pakt. De politieke leuzen op muren en brugleuningen lieten intussen aan duidelijkheid niets te wensen over. Ze waren voor het merendeel in het Engels gesteld en dus vooral bedoeld indruk te maken op de niet-Nederlandse troepen die dit land zouden binnenmarcheren. ‘Indonesia never again the life blood of any nation’, las ik. Soms ook was er een worp naar Yankeeslang gedaan. ‘Van Mook and Van der Plas, wotcha doing here anyway?’ De Japanse propaganda had bijna uitsluitend van de gevreesde Amerikaanse tegenstander gerept, Engeland met een schimpend woord afdoende (Nederland telde in 't geheel niet meer), en bijgevolg hadden de republikeinse propagandisten in de eerste plaats op landingen van Amerikaanse mariniers gerekend.
De rammelende, verveloze Batavia'se trams waren in de ganse lengte met Maleise vrijheidsleuzen volgekalkt, waarvan overigens meestal slechts enkele letters vielen te onderscheiden, omdat de inheemse passagiers als een zwerm wespen langs de zijwanden van de wagons hingen, zich vastklampend aan de open vensters. Dat daar ongelukken uit voort moesten komen, lag voor de hand; bovendien verstopten zich, in later dagen, in deze volgepakte rijtuigen jonge gewapende extremisten die, met de bedoeling onrust in de stad te zaaien, willekeurig het vuur openden op niets vermoedende voorbijgangers. Na eerst vergeefs te hebben gepleit bij de tram-maatschappij, die zich in Indonesische handen bevond, maakten de Engelsen aan deze openbare bedreiging een einde door kort en goed de rails op te breken.
De nog in de kampen ondergebrachte Europese bevolking bewoog zich onbelemmerd temidden van deze gevaren. Dezelfde verschijningen die ik reeds te Singapore had gezien slenterden ook hier langs de pasars, een armoedige inkooptas in de hand, of zaten met holle ogen in een ‘tiga-roda’, in een huurwagentje op drie wielen zoals men ze vroeger nog niet op Java zag, en lieten zich met hun barang naar huis rijden.
Om mij heen kijkend, kon ik nog slechts met moeite geloven dat ik nu werkelijk weer in Batavia rondliep. De stad met haar eens zo helderwitte huizen en welverzorgde erven was onherkenbaar vervuild en verwaarloosd; het onwerkelijke er aan werd nog verhoogd door de zo zichtbare materiële débâcle van de blanke bevolking èn doordat de Japanner er voor het oog nog steeds onbestreden heer en meester was. Hoge Japanse officieren suisden me voorbij, diep weggedoken in hun Buicks en Packards; ik zag van hen weinig meer dan 'n brillenglans. Aan het stuur een Japans soldaat, en de Japanse schildwachten voor de grote gebouwen sprongen in de houding en presenteerden het geweer. Zeker, ook Engelse en Nederlandse officieren genoten deze onderscheiding, maar hoeveel waren het er dan? De ‘landing’ Van Zaterdag kon onmogelijk veel om het lijf hebben gehad. Batavia was naar het uiterlijk nog steeds een door de Japanners bezette stad, en terwijl wij er rondliepen