Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)
(1952)–Johan Fabricius– Auteursrecht onbekend
[pagina 77]
| |
ma te houden. Ik trof daar als geregeld spreker reeds Siegfried van Praag, die elders dus de waardering voor zijn bizondere capaciteiten had gevonden welke hem van Nederlandse zijde was onthouden. Hij sprak - met de warme geestdrift die zijn vrienden van hem kennen, en met groot dichterlijk doordringingsvermogen - over culturele onderwerpen. Wie voor zulk een indirecte wijze van strijdvoeren tegen Hitlers macht de schouders ophaalde, bewees daarmee alleen maar dat hij, in de ban van het wisselend militair geluk der beide partijen, geheel had vergeten waar het in deze tweede Wereldoorlog uiteindelijk om ging - om het zijn of niet-zijn van onze Westerse Beschaving. Wat later vroeg ook de ‘American Broadcasting System in Europe’ (A.B.S.I.E.) om mijn medewerking. Ik sprak in het Duits en in het Engels, tot de vijand dus en tot de Amerikaanse soldaat te velde; het was inspirerend werk. Een tijd lang werden pogingen ondernomen om, via een beaming naar New York en dan verder naar San Francisco, Nederlands-Indië te bereiken; het ging om een rechtzetting van de Japanse propaganda onder het naïeve Indonesische volk. Ik kende slechts het omgangs-Maleis der grote steden, waarvan natuurlijk geen gebruik kon worden gemaakt (zomin als b.v. van pidgin-Engels voor China of van plat-Jordaans voor Nederland), en de heer Achmed, vertaler bij de Nederlandse regering te Londen, was zo vriendelijk mij bij het opstellen van de Indonesische teksten terzijde te staan. Omtrent het effect van deze uitzendingen naar het andere eind van de wereld maakte ik mij geen enkele illusie. ‘En rekent d'uitslag niet, maar telt het doel alleen’. Boeiend was ook deze taak weer in hoge mate, reeds omdat het mij ter beschikking gestelde oriënteringsmateriaal zoveel onthulde omtrent de op uiterste onnozelheid berekende Japanse propaganda in Zuid Oost Azië en omtrent de bedoelingen die Japan kennelijk met ‘Indonesië’ had: verliezen wij dit veroverd gebied, dan zullen die vervloekte Hollanders er tenminste óók geen plezier meer aan beleven! Naast al dit veel-omvattend radio-werk hield ik nog lezingen-met-of-zonder lichtbeelden en schreef ik Indische schetsen en korte vertellingen voor het in Londen verschijnende weekblad Vrij Nederland. Verder was er een cabaret voor de Nederlandse soldaten, dat teksten nodig had... In 1944, kort na de bevrijding van de zuidelijke provinciën, gingen tenslotte ook de poorten van de Nederlandse Regeringsradio voor mij open. De heer L. de Jong, wiens weloverlegde politieke commentaren de Nederlandse luisteraar uit de oorlogsdagen zich nog wel zal herinneren, verzocht mij om een wekelijkse causerie over het Verre Oosten, dat sedert het gestadig oprukken van MacArthur in het brandpunt der belangstelling was komen te staan. Ik verheugde er mij over, zij het in een laat stadium, onder de auspiciën van mijn eigen regering te mogen spreken, over een zaak die bovendien mijn ganse | |
[pagina 78]
| |
hart bezat - de nu stilaan naderbijkomende bevrijding van Nederlands-Indië. |
|