De heele keuken zag zwart van den walm. Overal zweefden kleine zwarte stukjes en het rook benauwd.
Verschrikt keek Kobus om zich heen. Doch ineens:
Pats, pats, klonk het tegen zijn hoofd.
‘Daar!’ riep Moeke boos. ‘Wat doe je aan het petroleumstel te knoeien. Alles ziet zwart. Nu kan ik weer opnieuw beginnen. Jongen, jongen, wat plaag jij je moeder toch tegenwoordig.’
Kobus keek zijn Moeke met open mond en een vreemde glans in zijn oogen aan.
Toen, plotseling, keerde hij zich om, en holde naar de voorkamer. En daar, met zijn hoofd op de tafel, barstte hij in snikken uit.
O, o, wat een teleurstelling voor Kobus.
In zijn ijver had hij vergeten het petroleumstel uit te draaien, toen hij de theepot had volgeschonken...
Weg was zijn plezier. Zijn heele mooie plan, dat hij met zooveel vreugde had uitgevoerd, was mislukt. Hij had gedacht, dat Moeke zou lachen, en nu was ze boos. Hij had gehoopt, dat Moeke eens een fijnen, rustigen avond zou doorbrengen in haar stoel, en nu moest ze nog harder werken dan anders.
Hij had het zoo goed bedoeld, en nu...