anders dan dat dit een misverstand moest zijn: blijkbaar waren de Engelsen onvoldoende ingelicht! Maar dat scheen bij nader inzicht toch ook weer niet goed mogelijk, daar Van der Post (een Engelse Zuid-Afrikaan) immers zelf zojuist uit een der Batavia'se kampen was ontslagen!
De Engelsen waren naar Java gekomen met de strikt omlijnde opdracht, de Japanners te ontwapenen en voor de veiligheid der burgerbevolking zorg te dragen. Dat zij, indien zij op Empire-grond hadden gestaan, een Soekarno als collaborateur ter verantwoording zouden hebben geroepen, lijdt wel geen twijfel, maar zij voelden er weinig voor zich de vingers te branden aan onze koloniale moeilijkheden. Zij beriepen zich op hun militair nog uiterst précaire positie; zij hadden niet de troepen om de blanke vrouwen en kinderen in ver-afgelegen kampen te beschermen, indien fors optreden tegen Soekarno tot repercussies in het binnenland mocht leiden.
Intussen viel niet moeilijk te voorspellen welk een uitwerking de mare van dit hoffelijke Engelse bezoek aan ‘Boeng Karno’ door gans Java moest hebben. Duizenden Hei-ho's, die zich uit angst voor een geallieerde tuchtiging in het binnenland hadden schuil gehouden, kwamen weer te voorschijn, zoals de vogels en de dieren des velds na een onweer. En vele Nederlandse gezinnen werden slachtoffer. Toen het nog ‘veilig’ was, waren zij in goed vertrouwen naar hun vroegere woningen in Malang, Madioen, Djocjakarta teruggekeerd - om nu totaal onbeschermd te zijn uitgeleverd aan de benden pemoeda's die brooddronken het land afstroopten.
Soekarno en zijn kabinet konden daar zelfs met de beste wil ook niets aan doen, en zo ontstond de pijnlijke toestand dat men de verslagen en op ontwapening wachtende Japanners de verantwoordelijkheid voor het handhaven van rust en orde in steden als Bandoeng, Buitenzorg en Semarang moest opleggen. Een situatie die, met elke week dat ze voortduurde, beschamender voor de overwinnaar werd, en die onvermijdelijk tot de beschuldiging moest leiden dat de geallieerden met de Japanse vijand heulden tegen het aldus ‘verraden’ Indonesische volk. Wie zich niet minder verraden voelden, waren de Nederlanders op Java, vooral toen de Engelsen - nog steeds in de hoop, door een strikte neutraliteitspolitiek de orde te kunnen herstellen - zich tegen het aanvoeren van Nederlandse troepen kantten. Onze mannen, die hun vrouwen en kinderen in het binnenland in gevaar wisten, werden er dol onder en ik heb in die dagen menig wrang woord (ook menige dwaze uiting van ongegronde argwaan) aan het adres van het perfide Albion opgevangen.
Uiteraard werden de Engelsen van hun kant weer geprikkeld door de scherpe critiek die op zulk een ‘bevrijding’ werd uitgeoefend. De hogere Britse officieren klaagden er over dat men hen van Nederlandse zijde onvoldoende had ingelicht omtrent de toestand op Java; dat men de ernst daarvan