‘Nu moet ik naar huis, hoor,’ zei Froukje. ‘Anders wordt mijn moeder ongerust.’
‘Je fiets staat al klaar,’ zei Kobus vol trots.
Froukje zag Kobus dankbaar aan. Ze wipte nu haar neusje niet meer in de hoogte voor het vriendje van haar broer.
‘Ik dank je wel, Kobus,’ zei ze. ‘Maar ik durf toch nog niet goed te fietsen. Mijn knie is zoo stijf. Ik ga er naast loopen.’
‘Ik weet nog beter,’ zei Moeke. ‘Froukje neemt de tasch met boodschappen en Kobus neemt de fiets. Toe Kobus, breng jij Froukje even thuis.’
Dat gebeurde.
Froukje bedankte Moeke hartelijk voor de hulp, en ging met Kobus op weg.
Thuis gekomen liepen ze het steegje door. Kobus zette de fiets op zijn plaats in het schuurtje. Daarna wou hij weggaan. Maar Froukje riep hem. Ze stond in de keukendeur, en ze had een kleur als vuur.
‘Hoor eens, Kobus,’ zei ze snel. ‘Ik bedank jou ook voor het maken van de fiets.’
‘O, dat was niets, Froukje,’ lachte Kobus.
‘En jou moeder vind ik heel lief, Kobus. En jullie kamer is zoo gezellig, en het behang vond ik erg mooi, hoor.’