| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
Alles werkte dien Maandag mee, om Flip van zijn werk op school af te leiden!
Hij was van ochtend veel te vroeg wakker geweest; toen hij het rustig ademhalen hoorde van den hond, die beslist op het matje voor zijn bed had willen gaan slapen, had hij geen mogelijkheid gezien, weer in te dutten. Hij draaide zich niet eens om, teneinde te probeeren, op den anderen kant den slaap weer te vatten. Hij wou niet langer slapen! Hij wou veel liever wakker zijn en heerlijk gaan liggen denken over het geluk, dat hem zoo onverwacht was te beurt gevallen, nu zijn vader toestemming had gegeven, den vreemden hond in huis te nemen. Flip was dadelijk door zijn ouders aangesteld, om de zorgen voor den nieuwen huisgenoot op zich te nemen. Verbeeld je! dat ze dit aan iemand anders zouden hebben opgedragen! Maar Flip had zich wijselijk gedragen, of de nieuwe hond hem geheel onbekend en vreemd voorkwam. En in de uitbundige hartelijkheid, die de vreemde hond tegenover hun zoon aan den dag legde, hadden zijn ouders gelukkig niets ongewoons gevonden.
Den geheelen Zondag was Flip met den nieuwen
| |
| |
viervoetigen makker in de weer geweest. De jongen had nooit een vriend gehad, aan wien hij zich kon hechten; hij had daarvóór ook nooit een dier gehad, om het zijn genegenheid te schenken. Nu scheen hij ineens beiden te bezitten!
Je kon je geen grooter hartelijkheid denken dan die, waarmede de hond zich tegenover zijn nieuwen baas gedroeg. Van nature moest deze hond een deugniet, een rakker, een wildzang zijn. Maar hij had tegelijk iets in zijn manier van doen tegenover Flip, waardoor je dadelijk zou hebben gezegd: ‘Dat beest verlangt niets liever dan te gehoorzamen aan hetgeen van hem gevraagd wordt!
Naar elk woord, dat Flip sprak, scheen de hond te luisteren. Hij luisterde dan met de grootste belangstelling, zijn oogen strak op den jongen gericht, de ooren steil omhoog, in heel zijn houding dadelijk klaar, om te doen wat de ander van hem mocht verlangen. De hond scheen vooral zijn best te doen, te begrijpen wat tegen hem werd gezegd. En het was wonderlijk, zooals hij de beteekenis verstond van hetgeen Flip tegen hem sprak. Het moest een bizonder schrandere hond zijn, die er zelf het grootste plezier in scheen te hebben, wanneer hij er weer in geslaagd was, met zijn hondenverstand te raden wàt de jongen in diens menschelijke taal tegen hem had gezegd.
Den heelen vrijen Zondag hadden de jongen en de hond gespeeld en gestoeid; samen hadden zij grappen bedacht en kunsten gemaakt, samen rondgezworven en samen gegeten.
Alsof het van zelf zoo sprak, had Flip den hond 's avonds meegenomen naar zijn kamer.
- “'t Is of hij den weg al kent naar het zolderkamertje!” had Flips moeder gezegd. En zijn vader
| |
| |
had verwonderd de wenkbrauwen opgetrokken; terwijl tante Jans een vies gezicht had gezet: “Ba! met 'n hond op je kamer te willen slapen!”
Op het matje voor Flips bed was de hond gaan liggen. En bij het dadelijk rustig ademhalen van zijn slaapkameraad was de jongen spoedig ingeslapen.
Maar hij was al vroeg wakker!
En nu lag hij te denken over den naam, dien hij zijn hond zou geven.
Hij bedacht van allerlei namen. Het heele lijstje van de Graven van Holland liet hij aan zich voorbijgaan, om te zien, of er een gepaste naam bij was. Niet één kwam hem geschikt voor. Daarna ging hij in gedachten na de voornamen van zijn klasgenooten. Terwijl hij klaar wakker bleef, bedacht hij geschiedkundige en aardrijkskundige namen, hoogdravende en alledaagsche namen, mythologische en fantastische namen. Hij vond echter geen naam, die hem passend leek voor zijn vriend! Het moest iets korts zijn en tegelijk een naam, waaraan je juist dézen hond zou kunnen herkennen.
Het werd reeds wat licht in zijn zolderkamertje, en Flip keek over den rand van het ledikant. Hij kon den hond zien liggen, als een streng zwarte wol in elkaar gerold. Zou hij nog slapen? De hond lag onbeweeglijk, zijn vier pooten netjes weggevouwen onder het lichaam, de kop langs zijn zijde gelegd; slechts de twee puntige ooren staken uit. Flip kende die ooren van z'n makker wel. Die ooren zeiden alles wat in het hondenbrein omging. Soms was 't alsof hij er mee sprak, zoo levendig en duidelijk waren de bewegingen ervan. Al zijn slimheid en schranderheid herkende je aan deze ooren, die zoo spits omhoog puntten...
In-eens meende Flip een geschikten naam gevonden te hebben!
| |
| |
Hij bleef den pas gevonden naam een paar maal voor zichzelf herhalen.
Ja, ja! Dat was de goeie naam voor zijn hond.
En Flip stak het hoofd weer vooruit over den ledikantrand en fluisterde zachtjes den pas-bedachten naam naar den op het bedde-matje slapenden hond.
- “...Spits! ...Spits! ...Spits!”
Flip had het heel zachtjes gezegd. Hij wilde slechts de proef nemen, hoe de hondennaam zou klinken. Maar de hond was dadelijk recht-op gaan zitten, alsof hij met wakker-worden gewacht had tot men hem riep; hij scheen meteen klaar wakker bij het noemen van den naam; en alsof hij begreep, dat hij geroepen werd, schudde hij zich vlug even uit, en zette zijn voorpooten tegen den bedrand, om Flip goeien morgen te zeggen.
- “Dag, Spits!” antwoordde Flip.
En daarmee had de nieuwe hond van den commissaris-van-politie, zonder eenige plechtigheid van doop of burgerlijken stand, zijn naam ontvangen.
Flip was toen vlug uit zijn bed gesprongen, had zich aangekleed, was naar beneden gegaan, om in den tuin nog een paar nieuwe kunsten met den hond te oefenen, die hij in zijn bed had bedacht. Spits overtrof daarbij zichzelf.
Maar toen Flip na het ontbijt naar school moest, wilde Spijs met hem mee. Flip bemerkte dit pas, toen hij halverwege de H.B.S. was. Hij holde terug, sprong de stoep op en belde lawaaiïg. Terwijl de oude keukenmeid de lange gang doorgesloft kwam om open te doen, had Flip zijn hond achter de deur willen duwen. Maar 't was of Spits begreep, dat hij alleen thuis zou moeten blijven. Van de plichten, die zijn jonge baas op school te vervullen had, scheen hij nog geen voldoende begrip te hebben, - hetgeen
| |
| |
hem trouwens door Flip nog niet was bijgebracht. En dus zag hij kans, door de kierende deurreet weer buiten te komen.
- “Hou' jij hem zoo lang vast?” vroeg Flip aan de keukenmeid.
- “Ik zou niet durven!” schrok deze; ze hield wel van beesten, maar ze had nooit met iets anders omgegaan dan met een sijsje in een kooitje.
Toen had Flip, in zijn haast om naar school te komen, zijn hond met een zakdoek aan den kapstok vastgebonden. Maar Spits had vroolijk-kwispelstaartend den heelen kleerenstandaard van zijn plaats getrokken, en sjorde den kapstok achter zich aan door de gang. In wanhoop was Flip daarop de trappen op naar boven gerend, Spits vroolijk blaffend achter zijn hielen, en op zijn kamertje had hij den hond opgesloten en achter gelaten. Toen hij met vier treden tegelijk de trappen weer afholde, hoorde hij een droevig, langgerekt gehuil van den hond, die blijkbaar met zijn hondenhersenen niet scheen te kunnen begrijpen waarom zijn jonge meester den eenen dag van 's morgens vroeg tot 's avonds laat met hem stoeide en speelde, - terwijl hij hem den volgenden dag kwijt scheen te willen zijn en hem in een zolderkamertje opsloot.
Spits was nog niet zóó slim, dat hij al wist van scholen en schooltucht of van jongensplichten. Indien hij dit geweten had, - zooals hij dat spoedig beter leerde begrijpen - had hij zich daar wel rustig gehouden tot Flip hem na schooltijd zou zijn komen verlossen. Maar nu jankte hij zijn verdriet uit achter de gesloten deur, omdat zijn baas hem zonder eenige verklaring, ook zonder eenige aannemelijke reden, had opgesloten.
't Was met dit sombere hondenverwijt in de ooren,
| |
| |
dat Flip de gang door rende. Toen hij de zware voordeur achter zich had dicht getrokken, meende hij den huiltoon te hooren. Terwijl hij de stoeptreden afsprong, de straten vlug doorliep, meende hij nog altijd het verwijtend gehuil te hooren naklinken van Spits.
Maar hij kon er immers niets aan doen!... Hij had geen tijd gehad, aan Spits uit te leggen, dat een Hoogere-Burger-School uitsluitend bestemd is voor jongens en meisjes, en volstrekt niet voor honden. Hij had er in 't geheel niet aan gedacht, dat Spits aanspraak zou kunnen maken op het recht, om zoowel zijn lusten als zijn lasten met hem te deelen. Het was aardig van zijn hond, echt hartelijk en trouw, om hem te hebben willen vergezellen naar school. Maar zooiets ging nu eenmaal niet! Wat zou Spits op de jongensbanken hebben kunnen leeren?... Hij was ongetwijfeld een model van schranderheid. Maar het was toch nog iets anders, een aantal moeilijke apporteerkunsten en acrobatentoeren te leeren, dan het repetitiewerk te kunnen maken voor het overgangsexamen van de H.B.S. En wanneer een hond van den aanleg van Spits het in de eerste vakken stellig verder zou weten te brengen dan een H.B. Scholier, dan zou er toch waarschijnlijk geen mogelijkheid bestaan, hem al de vakken in zijn hondenverstand te prenten, waarmee een schooljongens-bol moet worden volgestampt.
Want nauwelijks was Flip het groote schoolgebouw binnen getreden en in zijn klas gekomen, of hij kon zich reeds rekenschap geven van zijn hoogere plichten als schooljongen... De overgangs-examens zouden dien dag beginnen, en voor het allereerste uur stond er “Fransch” op het examenlijstje.
't Was een van de moeilijkste vakken voor Flip.
| |
| |
En terwijl de Fransche leeraar binnen stapte, zuchtte Flip voor zich zelf heen, hoe veel gelukkiger een hond op dit oogenblik was, omdat hij zijn hersens niet behoefde af te martelen met de moeilijkheden van een Fransche vertaling.
Flip wou zijn best doen, het examenwerk er zoo goed mogelijk af te brengen. Maar telkens voelde hij toch zijn gedachten weg glippen naar huis, naar zijn kamertje, waar Spits nu achter de gesloten deuren moest zitten. En voortdurend verbeeldde de jongen zich, alsof achter de langzame dicteerende stem van den Franschen leeraar het klagende gejammer van Spits klonk.
Bovendien scheen ditmaal het Fransche dictée er op berekend, den ongelukkigen Flip van de wijs te brengen. De leeraar had aan het examen-werk wat levendigheid willen verleenen door een onderwerp uit te kiezen, waarin de jongens belang moesten stellen. 't Was ongeveer een week geleden, dat de vertooning van de politie-honden had plaats gehad; en nu was de Fransche leeraar op het niet onaardige denkbeeld gekomen, een dictée te geven, dat de jongens meteen in het Hollandsch zouden moeten vertalen: “Over politie-honden en hun dressuur.”
Al de jongens zaten met hun blanke vellen examenpapier voor zich, en met de gewichtigheid, die bij het overgangs-examen paste, was de Fransche leeraar zijn dictée aldus begonnen:
LE CHIEN CRIMINEL.
Certainement pour le chien criminel, comme pour les autres chiens, qu'il s'agisse de chiens de chasse, de garde chasse, etc., il faut avant de commencer le dressage proprement dit, c'est-à-dire rendre
| |
| |
l'animal propre aux services que l'on attend de lui, commencer par l'avoir parfaitement en main, c'est-à-dire qu'il soit convaincu qu'obéir est la seule chose qu'il ait à faire; c'est ce que les dresseurs appèlent: la mise en main. Un chien peut être considéré comme mis en main, lorsqu'il comprend les signes désapprobateurs et approbateurs que établissent une entente parfaite entre le maître et son élève......
Terwijl de Fransche leeraar het Fransche opstel over de politie-honden vervolgde, moesten de jongens tegelijk de Hollandsche vertaling opschrijven.
Van het eerste gedeelte bracht Flip nogal aardig wat terecht, hij vertaalde vrij vlot:
DE POLITIE-HOND.
Ongetwijfeld geldt voor den politie-hond, evenals voor andere honden, hetzij het jachthonden zijn of honden van jachtopzieners, enz., dat men, alvorens over te gaan tot de eigenlijke africhting, n.l. het beest geschikt maken voor de diensten, die men van hem verlangt, dient te beginnen met hem volkomen in bedwang te hebben, d.w.z. dat hij overtuigd zij, dat gehoorzamen het eenige is wat hij te doen heeft; dit is wat de dresseurs noemen: het in de hand hebben. Als zoodanig kan een hond worden beschouwd, wanneer hij de goeden afkeurende teekens begrijpt, welke een volkomen overeenstemming vestigen tusschen den baas en zijn leerling......’
Tot zoover ging de vertaling van het Fransche dictée tamelijk vlot. Maar Flip voelde telkens, hoe
| |
| |
zijn gedachten onder het ingespannen werken werden afgeleid. Scheen niet bijna elk woord er op berekend, hem in herinnering te brengen zijn eigen hond, Spits, die alle politie-honden den loef had afgestoken... die dadelijk het bewijs had geleverd, dat hij volkomen begreep wat men van hem verlangde,... die van de eerste ontmoeting af onberispelijk was geweest in gehoorzaamheid,... die een zeldzaam begrip toonde te bezitten voor het geringste goed- of afkeurend teeken, dat Flip hem gaf... die immers dadelijk het geheele hart van zijn jongen baas had gestolen door de volkomen overeenstemming, die tusschen Flip en Spits bestond?...
Maar de schooljongen mocht zijn gedachten nu niet laten afleiden! De Fransche leeraar was inmiddels verder gegaan met het examen-dictée. En tot zijn schrik bemerkte Flip, dat hij een paar zinnen achter was. Hij spande zijn aandacht in en hoorde de stem van den leeraar, die vervolgde:
... Le chien bien dressé peut comprendre et aider son maître dans prèsque tous les cas possibles; son éducation a alors pour but de lui faire comprendre tout ce qu'on désire de lui...
En Flip vertaalde, terwijl de zwarte oogen van Spits hem tusschen de regels van zijn vertaling schenen aan te staren:
... De goed gedresseerde hond kan zijn meester begrijpen en helpen in bijna alle mogelijke omstandigheden; zijn opvoeding heeft dus ten doel, hem te doen begrijpen wat men van hem verlangt...
- ‘O!’ dacht Flip onder het neerschrijven van
| |
| |
dezen zin: ‘ik weet zeker, dat Spits mij reeds precies begrijpt, en dat hij mij later onder alle omstandigheden zal weten te helpen; en ik zal stellig nooit mijn geduld met hem verliezen en hem alles doen begrijpen, wat ik hem wil leeren!’
Intusschen was de leeraar alweer verder gegaan. Flip had door zijn onoplettendheid weer een volgenden zin overgeslagen. Hij schrok er van! Wat gaf het hem, of hij straks een goede Hollandsche vertaling inleverde, wanneer er telkens zinnen aan zouden ontbreken? Hij moest zich dus beter inspannen en zijn gedachten niet telkens laten afleiden. Dus trachtte hij aandachtig te luisteren naar den volgenden Franschen zin:
... Un bon principe pour éviter les mécomptes, est de ne jamais laisser travailler un chien n'ayant pas le nez parfaitement froid et humide.
Flip vertaalde zonder aarzelen:
... Het is een goede gewoonte, teneinde teleurstellingen te voorkomen, nooit een hond iets op te dragen, wanneer hij geen volkomen kouden en vochtigen neus bezit...
Nadat Flip dezen zin vertaald had en reeds opgeschreven, kon hij het toch waarlijk niet helpen, dat zijn gedachten hem met geweld weer afleidden naar Spits, naar diens kouden, zwarten, natten hondenneus. Hij was al weer ver weg met zijn gedachten, buiten de klas, waar hij nu zijn Fransche examenwerk zat te maken, buiten het schoolgebouw van de H.B.S., de straten van de stad door, tot zijn ouderlijk huis; de lange gang daarvan, de trappen op,
| |
| |
tot boven aan zijn zolderkamertje, waar nog altijd de arme Spits moest zitten met zijn zwarten hondenneus, die nu niet koud en vochtig kon zijn, snuffelend onderaan de deurreet, waarom toch zijn jonge baas zoo lang wegbleef...?
De stem van den Franschen leeraar dreunde al lang weer een volgenden zin op over hondendressuur, - en terwijl bleef Flip mijmeren over zijn eigen hond, waarnaar hij zóó bar verlangde, dat hij school èn klas èn dictée èn examen, alles om zich heen vergat. Hij dacht nog slechts aan Spits, en aan diens kouden natten hondenneus, dien hij tegen zich aan meende te voelen wrijven...
In-eens schrok Flip uit zijn wegzwevende gedachten in de werkelijkheid terug! 't Was niet de steeds voortdicteerende stem van den Franschen leeraar, evenmin het ijverig gekras der pennen van de schrijvende jongens, en ook niet het groote open vlak van nog wit en onbeschreven papier, dat hem tegen gaapte...
Hij had langs zijn niet schrijvende, slap neerhangende hand wat voelen strijken, iets vochtigs en kouds, dat zich zachtjes tegen hem aanwreef. Hij schrok er zoo van, omdat hij wist wát het was. Hij begreep 't omdat hij het voelde.
Dit vochtige en koude gevoel kòn niet anders zijn dan de hondenneus, waarvan de Fransche leeraar zoo juist gedicteerd had. En omdat het een hondenneus was, kon het geen andere neus zijn dan die van Spits!
Inderdaad, het was Spits!
De hond zat daar op zijn gemak onder de bank van Flip. Hij zat er zoo kalm en zoo gewoon, alsof hij daar elken dag gezeten had; hij zat er zoo op z'n gemak, alsof heel het overgangs-examen hem
| |
| |
niet aanging; hij zat er zoo rustig, alsof hij maling had aan het Fransche ditée en de Hollandsche vertaling; hij zat er zoo gemakkelijk, alsof al die wijsheid over honden-opvoeding en honden-dressuur zijn honden-belangstelling volstrekt koud liet.
Flip was echter niet even kalm en rustig.
Hij waagde geen beweging te maken; evenmin durfde hij onder de bank kijken. Hij staarde met angstige oogen naar den Franschen leeraar, die evenwel niets gemerkt had, doch met verheffing van stem den laatsten zin van de dictée-vertaling voorlas:
... Pour finir ce conseil: ne vous emportez pas si parfois votre chien, même lorsqu'il est entièrement dressé, échoue dans un travail de piste.
Flip, krabbelend met zenuwachtige, haastige letters, vertaalde met een laatste samenvatting van zijn oplettendheid:
... Om te eindigen deze raad: Maak u nooit boos indien uw hond, zelfs indien hij geheel gedresseerd is, soms niet slaagt in het nasnuffelen van een spoor.
Daarmee was dit deel van het Fransche examenwerk afgeloopen.
De jongens hadden nog een kwartier, om hun vertaling na te kijken. En iedereen boog zich over de groote vellen proefpapier, om vergissingen en slordigheden te herstellen, eer hun examenwerk voor schriftelijk Fransch moest worden ingeleverd.
Flip wist niet wat hij moest doen.
De Fransche zinnen, waarnaar hij geluisterd had, meende hij voldoende te hebben vertaald. Maar er
| |
| |
waren daar telkens andere zinnen tusschen geweest, waarnaar hij niet had geluisterd, zoodat hij die op zijn papier maar had open gelaten.
Nog een kwartier!... Spits zat onbeweeglijk onder de bank!... Zou zijn hond het nog zoolang uithouden tot het einde van het les-uur?... Hoe kwam Spits hier?... Hoe zou Flip hem er straks weer uit krijgen?
Daaraan moest hij nù niet denken.
Het beste was, dat hij zich zoo kalm mogelijk hield, om den overal rondkijkenden leeraar, die streng acht sloeg op de jongens, niets te laten merken van hetgeen onder zijn bank gebeurde. Flip hield zich, of hij zijn aandacht strak gevestigd hield op zijn papier. En eensklaps had hij zijn pen genomen en begon zoo goed mogelijk de open gelaten zinnen van het dictée in te vullen. Flip mocht dan niet naar elken zin van zijn Franschen leeraar hebben geluisterd, toch begreep hij wel zoowat waarover de ontbrekende gedeelten, die aan zijn aandacht ontsnapt waren, gehandeld hadden. Bovendien, het was een onderwerp, waarin hij zich geheel thuis voelde. Hij wist, sedert zijn kennismaking met Spits, heel wat van honden af. O, hij wist al lang, dat je je nooit driftig of boos of ongeduldig moest maken over een hond, omdat het eerder een niet-begrijpen door zijn honden-verstand is, wanneer hij zijn meester niet gehoorzaamt, dan wel een ondeugendheid, tegenwerking, of onwil... Nu bijvoorbeeld, op ditzelfde oogenblik, zou hij geen beter voorbeeld hebben kunnen vinden dan Spits, die op raadselachtige wijze uit Flips zolderkamertje was ontsnapt, het huis had weten uit te komen, den weg naar de H.B.S. had kunnen vinden, geheel onopgemerkt in Flips klas had weten door te dringen, om daar dood-stil onder de bank van zijn jongen baas te blijven zitten, blijkbaar omdat hij begreep, dat
| |
| |
hetgeen hij hier deed als strafbaar feit zou kunnen worden aangemerkt, zoowel voor Spits zelf, als voor Flip.
Was dit dan niet hetzelfde als de ‘volkomen overeenstemming’, die tusschen den meester en diens hond moest heerschen, - gelijk zoo juist in het Fransch-Nederlandsche vertaalwerk was gedicteerd?
Terwijl Spits zich nu onder deze omstandigheden zoo betamelijk gedroeg, als slechts van hem verlangd kon worden, besloot Flip, zijn best te doen, van het examenwerk nog terecht te brengen wat er van te maken was. En in de opengelaten gedeelten van zijn vertaling schreef hij in zijn beste Nederlandsche zinnen wat hem nog vaag in de ooren was blijven natuiten, en vulde dit zoo goed mogelijk aan met zijn eigen kennis over honden.
Het gevolg hiervan was, dat de jongeheer Flip op zijn overgangs-rapport later een cijfer voor Fransch kreeg dat nog op het kantje van ‘voldoende’ was geweest, omdat in zijn vertaal-dictée enkele zinnen zonder fouten vertaald waren geweest, terwijl echter de overige zinnen, hoewel in behoorlijk Nederlandsch en in redelijken gedachtengang geschreven, in het geheel niet overeenkwamen met het oorspronkelijke Fransche dictée.
Doch dit is vooruit loopen op het verhaal van Flips en Spits' avonturen...
Toen het kwartier om was - hetgeen voor Flip langer dan een uur scheen te duren, omdat Spits begonnen was, ongeduldig aan zijn schoenen te krabbelen - hadden de jongens hun papieren ingeleverd. Zij kregen nu een half uur vrij, eer het volgende examenvak: ‘teekenen’, aan de beurt zou zijn.
En als een uitgelaten bende rende de heele klas het lokaal uit, zoodra de Fransche leeraar zijn hie- | |
| |
len had gelicht; ze stormden naar de algemeene speelplaats, om zich even te ontspannen na dit moeilijke dictée met zooveel potjes-geleerdheid en bijeengezochte moeilijkheden over honden en dresseurs en natte neuzen...
Wat was dat een lastig examen geweest, om zoo'n Fransch politie-honden-opstel in het Nederlandsch over te brengen!
Strakjes zou het teeken-examen beginnen. Verbeelje dat hun teekenleeraar het ook in zijn hoofd ging halen, hun een politie-hond als voorbeeld voor te zetten!
Zoo schetterden en mopperden de H.B. S'ers - zooals slechts H.B. S'ers gedurende hun overgangsexamen kunnen mopperen en schetteren!
Flip was alleen in het lokaal achtergebleven met Spits.
Het ergste was nu gelukkig voorbij. Niemand had iets bemerkt, noch de Fransche leeraar, noch zelfs zijn klasgenooten. Zooveel te beter! 't Was ook niet noodig, dat iemand de aanwezigheid van den hond in school bemerkte. Hij had een half uur den tijd; dat was voldoende om Spits ongemerkt het lokaal en het gebouw uit te loodsen. Zou zijn hond hem echter verlaten? Flip bedacht met schrik, dat Spits er niet aan zou denken, hem alleen te laten!... De hond had kans gezien, uit het gesloten zolderkamertje te ontsnappen en hem in zijn schoolbank terug te vinden. Doch na dit kranige staaltje van snuffelkunst volbracht te hebben - hetgeen de beste getuigenis aflegde aangaande den vochtigen, kouden en kerngezonden neus van Spits! - zou zijn hond zich stellig niet naar huis laten terugsturen.
Flip zat er verlegen mee. Wat moest hij beginnen met Spits?
| |
| |
De hond liep, nu het lokaal leeg was, snuffelend tusschen de banken door. Hij scheen volmaakt op z'n gemak te zijn. Hij had kans gezien, zijn baas terug te vinden, - wat verlangde hij nog meer? Slechts van tijd tot tijd keek hij naar Flip op; waarom gedroeg zijn jonge meester zich zoo onverschillig ten zijnen opzichte? En geen woord van lof had hij voor zijn hond over gehad, nadat deze er in geslaagd was, in weerwil van de gesloten deur, van het zolderkamertje te verdwijnen, daar uit te breken, door het open raam, de gevaarlijke dakgoot langs, verder door een toevallig openstaand venster van het huis van een buurman, daar de trappen af, en met een moeilijken sprong door een van de straatramen naar buiten; en toen het lastig te volgen spoor van zijn baas de stad door, tot voor het gebouw van de H.B.S., waar hij, dank zij zijn fijnen hondenneus uit eenige honderde schooljongens zijn eigen meester had teruggevonden in diens schoollokaal; om daarna rustig en ingetogen onder diens bank te gaan zitten, tot het examen-uur was afgeloopen!... Waarom haalde Flip hem voor al deze heldendaden niet aan? Het was toch een kranig staaltje van speurzin geweest? Welke jongen, welke hond zou 't hem hebben nagedaan?
Flip zat nog in zijn bank, alsof hij zijn laatste oortje versnoept had. Een paar maal had hij zachtjes naar Spits beduid, dat hij maar beter deed, even ongemerkt als hij was gekomen, het gebouw weer te verlaten. Maar ditmaal scheen Spits aan allebei diens hondenooren doof te zijn. Hij trachtte verwijtend te kijken naar zijn baas; hij probeerde hem met zijn vroolijk staart-gekwispel in een meer montere stemming te brengen. Noch het een hielp, noch het ander.
Flip zat er nog steeds ongelukkig in zijn bank, toen de bel al luidde, dat het rust-halfuur voorbij
| |
| |
was, en dus de jongens van de speelplaats weer binnen moesten komen, teneinde zich naar het teekenlokaal te begeven.
- ‘Lieve hemel!’ zuchtte Flip, ‘is 't al zóó laat?... Nu kom ik nog te laat in de teekenklas... En ik ben Spits nog niet eens kwijt!’
De hond maakte hem nu werkelijk wanhopig, want Spits was op de voorste bank gesprongen en zat daar rustig met den linker-achterpoot over zijn kop te krabben, - een geliefkoosde houding van Spits, om zijn welbehagelijkheid uit te drukken.
Flip had haastig zijn groote teekenportefeuille en de zware teekenplank opgenomen; met moeite sjouwde hij die twee dingen mee, omdat hij ze in de teekenklas noodig zou hebben. Bij de deur draaide hij zich om, waarschijnlijk met de bedoeling, Spits dan maar in 's hemelsnaam! zoo lang in het leege lokaal achter te laten en hier op te sluiten. Maar terwijl Flip rondkeek, was Spits nergens meer te vinden. Zou die slimme rakkerd hebben geraden wat de bedoeling van Flip was geweest?
- ‘Waar ben je?’ riep Flip zachtjes.
Maar Spits gaf ditmaal wijselijk geen antwoord.
De hond was, toen de jongen den rug naar hem toekeerde, om het teekenmateriaal onder zijn armen te nemen, vlug van de voorste bank gesprongen, en had zich achter de groote portefeuille verscholen, die Flip aan zijn linkerkant droeg; wanneer Flip het hoofd naar dien kant wendde, om naar den hond te zoeken, was Spits vlug onder de teekenplank doorgeschoten en verschool zich achter de even kolossale teekenportefeuille, die Flip onder zijn rechterarm sjouwde. En toen de jongen in wanhoop het lokaal uitstapte, om zich naar de teekenzaal te haasten, koos Spits zijn plaats vlak achter de hielen van Flip,
| |
| |
zoodat hij ook voor de oogen der andere jongens aan twee kanten verborgen was, links door de omvangrijke teekenplank en rechts door de reusachtige teekenportefeuille.
Zoo kwam Flip de volle teekenzaal binnen loopen. Niemand lette op hem, omdat alle jongens in examen-zenuwachtigheid al druk bezig waren met hun teekenwerk. Maar de teekenleeraar, - die gelukkig een vroolijke jonge man was - wees Flip naar een open plaats, waar hij nog achteraan kon gaan zitten.
- ‘Je bent laat, Flipje!’ riep hij vroolijk bestraffend; hij wilde niet te streng zijn, omdat de jongens het toch al hard te verantwoorden hadden in deze examen-dagen. Toen hij de groote portefeuille zag, die de kleine Flip onder zijn arm droeg en waarvan de onderkant bijna den vloer raakte, lachte hij ondeugend, en zei: ‘Dat ding is nog grooter dan jij!... Je hebt 't vandaag niet noodig; zet je portefeuille maar tegen den muur.’
Hetgeen Flip deed. En zoo kon ook Spits ongemerkt daarachter wegschuilen, want die portefeuille leek wel groot genoeg, om er een heelen Sint-Bernhardshond achter te verstoppen.
De teekenleeraar was intusschen bij Flip gekomen en had een groot stuk teekenpapier voor hem neergelegd op de teekenplank, die de jongen op z'n knieën had genomen. De leeraar herhaalde voor den laatkomer wat hij reeds tot de andere jongens had gezegd:
- ‘Voor het overgangs-examen in teekenen draag ik je op, een teekening te maken naar eigen bedenksel. Ik wil eens kijken, wat jullie jongens-verbeeldingskracht op teekengebied kan voortbrengen, en of jullie al in staat bent, een behoorlijk geteekende voorstelling te maken van iets wat je in gedachten voor je ziet. Doe je best, net als de andere jongens,
| |
| |
die al bezig zijn. Wie de mooiste teekening inlevert en het aardigste bedenksel heeft uitgewerkt, krijgt het hoogste eindcijfer voor zijn examen-teekenen. En nu vlug aan 't werk!’
Daarmee liet hij Flip alleen, om zelf langs de verschillende banken te loopen, en telkens even te blijven staan kijken naar de zeer uiteenloopende onderwerpen, welke die jongens bezig waren op hun papier te teekenen.
Flip zat even in gedachten. Hij kon wel handig teekenen, en hij kon wel aardige voorstellingen bedenken. Maar hij voelde zich nu allerminst in een stemming, om een geschikt onderwerp te verzinnen.
Wat moest hij teekenen? Hij bemerkte, dat hij niet weinig van streek geraakt was door de poets, die zijn hond hem had gebakken. Die Spits toch! Dat woelde hem voortdurend door zijn gedachten.
Zoo'n Spits!...
Hij zag den ondeugenden, maar toch zoo aardigen kameraad als 't ware vóór zich, zooals hij straks Spits had zien zitten, bovenop de voorste bank, behaaglijk zijn poot opgetild en zich gemoedelijk achter een oor krabbend.
Ha, ha, die Spits! lachte hij zachtjes voor zich heen.
En terwijl hij nog nalachte, zag hij zijn hond in die eigenaardige houding eensklaps zóó duidelijk voor zich, dat hij zijn potlood al had beet gepakt en met enkele lijnen begon te schetsen, wat hij zich van daarnet herinnerde. Hij gaf met enkele strepen de omtrekken van de schoolbank, met enkele lijnen teekende hij den zittenden hond.
Waarom zou hij zijn Spits niet uitteekenen als proef voor dit examen-teekenen? Hij was geheel vrij in het bedenken van het onderwerp. Hij mocht
| |
| |
teekenen wat hij zelf wilde. Zijn teekening zou beoordeeld worden naar haar verdienste en volgens het bedenksel. Welnu, het bedenksel was zeker even goed als dat van de andere jongens-kornuiten, die druk in de weer waren met het teekenen van clowns en acrobaten, paarden en olifanten, alsof ze bezig waren, een reclame-biljet te ontwerpen voor de een of andere circus-voorstelling. Waarom zou hij geen hond mogen teekenen, gezeten boven-op een schoolbank? Het zou zelfs een heel toepasselijke teekening worden, want hadden de jongens in het eerste examen-uur geen Fransch dictée moeten vertalen over een politie-hond? Prachtig! En in een van de omhoog gehouden hondenpooten zou hij den hond een blaadje papier laten vasthouden, waarop hij al vast met zijn potlood deze woorden schetste:
Fransch-Nederlandsch Dictée.
Le Chien Criminel. De Politiehond.
Flip had er ineens pleizier in!
Hij zat druk te teekenen en in tien minuten had hij de schets reeds klaar.
Nu zou hij zijn teekening zorgvuldig gaan afwerken. Hij wilde zijn uiterste best doen, om ditmaal beter werk in te leveren dan bij het Fransch-Nederlandsch examenwerk. Hij harceerde netjes de bank, en teekende knap en vlug het hondenlichaam, waarvan hij eerst zorgvuldig de goede houding en de hoofdlijnen van den omtrek had aangegeven. Het lukte werkelijk zoo goed als hij slechts kon verlangen. Maar nu Flip den kop van den hond moest teekenen, haperde zijn vaardigheid toch even. Dit was 't moeilijkste. Hoe zou hij dien kop teekenen? Hij
| |
| |
moest even zijn ingespannen arbeid onderbreken. Hoe teekende je nu een behoorlijken hondenkop? Hij probeerde, hij schetste, hij krabbelde... 't Werd niet zooals hij zelf wilde. Hij kon zich Spits wel voor oogen stellen; maar toch niet duidelijk genoeg, om den kop van Spits zoo maar uit 't hoofd na te teekenen!
En terwijl hij nog geen uur geleden de hartgrondige verzuchting had geslaakt, dat Spits op dat oogenblik liefst zoover mogelijk van hem vandaan mocht zijn, - daar betrapte hij er zich zelf nu op, dat hij zachtjes zuchtte:
- ‘Och Spits! was je maar hier, dan kon ik even kijken, hoe je d'r wel precies uit ziet!’
Flip had zijn gedachten nog niet uitgesproken, of - gelijk in een tooververhaal van ‘1001 Nacht’ - de vervulling van zijn wensch was er al!
Achter zich, bij den muur, hoorde hij het zachte gejank van de stem van Spits! Daarin kon Flip zich niet vergissen.
Want zooals hij het geluid en de eigenaardige manieren van zijn hond al kende, wanneer die hem zachtjes scheen te antwoorden, terwijl hij fluisterend met hem sprak!
Flip schrok ditmaal niet.
Hij begreep dadelijk, dat achter de reusachtige portefeuille zijn hond moest zitten. Spits zat daar veilig geborgen; blijkbaar was die slimme hond dus ongemerkt achter hem de teekenzaal binnen geslopen. En onbeweeglijk had hij zich schuil gehouden, wachtend tot ook dit les-uur zou zijn afgeloopen.
Dus kwam Spits zijn jongen meester nu wonderwel te pas!
Flip had niets anders te doen dan zich even naar achter te bukken, alsof hij een stuk gom uit zijn portefeuille wilde halen. Hij trok de portefeuille een
| |
| |
weinig voorover. Daar zag hij Spits zitten, dood op z'n gemak, met zijn glinsterende oolijke oogen hem aankijkend. Flip tuurde even naar Spits, knikte hem lachend toe, maar stak meteen de lippen vooruit, om den hond te beduiden, dat hij daar nog stil moest blijven zitten in zijn veilig schuilplaatsje. Spits scheen dit best te begrijpen, want slechts zijn staartstompje wuifde even heen-en-weer, als om zwijgend te antwoorden, dat hij er zeer naar zijn genoegen gezeten was.
Flip teekende daarna vlug op zijn papier den kop van den hond: de oogen, den langen snoet, den netten halsband, het ruige haar en daarboven-uit de twee steile, spitsooren, waaraan zijn hond den naam van Spits te danken had. In een kwartiertje had hij de teekening klaar. En dan schreef hij met groote duidelijke letters boven de teekening:
‘EXAMEN!’
en in het hoekje rechts onderaan zijn naam: Flip.
Hij was zelfs eerder klaar dan de andere jongens, die allen nog druk bezig waren.
Toen de bel luidde, omdat ook dit examen-uur was afgeloopen, kwam de teeken-leeraar vlug de banken langs, om de teekeningen op te halen. Nadat hij ze alle had verzameld, onderwierp hij ze aan een vluchtig onderzoek. En nieuwsgierig bleven de jongens wachten, om te zien, of hun teeken-leeraar tevreden was met de verkregen resultaten. Zij zagen, hoe hij vlug de eene teekening na de andere bekeek, soms met een goedkeurend of medelijdend hoofdknikje, dan weer met prijzend of afkeurend geluid. Toen, in-eens, zagen ze zijn gelaat zich tot een vroolijken lach plooien. Hij hield een van de teekeningen voor
| |
| |
zich uit, keek er blijkbaar met welgevallen naar; daarbij hoorden ze hem hard-op zeggen:
- ‘Heel goed!... Bepaald aardig!... Leuk bedacht en knap geteekend!’
Vervolgens hield hij de examen-teekening omhoog, om ze aan de heele klas te laten zien. En al de jongens moesten schateren van de lachpret!... Want wat zagen ze daar?... Een herinnering aan hun Fransch examen-uur, met het moeilijke dictée over den politie-hond!... Daar zat de politie-hond zelf, boven-op hun eigen schoolbank... En waarachtig! die hond hield een papier in de hand!... Zoo geleek het beest, dat het dictée in zijn pooten omhoog hield, bijna op hun Franschen leeraar.
Er was geen enkele jongen, die jaloersch was op den vervaardiger van deze teekening. Natuurlijk was dit de beste van àl de examen-teekeningen!... Maar ze wilden toch wel weten wie de teekening gemaakt had?
Hun teeken-leeraar was zelf ook nieuwsgierig naar den naam van den teekenaar: hij zocht naar de onderteekening. Dan las hij hard-op: ‘Flip’.
De heele klas keek naar de plaats, waar de kleine stille jongen straks had gezeten. Waar was Flip, het zoontje van den commissaris-van-politie?
Maar Flip was er niet meer.
Hij had niet gewacht op den uitslag van het onderzoek door den teeken-leeraar. Zoodra hij zijn teekening had ingeleverd, had hij geprakkiseerd, hoe hij het vlugst, zonder door iemand te worden opgemerkt, met zijn hond uit het teekenlokaal en buiten het schoolgebouw zou kunnen komen.
En terwijl de andere jongens hun aandacht wijdden aan het bekijken van den stapel teekeningen,
| |
| |
waarbij ze hun onbedwongen bijval betuigden voor de teekening van den leuken hond, die, op de schoolbank gezeten, het Fransche dictée scheen voor te lezen, - in dien tusschentijd had Flip onder den eenen arm zijn omvangrijke teekenplank geheschen en onder den anderen arm zijn geweldige teekenportefeuille gesjord. Daartusschen liep hij zelf, met de twee reusachtige schilden aan zijn linker- en rechterzijde. En vlak achter zijn hielen, onzichtbaar voor iedereen, die de aandacht op ons kereltje mocht hebben gevestigd, sloop ongezien zijn hond.
Maar thuis kreeg Spits toch een ernstige berisping van Flip: dat hij voortaan moest leeren, zijn meester niet meer naar de H.B.S. te volgen, omdat het slechts éénmaal in een jongens- en hondenleven voorkomt, dat een hond als model mag dienen bij het examen-teekenen van z'n baas.
|
|