beter vond niet achterhoudend te schijnen en de vraag te beantwoorden, zeide hij: ‘Drie.’
‘En zijn ze mooi?’
‘Dat weet ik niet, ik heb het haar nooit gevraagd. Zijn uwe zusters mooi?’
Die vraag was zoo eenvoudig en onverwacht, en Jones scheen zoo verlegen, dat allen hartelijk begonnen te lachen, terwijl Henderson uitriep:
‘Ge hebt uw meester gevonden, Jones! dat vogeltje zult ge niet vangen! Bemoei u maar liever met Plumker of met St. George en zijn draak. Welnu, mijn edele graaf, hoe bevalt u die kameraad? Vindt ge hem even burgerlijk als de rest?’
‘Als gij met “graaf” mij bedoelt,’ zeide Tracy meesmuilende, daar hij eindelijk begreep, dat men hem voor den gek hield, ‘dan antwoord ik, dat ik nog volstrekt niet op hem gelet heb.’
‘Gij hebt volmaakt gelijk, St. George! hij is uwer aandacht ook niet waard!’
Tracy woelde met de hand door zijn welriekend haar, alsof hij deze opmerking toestemde; maar toch geprikkeld door het besef zijner lichtgeloovige ijdelheid, en Walter's mannelijke eenvoudigheid, en wenschende zijn verloren standpunt zooveel mogelijk weder in te nemen, zeide hij knorrig tot Walter:
‘Waarom staat ge me zoo aan te gapen?’ Daar Walter niet onbeleefd wilde zijn, keerde hij zich om; terwijl een ander opmerkte: ‘Eene kat mag wel naar een koning kijken.’
‘O! eene kat naar een koning, dat geef ik toe,’ zeide Henderson, maar geen eenvoudig Adamskind naar een Howard Tracy.’
‘Ge lacht me uit,’ riep Tracy op nog knorriger toon, toen hij zag dat Walter glimlachte om Henderson's opmerking.
‘Ik heb volstrekt geen plan om u uit te lachen,’ antwoordde Walter.
‘Dat heeft hij wèl, smijt hem hiermede in zijn gezicht!’ riep Jones, Tracy een schil van een sinaasappel gevende.
Tracy smeet naar Walter, die zonder aarzeling de schil opraapte en Tracy er mede naar zijn hoofd wierp.
‘Eene vechtpartij!’ schreeuwden eenige opstokers, toen Tracy een slag in de lucht deed naar Walter, die hem echter gemakkelijk ontweek.
‘Dwing hem te vechten! Daag hem uit!’ riep Jones, ‘eisch voldoening! Morgen ochtend na de vroegschool, achter de kerk, op de weide.’
‘Twee pistolen en koffie voor vier personen om acht uur,’ zeide Henderson; laat iemand den draak toch eens op zijn staart trappen om hem wat aan te vuren. Hoe is het? Hapt hij nog niet toe? O wee! o wee!’
‘Wie maakt er van een gek of lafaard ooit een mensch?’
‘Als Tracy's edel bloed, of Howard's roem 't niet kan,’ vervolgde hij sarrend, toen hij zag dat Tracy, Walter's flinke gestalte opmerkende, eene beweging maakte, om het gevecht te ontwijken.
‘Stil, Henderson!’ sprak Kenrick, een dergenen die zich nog niet in