en Jones de minste aandacht te schenken en deden juist of ze hen niet hoorden.
Eer hij ter ruste ging, zeide Walter: ‘Ik reken mij verplicht u te zeggen, dat ik van plan ben Somers morgen alles mede te deelen.’
‘Dan zijt ge een ellendige verrader,’ riep Harpour.
‘Het is geen verraad, als men tracht gemeene handelingen als de uwe te voorkomen, en daarvoor kleine jongens als Eden, die
gij zoo doodelijk hebt verschrikt, te vrijwaren. Buitendien kunt ge het noemen zooals gij wilt, ik vertel het!’
‘Als gij het Somers vertelt, pas dan op! Meer zeg ik niet!’
‘Ik ben niet bang,’ was het korte antwoord.
Dit wist Harpour wel, en wanhopig stond hij 's morgens heel vroeg op, ten einde te beproeven hem, desnoods met geweld, eene belofte van geheimhouding omtrent het gebeurde van dien nacht af te persen. Als hij Walter's karakter had kunnen begrijpen, dan had hij zich stellig die nuttelooze moeite gespaard.
Walter werd dus wakker geschud door Harpour en Jones, die voor zijn bed stonden. Hij begreep wat er zou gebeuren, want Harpour, die een paar stijf in elkaar geknoopte bretels in de hand hield, opende de onderhandelingen met een kort en bondig: ‘Zijt ge van plan ons te verklappen, ja of neen?’
‘Te verklappen, neen, maar het hoofd van de school alles mede te deelen, ja.’
‘Dan zult ge, bij den Hemel, ten minste wat te vertellen hebben, en wil ik mij reeds bij voorbaat wreken; want bedenk u wel, ik zal er voor worden weggejaagd.’
‘Zoo veel te beter; dan is er een onruststoker minder.’
‘O! waait de wind uit dien hoek? Daar dan!’ De gesp van de bretel kwam scherp op Walter's rug neer, zoodat het begon te bloeden; in hetzelfde oogenblik wrong Walter Harpour de bretel uit de hand en gaf hem den slag terug.
Door de woordenwisseling waren ook de anderen ontwaakt. Walter sprong uit zijn bed en haastte zich zijn broek en pantoffels aan te trekken, toen Harpour hem op den grond smeet.
‘Eerlijk spel, Harpour!’ riepen Henderson en Franklin driftig, Harpour bij den arm grijpende. ‘Ge zult toch niet met hem vechten, Walter?’
‘Jawel! Maar pas op, jongens,dat hij geen valsch spel speelt. Craddock, let er op, wil je? Als hij maar eerlijk vecht. Flip, pas jij op, dat Jones geen laagheid doet. Nu, Harpour, zijt ge klaar? Daar hebt ge vast een begin.’
Walter gaf hem een flinken klap in 't gezicht en het gevecht begon tusschen deze twee, niet aan elkaar geëvenredigde strijders; een jongen