27
Door Brabant rijdend, kon ik het niet laten een andere oude vriend op te zoeken: Antoon Coolen, voor wiens warm-menselijke vertelkunst ik een vurige bewondering heb gekoesterd sedert ik, nu jaren geleden, zijn vroege meesterwerk, Het Donkere Licht, las. Sedert de oorlog merkt Nederland te weinig van Coolen - een van de vier of vijf geboren romanciers die wij rijk zijn. Misleid door het Brabantse coloriet van zijn boeken, en zich steunend op enkele zwakkere schrifturen uit zijn oeuvre, heeft men deze in wezen juist zo universele auteur als ‘regionaal’ getracht te doodverven. Zijn terrein is zo groot als het menselijk hart, en hij oogstte dan ook succes tot ver buiten onze landsgrenzen, waar geen regionale critiek hem meer kon achterhalen.
Ik vond Coolen in zijn landhuis tussen de sparren, en weer temidden van zijn eigen meubelen die hem, zoals hij me vertelde, door de N.S.B. waren afgekaapt. Men had het hem niet kunnen vergeven dat hij, uit weerzin voor de Cultuurkamer, (wat 'n woord!), zijn schrijverschap tijdens de bezetting had afgezworen en zich had laten registreren als ‘aangesteld in een wasserij’. Zijn grijze, intelligente ogen keken me door de brilleglazen stil-peinzend aan; ik zag dat hij de nachtmerrie nog niet had kunnen afschudden. Men had hem in een zuiverings-commissie gehaald, maar het vruchteloze van al dit zuiveren was hem al heel gauw duidelijk geworden: de kleine boosdoeners liepen tegen de lamp, de schurken van formaat, de gewetenloze en gewiekste profiteurs die voor tonnen of millioenen aan de vijand hadden geleverd, reden ook vandaag nog in dure auto's rond...
***
Men vroeg mij of ik er voor voelde een blik in het kamp Vugt te werpen, waar de vroegere cipiers en hun rotgenoten nu de plaats hadden ingenomen van de goede vaderlanders die er onder de Duitsers hadden gezucht. Zonder lang na te denken ging ik op het aanbod in, maar het bezoek beklemde me, want ik merkte bij die gelegenheid weer dat ik slecht tegen tralies en prikkeldraad kan. In het bizonder schokte me de aanblik der ten halve kaalgeschoren S.S.ers, al begreep ik de practische overwegingen die tot deze maatregel hadden geïnspireerd.
Er waren onder deze Nederlandse edelgermanen gevaarlijk-fanatieke en wrede koppen - ongunstige individuen, zelfs wanneer men de weinig flatteuze coiffure en het demoraliserend effect van het opgesloten-zijn in aanmerking