaan had gevoerd. Zijn dankbaarheid kon hij niet beter uiten dan door zich | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||
zoo voorkomend mogelijk te gedragen. En waar hij slechts kon, stak hij zijn handen uit, om mee te helpen. Hij smeerde de motoren, poetste de machines glimmend, zong een aardig Jordaansch wijsje en rookte de dure sigaren met de mooie bandjes van Bill Brown. - ‘Hello!’, zei Bill telkens tegen hem, ‘jij zou een kerel naar mijn hart zijn. Blijf in San Francisco bij me. Daar is geld voor je te maken, mijn jongen.’ Doch Pass' schudde zijn krullebol van neen. Hij maakte nu een reis om de wereld; die moest hij eerst behoorlijk met zijn meester volbrengen. Later kon hij nog altijd zien. Het was inmiddels hard werken aan boord. De eigenaar stond bijna voortdurend aan het stuur; slechts van tijd tot tijd ruimde hij even zijn plaats in, en dan was het Pass', die het wiel van hem over mocht nemen, om de ‘Seaflower’ zonder een streep af te wijken op de Californische hoofdplaats aan te sturen. Intusschen moesten de machines voortdurend worden nagekeken, want zij werkten onophoudelijk door en de snelheidsmeter stond onveranderlijk op 110 kilometer. Zoo vloog de eerste dag voorbij. De nacht, die volgde, leek op den dag, want men bleef onder water; geen straaltje licht drong in het torentje door. Zoo was de tweede dag en nacht. Zoo was ook de derde dag. Tegen den avond stond Bill Brown weer in het torentje; van boven klonk zijn stem: ‘Laat de hoofdtank leeg loopen.... Leeg de voortank.’ Het was dadelijk, of de boot omhoog dreef en haar snelheid verminderde. Eerst had de eigenaar het zware deksel losgeschroefd en het open geslagen. Een frissche koele luchtstroom drong omlaag. Pass' klauterde zoo vlug hij kon achter Bill Brown omhoog, naar buiten; toen stond hij op het dek. |
|