‘Maar luister eerst, Ken!’ zeide Walter ernstig, hem volgende en de hand op Kenrick's schouder leggende.
‘Ik heet Kenrick,’ zei hij, Walter's hand afschuddende: ‘Wat mij betreft kunt gij u verontschuldigen of niet, maar ik zal nooit weer tegen u spreken.’
‘Ik heb niets gedaan waarover ik mij behoef te verontschuldigen; ik zeide alleen tegen...’
‘Ik heb u reeds gezegd dat me dat niet schelen kan. Nu weet het de geheele school, maar dit is niet de eerste keer dat ge gemeen hebt gehandeld.’
‘Ik begrijp u niet,’ sprak Walter, die even driftig werd als Kenrick.
‘Schending van vertrouwen is bijna even laag, als het openbreken van lessenaars en het verbranden’ - deze beleediging was laag en wreed en dit voelde Kenrick zelf.
‘Ik dank u zeer voor die zinspeling,’ viel Walter hem in de rede, ‘en wanneer ik die ook verdien, dan ben ik toch verbaasd dat gij, Kenrick, die uitspreekt. Het was eene zondige, krankzinnige handeling, dát beken ik, waarover ik mij altijd zal blijven schamen en vergiffenis wenschen. Maar hoezeer ik u, indien gij niet zoo opgewonden driftig waart, zou kunnen bewijzen dat ik in dit geval niets misdaan heb, zoo zoudt gij - dit weet ik - er toch niet naar hooren, en zal ik mij dus niet meer vernederen.’
‘Vernederen! Nu, dat woord bevalt mij,’ viel Kenrick hem in de rede met een hoonenden lach, die Walter's bloed deed koken. ‘Inderdaad! Gij zoudt u voor mij vernederen, dat kan ik begrijpen!’
Waarschijnlijk ware de woordenwisseling nog hooger geloopen, indien niet Henderson, nog altijd door Whalley vervolgd, ware komen aanloopen en dadelijk ziende dat er iets verkeerd was, tot Kenrick gezegd had: ‘He, Damon, wat heeft Pythias gedaan?’
Kenrick verwaardigde zich niet hem te antwoorden, draaide zich om en ging heen.
‘Hij is erg boos op u, Euson,’ zeide Whalley, omdat hij geloof t dat gij Jones en consorten al zijne familiegeheimen hebt medegedeeld.’
‘Dat heb ik niet gedaan,’ sprak Walter verontwaardigd. ‘Ik beken dat ik er zonder kwaad oogmerk met Power over heb gesproken, hetgeen door een ander is gehoord. Ik kon onmogelijk vermoeden dat Kenrick daar iets in zou vinden; ge weet heel wel dat het mij nooit zoude invallen kwaad van hem te spreken, en als hij niet zoo doldriftig was geweest, dan had ik het hem in vijf minuten kunnen uitleggen.’
‘Als ge het alleen aan Power hebt verteld, dan zal dit Kenrick minder kunnen schelen, dat weet ik zeker. Ik zal het hem zeggen als hij wat kalmer is,’ zeide Whalley.
‘Zoo als gij wilt, Whalley. Kenrick heeft geen recht mij zoo te wantrouwen, zoo schandelijk te behandelen en te beleedigen, en mij mijne eenmaal begane misdrijven voor de voeten te werpen,’ antwoordde