sproken tijdstip uit Morotai zouden vertrekken om het gezelschap op te pikken.
Men had voor de vlucht een maanloze nacht uitgezocht. Op de avond van de achtste October 1944 vertrok de stoet in alle stilte, geleid door een betrouwbare gids.
Het werd een zware tocht, vooral voor de Sultane, die binnen weinige weken opnieuw moeder zou worden. De jongste van de kinderen moest op de arm worden gedragen. Men struikelde in het duister over boomwortels, gleed af langs gladde ravijnwanden. De weg kruiste een lavabed, en moeizaam klauterde men over de klompen zwarte steen waaraan men zich de handen openreet. Tot overmaat van ramp stroomde tenslotte ook nog de regen neer, en de zwangere vrouw verloor de moed en zeeg aan de wegkant neer; de gids moest haar troosten, verzekerende dat het nu niet ver meer was. Haar tranen terugdringend, kwam zij weer overeind.
Eindelijk gloorde door de schimmige stammen het eerste morgenlicht, en de gids wees vooruit. Kijk... de zee! Nu daalde de weg ook snel. Het eerste doel was bereikt.
De juist ontwaakte bewoners van een nabije kampong, verrast door het ongewone en onaangekondigde bezoek van de ganse sultansfamilie, kwamen opgewonden toegelopen, en de vrouwen begonnen dadelijk een maal te bereiden. Zij waren slechts arme vissers, maar wie in de Molukken zou dan ooit zó arm zijn dat hij zijn Sultan niet wat rijst en een schaal verse koele kokosmelk kon voorzetten? Mannen, vrouwen en naakte kinderen verdrongen zich om de reizigers, met grote ogen starend naar al de meegebrachte bagage. Dat betekende toch niet dat de Sultan Ternate dacht te verlaten?! ‘Djooe, Heer, gij blijft toch bij ons? Gij zult ons hier toch niet alléén laten? Wat zal dàn ons lot worden, als gij er niet meer zijt om ons tegen de Japanners te beschermen?’
De Sultan hoorde dit geweeklaag bewogen aan en legde zijn volk daar aan dat ver afgelegen strand uit, dat, als hij Ternate thans tijdelijk vaarwel ging zeggen, hij dit slechts deed in het vertrouwen spoedig als hun bevrijder te zullen terugkeren. Tot zolang moesten zij hun lot moedig dragen.
De mannen zuchtten; vele vrouwen schreiden. Maar men had begrepen. De stevigste prauwen werden te water gelaten, en sterke jonge vissers droegen de sultansfamilie en de vele koffers en manden op hun schouders door de branding. Toen alles veilig aan boord was, hees men de zeilen en voer naar Hiri.
Daar wachtten de Nederlandse kapitein Krol en zijn luitenant Brünings (de beide instigatoren van het ontvluchtingsplan) met nog enkele officieren en manschappen en een veertig man sterke Hirinese guerilla-bende, die geweren