| |
48
De tournée zelf zou voor allen die er aan deelnamen een onvergetelijke ervaring worden. Wij passeerden een ganse stoet van vulkanen, steil uit zee oprijzend en tot aan de kruin toe overdekt met oerwoud; op een zeker ogenblik telden wij er niet minder dan vijf tegelijk, de ene machtiger dan de andere. Dolfijnen speelden vlak voor de boeg van onze boot; hun gemarmerde glinsterende lijven doken smeuïg door het water, en het duurde soms uren voor zij van dit chassé-croisé genoeg kregen en in de blauwe diepte verdwenen. Een paar fregatvogels bleven ons geduldig volgen; hoog boven onze hoofden zwierden ze in wijde, zuivere cirkels rond, moeiteloos drijvend op hun spits toelopende wieken, en hielden een scherpe uitkijk naar de kroesharige Alfoerse kok die zich nu en dan uit het kombuisgat werkte om etensafval overboord te werpen. Sam, de kajuitjongen, bracht ons hete zwarte koffie naar het voordek, waar wij in rieten stoelen onder een zonnezeiltje zaten en met dromerig oog het steeds weer verrassend schouwspel gadesloegen van een haringachtige vis die zich plotseling rechtop uit het water verheft, een paar doorschijnende, goudschemerende wieken in trillende beweging brengt en dan, zijn staartvin als propeller benuttend, een aanloop neemt voor een lange pijlrechte zweefvlucht over het zeeoppervlak.
Wij vermeiden ons gedurende een kleine week in dit dolce far niente en bezochten in die tijd een half dozijn eilanden en eilandjes die reeds vóór de oorlog geheel buiten het verkeer lagen, maar welker namen - Tidore, Obi, Makian, Kajowa, Batjan - klank hadden in de dagen dat kruidnagelen nog tegen goud werden opgewogen. De bevolking wist van de voorgenomen tournée
| |
| |
van de Sultan, en de vreugde en de opwinding waren groot. Wat benen had, liep uit hem te verwelkomen.
Laat mij u van de ontvangst op Kajowa vertellen. Behalve de gewone plechtige deputatie van dorpshoofden en hadji's, wachtte ons daar een dansgroep van jongemannen in de kleurige oorlogsdracht uit vroeger tijden, gewapend met zwaard en schild. Op muziek van bamboefluiten kwam een schoolklasje aangemarcheerd; zometeen zou de knapste leerling een daverende welkomstrede afsteken waarop de meester (bij het opstellen van dit oratorisch juweel) en daarna hijzelf (bij het van buiten leren) dagen lang gezweet moesten hebben. Andere jongens, die niet naar school gingen, waarschijnlijk omdat ze in deze wereld geen stuk kleding bezaten, waren ons reeds 'n eindweegs tegemoet gezwommen. Hun slanke bruine lichamen schenen in het doorzichtige water vreemde stuiptrekkingen te maken terwijl ze naast de motorboot rechtop stonden te trappen en met ogen vol ontzag omhoog keken naar dit nog niet aanschouwde fenomeen in hun jonge leven: een echte Sultan. Blanken waren er de laatste vier jaren al evenmin op Kajowa geweest... men moest die zien om het te geloven.
Een groep danseressen - die van Kajowa zijn door de ganse Molukse archipel vermaard om hun lieftalligheid - drong op de steiger naar voren; ze hadden hun Sultan nog niet in zijn tijdens de oorlog verworven militaire waardigheid gezien, en terwijl hij aan wal stapte, klapten zij in de handen van bewondering voor zijn smetteloos witte luitenant-kolonels uniform.
Het was echter het voorrecht der hadji's, als eersten voor hem te mogen knielen en hem de voet en de hand te kussen. Na hen, verzocht een oud man in lompen hetzelfde te mogen doen, zich onder tranen verontschuldigend dat hij geen betere kleren meer had om zijn heer te verwelkomen.
Het pronkjuweel van de school stak zijn bloemrijke rede af, waarin veel sprake was van Allah's Voorzienigheid en van de onvolprezen eigenschappen van de huidige Sultan en zijn overleden voorvaderen. De schoolmeester werd bleek van spanning terwijl zijn paradepaardje de zinnen afratelde, vertwijfeld in de lucht starend, als zweefde daar, onzichtbaar voor elk ander oog, nog de tekst waarvan het beeld zich in zijn netvlies had geprent. Met de bijstand des hemels bracht hij het tot een goed einde en werd voor die prestatie in sprakeloze bewondering aangestaard door de schare nog druipende ongeletterden daar op het strand, voor wie de schatkist der kennis nimmer ontsloten zou worden.
De ganse klas zong thans het Wilhelmus èn ‘Sehidoep Indonesia’, en daarna konden wij ons in optocht naar het dorp begeven. Wij moesten langzaam gaan, want vóór ons voerden de jongemannen hun krijgsdans uit, aanvallend en weer terugwijkend, terwijl ze hun zwaard bliksemsnel boven het
| |
| |
hoofd rondzwaaiden en met hun schild gelaat en borst beschermden. Achter ons kwamen met sierlijke kleine pasjes de danseressen, in wisselende figuren dooreenlopend en met hoge geknepen stemmen coupletjes zingend waarin de woorden ‘slamat dateng’ (welkom) telkens terugkeerden. Drie of vier oudere vrouwen gaven op een kleine handtrommel het rhythme aan. Op de danseressen volgden de hadji's, de onderwijzer met zijn klas; ieder had zijn voorgeschreven plaats in de stoet, behalve de naakte jeugd en de allerarmsten, die er vrij omheen konden zwermen; zij schenen echter niet minder gelukkig dan de rest. Voor gans Kajowa was dit een grote en blijde dag.
Het dorp vonden wij, evenals de steiger, versierd met palmbladeren - het was het enige materiaal dat Kajowa nog voor decoratie-doeleinden bezat. Op de overdekte markt stonden stoelen gereed, en daar zaten wij dan, met ons gezicht naar de menigte, die thans op een toespraak van de Sultan wachtte.
Met enkele woorden in het plaatselijk dialect wekte hij op aller gelaat een glimlach van verrassing: hij had Kajowa dus nog niet vergeten! Daarna ging hij in het Maleis over en sprak lang en ernstig, nu en dan Korân-teksten door zijn betoog vlechtend, tot voldoening der hadji's, die instemmend het hoofd op- en neer bewogen. Hij repte van deze vreselijke oorlog die nu, Allah zij gedankt, eindelijk was gewonnen, maar in zijn bloedig spoor veel ongeheeld leed had achtergelaten; de wereld die er uit te voorschijn was gekomen liet zich nog donker aanzien. Niettemin, de diepste duisternis was nu voorbij, en men kon aan een lichtere toekomst beginnen te denken. Kajowa kon weer een bloeiend eiland worden, indien ieder er toe meewerkte. Copra, sago, damar en andere producten zouden weer goed geld opbrengen; het was niet meer zoals onder de Japanners, die de boel maar kwamen weghalen en er waardeloze papiertjes voor teruggaven. De zee was weer veilig geworden voor de visvangst; alles wat men had te doen was nieuwe prauwen te bouwen voor die welke vernield of gestolen waren.
En naast dat alles zag hij voor Kajowa nog een hogere taak. Kajowa zou aan de ganse wereld een voorbeeld kunnen geven. Oorlogen ontstonden uit de onderlinge afgunst der volken, uit hebzucht, uit hoogmoed, uit wederzijdse onverdraagzaamheid; mensen sloegen elkaar soms dood alleen omdat ze tot een ander ras behoorden, een andere taal spraken. Maar was dàt nu een reden?
‘Luister, vrienden, ik ga u thans iets zeggen. Hier op Kajowa kennen wij elkaar allemaal; onze dochters trouwen met de zonen van onze buurman en omgekeerd; wij zijn als één familie. Dus weten wij ook dat wij elkaar kunnen vertrouwen, want, nietwaar, in de familie kent men elkaar, en niets blijft geheim. Maar wij zijn gauw geneigd wantrouwen tegen een man van een ànder eiland te koesteren, want hèm kennen wij niet. Denken wij echter na, dan zegt
| |
| |
onze rede ons dat dit dwaas is. Het zou hoogmoed zijn, te menen dat alleen op Kajowa goede mensen wonen. Daarom geef ik u thans deze raad: bezoekt hier op Kajowa u een koopman uit Batjan of Makian of Motir of van waar ook, of een visser, die voor het slechte weer komt schuilen, ontvangt hem dan als was ook hij een bloedverwant. Niets draagt rijker vrucht dan een goede daad - daarop kunt gij de Korân nalezen. Behandelt gij die man van Makian of Tidore of Obi als uw broeder, dan zal men daarvan spreken tot op verre eilanden en dan zult gij, als man van Kajowa, dezelfde behandeling genieten wanneer het u overkomt dat gij op reis moet gaan of bij een opkomende west-moesson-storm een toevlucht moet zoeken aan een onbekend strand. Wederzijds vertrouwen en onderlinge verdraagzaamheid zijn de steunpilaren der democratie.
‘Daar heb ik een nieuw en moeilijk woord uitgesproken. Democratie! Velen onder u vernemen het vandaag misschien voor het eerst. In de toekomst zult gij er echter nog veel over horen spreken, want wij leven thans in het tijdperk der democratie. Maar wat is democratie dan wel, zult ge mij vragen. Daarover zullen wij het samen nog vaak en lang moeten hebben, want het u ineens en voorgoed duidelijk maken kan ik niet.
‘Democratie houdt onder meer in dat ieder, ook de armste en de minst geletterde onder u, het recht heeft vrijuit tot mij, uw Sultan, te spreken en te zeggen wat ge op het hart hebt; wat de zorgen zijn die u 's nachts de slaap roven. Want dáárvoor ben ik hier vandaag gekomen: om te vernemen wat uw noden zijn. Schaamt u niet, mij van uw armoede te spreken, want ik weet immers dat ge bijna alles hebt verloren. Denkt ook niet dat gij, op Kajowa, de enigen zijt! Het is hetzelfde op Ternate en op Halmaheira, hetzelfde op Ambon en op Java, ja, de hele wereld door; wij allen zijn arm geworden door deze oorlog. - Zo, en laten wij de “democratie” nu eens dadelijk in de practijk uitoefenen. Laat eens zien wie onder u het moedigst is. Ik luister.’
Er viel een stilte en men keek elkaar aan, nog schuw tegenover dit nieuwe, moeilijk te bevatten woord waarvan de Sultan had gesproken en dat een grote verandering in het leven op Kajowa scheen te zullen brengen.
De onderwijzer was de eerste die zijn hand durfde omhoog steken. In deftige bewoordingen begon hij met vast te stellen dat dit woord ‘democratie’ hèm uiteraard niet onbekend was geweest. Zich verheugend over de nieuwe aera die nu voor dit eiland ging aanbreken, voelde hij het als zijn plicht te zeggen dat het volk van Kajowa nog onvoldoende doordrongen was van het belang van onderwijs. Daar stond hij in zijn schoollokaal, bereid om zijn bescheiden, maar met vlijt verworven kennis aan de jeugd mee te delen - en slechts een handvol verstandige en vooruitziende ouders zonden hem hun kinderen en getroostten zich daarvoor een klein geldelijk offer. Dit was zijn
| |
| |
voornaamste klacht, maar daar hij nu toch de vermetelheid had bezeten het woord te vragen... zou de Sultan hem enigerlei belofte kunnen doen inzake het Zenden van het meest benodigde leermateriaal? Hij deed zijn best, maar het was moeilijk om kinderen te leren lezen, schrijven en rekenen wanneer men nog slechts oude, half uiteenhangende leesboeken tot z'n beschikking had en bijna geen leien, geen papier, geen griffels, geen potloden...
De Sultan bedankte hem voor zijn klare, oprechte taal. Hij zou zien of de Japanners op Ternate nog wat bruikbaar papier hadden achtergelaten. Intussen vreesde hij dat de school zich nog enige tijd lang beperkingen zou moeten opleggen ten opzichte van boeken en ander leermateriaal. Maar de aanvraag zou dadelijk worden ingediend. Wat de éérste klacht betrof - hij kon nauwelijks zijn oren geloven: dat er op Kajowa nog ouders (dat is te zeggen: verstandige en liefhebbende ouders) zouden zijn die het belang van onderwijs niet inzagen. Niemand kon toch zo dom zijn te willen dat ook zijn kinderen dom opgroeiden, zodat hun later verwonderd gevraagd zou worden: ‘Wie waren dan wel de vader en de moeder die jullie niet naar school hebben gezonden?’
‘Kom, wie is de volgende?’ vroeg de Sultan, terwijl velen de ogen schuldig lieten zinken.
Weer een verlegen zwijgen. De onderwijzer echter veegde zich voldaan het zweet van het voorhoofd; hij voelde: hier was iets bereikt.
Men behoefde slechts een blik op de menigte te werpen om te zien dat Kajowa nog àndere noden kende dan gebrek aan leesmateriaal en aan begrip voor het belang van schoolkennis. Wij zagen kinderen die op schurftige spillebenen een absurd gezwollen buik droegen, terwijl ook hun onverzorgd en ouwelijk hoofd te groot scheen voor het ondervoede lichaam. Enkele volwassenen hielden zich beschaamd achteraf, niet slechts terwille van hun lompen, maar om afschuwelijke tropische zweren te verbergen. Honger, beri-beri, malaria, framboesia, dysenterie hadden door de Molukken een vreselijk spoor getrokken, en het eiland-paradijs Kajowa was niet gespaard gebleven.
Een jonge boer schraapte zijn keel. Hij vroeg vergiffenis voor de vermetelheid die hij toonde door zijn onwaardige mond te openen; hij beschikte niet over mooie en geleerde woorden gelijk de schoolmeester. Wat hij in naam der Democratie alleen maar wilde zeggen, was, dat de wilde varkens nacht aan nacht zijn veld kwamen vernielen, zodat al zijn moeite en arbeid vergeefs schenen. Hij had gedaan wat in zijn macht lag om het gespuis te verjagen, maar vergeefs. Daar hij overdag werkte, kon hij 's nachts niet altijd wakker blijven...
De Sultan knikte. Dit was een klacht waaraan tegemoet kon worden gekomen. Hij zou enkele soldaten met karabijnen zenden, goede jagers, die ook
| |
| |
rààkten als zij schoten, en die aan deze pest een einde zouden maken, opdat de boeren van Kajowa weer als vroeger de vruchten van hun zweet konden plukken.
‘Kom, verder. Schoolboeken en wilde varkens, is dat alles?’ vroeg de Sultan en legde in zijn stem enig ongeduld en ook iets raillerends, om de menigte eindelijk uit haar dwaze schuchterheid te lokken. En opeens brak de storm los. Nu wilden liefst allen tegelijk het woord voeren; zelfs de vrouwen en de armsten drongen naar voren. Sultan, help ons! Kijk dan, velen van ons hebben geen kleren meer, zelfs niet voor 'n dag als deze - ja, er zijn er thuis gebleven omdat zij verlegen waren zich te vertonen! De maïs en de cassave die wij hier kunnen verbouwen zijn niet genoeg om ons te voeden, en het is al wel een jaar of langer geleden sedert er voor het laatst een prauw met rijst is aangekomen. Er zijn nooit zoveel zieken geweest als nu. Allah, hoe kon er toch zoveel ellende over ons komen? Help ons, heer, gij alleen kunt ons redden!
De Sultan, kalm temidden van dit plotseling oproer, glimlachte. Eindelijk had hij de waarheid vernomen.
‘Goed, nu verstaan wij elkaar. Ik zal trachten jullie een dokter te zenden, maar wannéér dat zal zijn, kan ik nog niet zeggen, want overal zijn dokters nodig, overal, overal. Intussen weet ik echter iets. Als ik morgen weer vertrek, zal ik enkele van jullie pienterste jongemannen en meisjes meenemen om op Ternate onderwezen te worden in de behandeling van de ziekten waaronder zovelen hier lijden. Binnen twee of drie maanden zal ik hen naar Kajowa terugzenden en hun alle medicijnen meegeven die ik kan missen. Helaas zijn het er nu nog weinig, maar wij hopen op méér. - Hetzelfde geldt voor kleren en voedsel. Ik heb het jullie reeds gezegd: over de gehele wereld is het oorlog geweest, niet slechts op Kajowa...’
Het volk was reeds half getroost. De Sultan wist nu van hun noden. Zij moesten nog wat geduld hebben, maar hij zou Kajowa niet in de steek laten. O, welk 'n goed en veilig gevoel: hem weer in ons midden te zien, na al deze donkere jaren. Wij hebben hem van onze ellende verteld - laat ons er thans niet meer aan denken. Vanavond gaan wij de terugkeer van onze Sultan vieren. Reeds vroeger werd vaak gezegd dat van alle eilanden Kajowa hem het naast aan het hart lag; onze meisjes moeten ervoor zorgen dat dit zo blijft. Laat er muziek en dans en vreugde zijn in Kajowa...
Nadat het volk zich had verspreid om de bescheiden voorbereidingen voor het feest van deze avond te treffen, vergaderde de Sultan nog met de geestelijkheid en de dorpshoofden, en Huizinga en ik achtten het ogenblik gekomen een wandeling door het dorp te maken. Slechts de Nederlandse controleur bleef achter. Hij kende al deze hoofden en hadji's van vroeger en was door hen als een oud vriend verwelkomd.
| |
| |
Hij leidde later in de middag ook het gerechtelijk onderzoek tegen een Kajowa'se oorlogsmisdadiger: een kamponghoofd dat wat al te ijverig aan een oproep van de Japanners gehoor had gegeven om hun een aantal meisjes voor de soldatenbordelen op Halmaheira te leveren. Vier van deze meisjes waren thans naar Kajowa teruggekeerd en bezorgden de schuldige 'n warm uurtje. Vooral één trad met de felheid van een furie als aanklaagster op. In haar tomeloze haat tegen de bedrijver van haar ongeluk liet zij de drie andere slachtoffers nauwelijks aan het woord komen; zij wist ook van hùn lot alles af, en als hun iets werd gevraagd, kwam zij telkens met laaiende hartstocht tussenbeiden. Vergeefs drong de controleur op enige matiging aan; zelfs ernstige terechtwijzingen van de mede-aanzittende hadji drongen niet tot haar door. Zozeer slaagde zij er in het onderzoek te beheersen, dat het rampzalige kamponghoofd het nauwelijks hoorde wanneer hem een vraag werd gesteld; zich bij tussenpozen het zweet van het gelaat vegend, staarde hij slechts naar de ontketende levende vergelding daar vóór hem.
Neurenberg-proces in de Molukken.
***
Kort na donker begon het feest. Zingend, neuriënd, met de vingers op hun kleine trommels bonzend, naderden de danseressen en rustten niet voor de eregast van deze dag zijn zwaarwichtige besprekingen met de geestelijken en de dorpshoofden afbrak en hèn volgde naar waar reeds de muziek speelde: in de school. Voor deze gelegenheid wist gans Kajowa wèl de weg naar het gebouwtje te vinden waarin overdag de bron der kennis opwelde. Er stonden stoelen gereed, en wij moesten gaan zitten om bij de welkomsdansen toe te zien. Primitiever dan de dansen op Java, hadden ze de charme van alles wat natuurlijk en eenvoudig is, en in de eindeloze herhaling der figuren lag op den duur iets fascinerends.
Een voor een kwamen de meisjes daarna naar voren en wierpen ons een zijden zakdoekje voor de voeten - als een invitatie om aan de dans deel te nemen. Huizinga en ik deden beiden ons best, en gelukkig heeft niemand ons gezien behalve de Kajowaërs, die die avond in een stemming waren om veel te vergeven. De Sultan danste met gratie; ook de controleur had het vaker gedaan, dat zag ik wel. Zo werd de Dans der Gasten dan een éclatant succes, en de velen voor wie er in het gebouwtje geen plaats meer was reclameerden van buiten dat zij het óók graag wilden zien. Aan deze wens bleek gemakkelijk tegemoet te komen: men lichtte eenvoudig de uit bamboe gevlochten wanden tussen de pilaren weg waarop het dak rustte. Nu behoefde er niemand meer z'n nek te verwringen om door een venster naar binnen te gluren. En iets minder benauwd werd het bovendien.
| |
| |
Kort na middernacht waagden wij het er op ons onopvallend terug te trekken - de pret, die inmiddels haar hoogtepunt had bereikt, leed er niet meer onder; daar mochten wij gerust opzijn. Ten huize van het dorpshoofd vonden wij het laken van onze bedden reeds gastvrij opengeslagen, en een fijne zoete geur ontving ons. (De volgende morgen zouden we ontdekken, dat een zorgzame hand kleine gedroogde bloesems over het hoofdkussen had uitgestrooid.)
Maar terwijl wij sliepen, danste Kajowa voort. En toen ik zowat 'n uur voor zonsopgang wakker werd, hoorde ik door het kraaien der hanen heen nog steeds muziek en gezang. Het kwam nader - de feestvierders schenen eindelijk te hebben besloten naar bed te gaan. De fluitspelers voorop, passeerden ze het huis; kinderen liepen slaapdronken aan de hand van hun moeder mee.
Kort daarop werd er in de kleine voorgalerij opeens gefluisterd en onderdrukt gelachen, en ik herkende de stemmen der jonge danseressen. Opeens begonnen ze weer te zingen: deze keer was het een morgengroet op de woorden ‘slamat bangoen’ (zegen bij het ontwaken). Ik ging naar buiten, om de meisjes te vertellen dat de Sultan nog in vredige slaap lag, maar dit kon hen niet afschrikken, integendeel: elkaar lachend vooruitduwend kwamen zij naar binnen en gluurden door de open deur naar hun heer, die er in zijn sluimer hulpeloos en on-heroïsch uitzag als ieder andere sterveling: bleek en met verwarde haren.
Word wakker, Sultan, aanstonds gaat de zon op, en hier zijn wij, om voor u te zingen. U is toch nog geen oud man, dat u wilt slapen wanneer de danseressen van Kajowa u komen bezoeken? - Hij zuchtte, geeuwde en joeg de ganse vrolijke schare naar de voorgalerij terug. Daar wachtten de meisjes tot hij zich in het bamboebadhutje achter het huis had verfrist en gereed was met zijn ontbijt. Terwijl hij hete zwarte koffie dronk en een bordje nassi goreng met 'n spiegeleitje nuttigde, zaten zij op het lage muurtje van de galerij en zongen geïmproviseerde, plagende liedjes, en als zij hem aan het lachen hadden gekregen of wanneer hij met een gevatte repliek antwoordde, klapten zij als kinderen in de handen.
Toen wij aan boord terugkeerden, vormden zij tot aan de steiger het ereescorte. Daar wachtten ook weer de hoofden en de hadji's, de onderwijzer met zijn klasje, de ganse bevolking van Kajowa. De naakte bruine waterratten zwommen met ons mee tot de boot vaart won en wij hen achter ons lieten. Met een brede lach, al hun witte tanden tonend, staken ze toen een nat-glinsterende arm uit het water omhoog en stootten in de zonnige morgen een luide blijde schreeuw uit. Van de steiger wenkten meisjeshanden naar ons, en er werd gewuifd met kleurige dans-sjaals.
Dat was Kajowa.
|
|