neerkijken die ik even tevoren nogal grootscheeps met de naam ‘strandboulevard’ aanduidde. Soms kwamen één of twee voorbijgangers aangewandeld; hun hoge houten ‘géta’ maakten het hun mogelijk onbezorgd door de plassen heen te stappen; met hun glimmende regenschermen uit geolied papier leken ze exotische, dansende paddestoelen. De wandelaars keken naar de grond, in hun eigen gedachten verzonken, maar 'n baby, op de rug van zijn moeder vastgebonden en uit de hals van haar kimono glurend, merkte mij op, daar achter mijn maanvormig venster, en draaide het hoofdje later nog weer eens ongelovig om, terwijl het menselijk lastdier onder hem werktuiglijk voortsjouwde.
Telkens als er een zware golf met dof geweld op de rotsen beukte, schudde het ganse huis - hoe mocht het hier bij vliegend stormweer wel toegaan? Ik luisterde naar de geluiden die bij tussenpozen van beneden of uit een aangrenzend vertrek kwamen; soms ving ik stemmen en gelach op. Dan weer werd het vreemd-stil, als was ik vandaag de enige gast in dit hotel. De regen ritselde op het dak; buiten krijsten de meeuwen; daar donderde het weer tegen de rotsen, en de dikke matten vloer onder me schudde.
Tenslotte keerde de kamermeid terug. IJverig bij me neerknielend, goot ze m'n opgewarmde bonen-met-spek in een lakkommetje, en uit haar kimono-mouwen toverde ze 'n paar ivoren eetstokjes. Ziende met hoe weinig succes ik daarmee de bonen uit het kommetje trachtte te vissen, ging ze geamuseerd weer heen om een porseleinen soja-lepel voor me te halen. En daarna bleef ze nieuwsgierig en ongevraagd toekijken, zich verbazend over de primitieve tafelmanieren van zo'n witte barbaar. Om niet langer zo geheel het centrum van belangstelling te zijn, vroeg ik haar hoe ze heette. Verrast en zichtbaar gevleid, noemde ze mij haar naam: Fukiko.
De klank ervan deed me aan het fluiten van een vogel denken, en ik zei haar na: ‘Fukiko’ en voegde er nog het respectvolle ‘san’ aan toe. Fukiko-san!
‘You rike-u?’ vroeg ze voldaan.
‘Yes, I like it. It's a lovely name.’
Toen ik mijn lunch genuttigd had en de lepel in het lege kommetje had gelegd, keek ze mij aarzelend aan en informeerde wat nu mijn verdere wensen waren.
‘Eerst nog 'n kop thee, en dan 'n heet bad,’ zei ik.
Zij knikte nadenkelijk en verdween weer, deze keer slechts voor enkele ogenblikken. Tezamen met een blad waarop een theepotje-met-kop in miniatuuruitvoering stond, bracht ze me een handdoek van het gewone Japanse formaat: ongeveer zo groot als een ontbijtservetje. De handdoek bleek bovendien nog nat te zijn van de vorige gast, en ik waagde de opmerking dat ik, zo mogelijk, graag een droge zou hebben.