26
Welk een vreemde aandoening schonk het mij toen ik in de voorzomer 1945, in een militaire machine die haastig was omgebouwd voor passagiersvervoer, boven de Noordwijkse duinen vloog en in de luwte daarvan op een Hollands vliegveld landde. Het duinzand blonk in de zon; een zeebries speelde met het zilveren helmgras. Hier stond ik, na vijf onwerkelijke jaren, dan weer op vaderlandse bodem. Om mij heen weer de vertrouwde Nederlandse klanken.
De contrôle van papieren en bagage vond nog in een grote schemerige legertent plaats, maar er werd al voortvarend gebouwd aan een loods die de vroegere, afgebrande vervangen moest. Ik had meer dan vijftig kilo voedsel voor vrienden en kennissen bij me en zeulde m'n koffers moeizaam naar de uitgang.
Een autotocht naar Den Haag. De wegen nog verlaten; het ganse, eens zo bedrijvige leven van dit kleine land scheen tot stilstand te zijn gebracht; uit allerlei symptomen sprak de totale ontwrichting. Niet alleen geen auto's, maar ook weinig door paarden getrokken karren; in de weiden vrijwel geen vee. Lege winkelvensters; kinderen zonder schoenen, fietsen zonder banden. Stilliggende fabrieken; nu, in de volle morgen, reeds een lange queue voor 'n bioscoop die een Engelse of Amerikaanse film had aangeslagen; onder de gegadigden voor deze vertoning veel jonge mensen die in een normale maatschappij op kantoor of werkplaats zouden zijn geweest.
Den Haag was zo stil als ik het nooit had gekend. Het scherpe ratelen van stalen fietsvelgen over het plaveisel scheen zowat het enige gerucht in de vreemd-lege, doodse straten. Ik herinner mij nu nog een niet meer jeugdige heer, type van de Haagse ambtenaar, die met onwankelbaar besef van eigenwaarde op zo'n obsceen rammelend en kletterend vehikel langs me heen reed: rechtop in het zadel, zijn actentas over de middenstang - en absoluut niet kon begrijpen waarom mijn blik stil-verwonderd aan hem bleef hangen.
Ik zocht allereerst een goede oude vriend op, de aquarellist Rudolf de Bruyn Ouboter, en vond hem in Wassenaar, waarheen hij was geëvacueerd. Hij zag er grauw en vermagerd uit, twintig jaar ouder geworden in deze vijf jaren. Elk gelaat droeg toen trouwens de sporen van honger en zorg; ik was er op voorbereid geweest, maar schrok toch telkens weer. Wat had deze oorlog met het Nederlandse volk gedaan?
Op straat voor het huis vond juist pap-uitdeling plaats, en men wachtte - à la guerre comme à la guerre - geduldig met z'n pannetje tot men aan de beurt was.
Ik kreeg de schuilplaats gewezen waarin de zestienjarige zoon des huizes