Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)
(1952)–Johan Fabricius– Auteursrecht onbekend54Gelijk de inheemse theaters en restaurants, was ook het Yoshiwara, de wijk der ‘theehuizen’, verboden voor de leden van het Bezettingsleger. ‘Off Limits’ stond gestreng bij de ingang van elk Huis der Vreugden, en daarnaast nog de omineuze waarschuwing ‘Venereal Disease’. Maar de kleine geisha's, die voor hun meester, de theehuisbezitter, graag dollars wilden verdienen, of het equivalent van buitenlandse valuta in de vorm van sigaretten, candy, chocolade en kauwgummi, zochten hun cliëntele eenvoudig op straat. Overal zag men hun bont gebloemde kimono's en breed gestrikte zijden obi'sGa naar voetnoot1., en de respectabele Japanse dames klaagden er over dat nu de hele stad één groot Yoshiwara, één groot bordeel, was geworden. De Amerikaanse boerenjongens uit Texas en Milwaukee daarentegen waren oprecht gecharmeerd, ja, geheel vertederd door deze kind-vrouwtjes met de donkerglinsterende kraaloogjes in het geblankette gezichtje, de grappig opgebolde, | |
[pagina 221]
| |
van vlinderpennen doorpriemde kapsels. Zij lachten om de paar koddige woordjes Engels die de kersenlipjes leerden prevelen: ‘I rike-u you’ (I like you) en ‘You, me, sleep-u, okay?’ Zij haalden hun camera's te voorschijn om hun geisha-vriendin te fotograferen voor ‘the old folks at home’, die ogen zouden opzetten en zich bezorgd afvragen of hun zoon straks bijgeval met zoiets naar huis dacht te komen. Zij stopten haar de handen vol chocolade en suikergoed en wandelden er goedmoedig mee door de straten, als vaders met dochters (want de geisha's kwamen hun zelden hoger dan de borst), het kleine, zachte, gedweeë handje verliefd-beschermend omsloten in hun rauwe soldatenknuist. In het Hibya-park, midden in Tokio, kon men deze ongelijke paartjes op banken zien zitten, de vogels voerend of, de hoofden in extase aan elkaar gevleid, omhoog turend in de lente-maan, die groot en rond en roze kwam rijzen boven de met bloesems bezaaide takken van een amandelboom. Blanke vrouwen waren er niet of nauwelijks in het na-oorlogse Japan, zodat ook de officieren gaandeweg voor de verleiding zwichtten, zich door een toegewijde kleine geisha te laten troosten in hun eenzaamheid - zij het ook niet zo in het openbaar als de mannen van de troep. Op de gangen en in de slaapkamers van de Correspondent's Club, waar ik woonde, dwarrelden de geisha's vrolijk rond, en het scheen noch hen, noch hun vrienden en beschermheren te storen dat elk van deze slaapkamers door vijf of zes correspondenten moest worden gedeeld. Verontwaardigde, doch vergeefse protesten kwamen soms van 'n in Japan verdwaalde vrouwelijke correspondent, die de Ladies' Washroom niet kon betreden zonder er een groepje geisha's aan te treffen die het bad of het wasbekken benutten om hun ondergoed en sokken uit te spoelen, dankbaar gebruik makend van het hete water en de hier aangetroffen, zo uiterst kostbare zeep. Toen ik, na een nieuwe inzinking, toch in het militaire Amerikaanse hospitaal te Tokio terechtkwam waarvan mij reeds in Hongkong en Shanghai de lof was gezongen, kreeg ik van Amerikaanse soldaten vele zéér vertrouwelijke verhalen over hun Japanse girl friends te horen (niemand is in dit opzicht zo openhartig als de Yank), en ik kon merken welk een revelatie de zachtmoedige onderdanigheid dezer Japanse prostituéetjes voor deze Amerikaanse jongens was geweest. ‘Gee, I guess I'll never be quite content with one of our own girls any more’, verzuchtten ze. Niet onvermakelijk was hoe deze simpele jongens uit het Midden-Westen of Brooklyn, geïmponeerd door de traditionele beschaafde omgangsvormen der geisha's, geneigd waren geheel te vergeten welk beroep dezen uitoefenden; zij meenden oprecht dat ze tot een betere stand moesten behoren dan zijzelven, en waren dus zelfs enigszins trots op de hun - achter 'n paar heesters in het park, of in de donkere | |
[pagina 222]
| |
loge van een bioscoop - geschonken gunsten. Zelfs officieren, die beter hadden kunnen weten, vervielen in deze dwaling en vertelden mij in alle ernst dat zij een jongedame uit de beste Tokio'se kringen als maîtresse bezaten. In werkelijkheid sloten zulke kringen zich hermetisch voor de amoureuze attenties der geallieerde bezetters. Voor zover zij Amerikaanse officieren hun opwachting maakten, was het met zakelijke bedoelingen, en de Sukijaki-diners waarmee een geallieerde machthebber moest worden gewonnen voor het verlenen van 'n bepaalde preferentie, vonden clandestien - want het mocht immers eigenlijk niet - in een verfijnd Japans restaurant-met-geisha-bediening plaats. In het genoemde hospitaal kreeg ik een onverwachte gelegenheid de G.I.'s van meer nabij te leren kennen. Het waren bijna zonder uitzondering goedhartige en argeloze jongens; hun zwakte was het drinken (waartoe ze hier intussen uiteraard weinig gelegenheid kregen) en een merkwaardige geobsedeerdheid met ‘sex’; de gesprekken draaiden onveranderlijk om deze beide onderwerpen, ook nog nadat elk ervan tot op de bodem uitgeput scheen. De tederheid die de geisha's in hun hart hadden weten te wekken, gevoegd bij hun natuurlijke goedhartigheid en on-rancuneuze aard, bracht er hen toe de verslagen Japanse vijand met zéér mild oog te bekijken. Vergeten waren Okinawa en Rabaul en de ‘dodenmars van Bataän’, vergeten waren de folteringen die blanke mannen, vrouwen en kinderen in Japanse gevangenkampen hadden moeten doorstaan. De ‘Nip’ was beslist populair bij de doorsnêe Yank, zeker bij de jongens die de vertwijfelde gevechten op de Philippijnen en de duurbetaalde landingen op de Rioe-Kioe eilanden niet meer hadden meegemaakt. De paar Japanse hospitaalbedienden, die voor de Amerikaanse verpleegsters de minder smakelijke werkjes moesten opknappen, werden uit verschillende bedden tegelijk aangeroepen zodra ze hun gezicht maar vertoonden. De boys wilden zekere Japanse woorden van hen leren en bizonderheden vernemen over het Japanse liefdeleven, dat ondanks hun eigen rijke ervaringen blijkbaar toch nog niet een open boek voor hen was geworden, en uit dankbaarheid voor de verkregen informatie stopten zij de Japanners sigaretten en zoetigheid toe en klopten zij hun knipogend op de schouders. De zo gul bedeelden grinnikten over het ganse gelaat. Van hun kant spraken ze de boys vertrouwelijk met ‘Hi-ya, Joe!’ aan en luisterden met voorgewende belangstelling naar gefluisterde voorstellen over het binnensmokkelen van sterke drank uit de cantine. Ze dàchten er niet aan, ontslag uit hun prachtige job te riskeren, en antwoordden plagend: ‘Drink mirok-u (milk), Joe. Betta for sick-u soldia!’ Toen mijn krachten terugkeerden, volgde ik mijn jeugdige zaalgenoten naar het platte hospitaaldak, waar we verdere genezing vonden bij zonne- | |
[pagina 223]
| |
baden en bij sjoelbak en shuffle-board - een spel dat ik slechts van lange zeereizen kende. Om ons heen, bijna zover als het oog zag, strekte zich een wereld van vernieling uit. Een luguber zwart kanaal, nu en dan onder een brug doorkruipend, sneed er in de ganse lengte doorheen. 's Avonds zaten wij in onze wijnrode hospitaalkimono's in de lees- en conversatiezaal, waar men nóch lezen nóch converseren kon door het hels lawaai van een radio en een gramofoon die door elkaar heen speelden, terwijl in een aangrenzend vertrek twee G.I.'s gezamenlijk (ieder met één vinger) Ol' Man River trachtten te spelen op een piano waarvan het pedaal blijkbaar was doorgetrapt en nu voor alle eeuwigheid vastzat. De nurses bedachten gezelschapsspelletjes met prijzen, en als ik er nog aan getwijfeld mocht hebben dat al deze volwassen mannen slechts kinderen waren, wist ik het thans. Wij mochten van onze schoolkennis getuigen door een aantal eenvoudig gestelde vragen op te lossen; wie vraag nummer één goed had opgelost, kon in een andere hoek van de zaal vraag nummer twee gaan halen en zich dáár het hoofd over breken, enzovoorts, zodat tenslotte slechts de knapste kopstukken overbleven. 'n Paar G.I.'s hadden zich in het hoofd gezet dat ik hen bij de oplossing van deze vragen goede diensten zou kunnen bewijzen; zij sloten zich dus bij mij aan en trachtten 'n soort afspraak te maken als: ‘we delen straks de prijs’. Toen ik echter zelfs de ‘nicknames’ van de 48 Staten van Amerika niet bleek te kennen en evenmin wist hoeveel presidenten, behalve Lincoln, op onnatuurlijke wijze aan hun eind waren gekomen, zagen de brave jongens hun vergissing in en worstelden zich verder op eigen kracht door de hun gestelde problemen heen. Maar ik maakte later toch nog 'n goede beurt door me te herinneren dat Napoleon Bonaparte keizer van Frankrijk was geweest, dezelfde fout als Hitler had begaan - Rusland binnen te vallen - en tenslotte bij Waterloo door de Engelsen, zonder Amerikaanse hulp, was verslagen. Zóveel werd er daarboven de ganse dag gelachen en gestoeid dat het mij even vreemd aandeed wanneer ik, op weg naar het ondergronds gelegen dépôt waar m'n bagage was opgeslagen, een deur met het woordje morgue er op passeerde. Dat niet ieder van ons echter z'n beurt kreeg op het zonnedak shuffle-board te spelen en 's avonds raadsels te helpen oplossen, werd op 'n keer op wrange wijze duidelijk toen we, uit de lift komend, plaats moesten maken voor een operatiewagen waarin, wasbleek en zo mager dat zijn oren hem 'n eind van de hoekig geworden schedel afstaken, een twintigjarige jongen langs ons heen werd gereden. Zijn grote, diep in de kassen weggezonken ogen keken naar ons als uit een andere wereld. ‘Hello, Jimmy’, zeiden z'n makkers, onder een opgewekte toon hun schrik verbergend. ‘How d'you feel today, old man?’ | |
[pagina 224]
| |
‘I feel fine, thanks,’ murmelde hij, met een fletse glimlach van herkennen, en daarna sloten zich de deuren van de operatiezaal achter hem. Ieder van ons - en waarschijnlijk ook hijzelf - wist dat geen chirurgisch ingrijpen hem meer redden kon, en die avond hoorden wij dat hij dood was. |
|