Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)
(1952)–Johan Fabricius– Auteursrecht onbekend13In het kleine plaatsje Broadstone aan Engelands zuidkust, waar mijn grijze vader ons, reeds verloren gewaande schapen, niet zonder enige ontroering verwelkomde, scheen de oorlog verder weg dan ooit. Een handvol home guards oefende; de gepensionneerde kolonels en zeekapiteins, waarmee Broadstone bijna uitsluitend bevolkt scheen, stoften hun naar mottenballetjes riekende uniformen af; de plaatselijke dames vormden comité's en vergaderden ijverig; voor de rest las men de Times en vertrouwde op Churchill. Dit mocht men dan ook gerust doen, want onder zijn bezielde leiding geschiedden er wonderen, al zagen wij er bij ons weinig van. Langs de onmiddellijk bedreigde zuid-oostkust - Kent, Sussex, Essex - werden met spoed versterkingen opgeworpen, en het uit Frankrijk teruggekeerde leger, versterkt met van alle kanten binnenstromende empire-troepen en met geëvacueerde Polen, Fransen, Noren, Nederlanders, Tsjechen, kreeg in korte tijd de wapenen die het 't allereerst nodig had om een aanval het hoofd te kunnen bieden. De vloot was, natuurlijk, gereed, en de R.A.F. had boven het Duinkerkense strand bewezen qualitatief zozeer de meerdere van de Luftwaffe te zijn dat haar numerieke achterstand er grotendeels door werd opgeheven. Toen the man in the street eenmaal het ongelofelijke had verwerkt: dat Frankrijk in enkele weken tijds door Hitler onder de voet was gelopen en dat Engeland nu op zijn beurt op een Duitse invasie moest rekenen, ontwaakte in dit oude, strijdbare en trotse eilandvolk een bijna overmoedige geest van verzet. Wat: Engeland zou, voor het eerst sedert de dagen van William the Con- | |
[pagina 59]
| |
queror, weer een vijand voor zijn kusten zien opdagen? Nu begon het spannend te worden. John Bull trok z'n jas uit en spuwde zich in de handen. Hoe goed kende Churchill zijn volk en hoe diep wist hij het in de ziel te grijpen met zijn dichterlijk en feilloos gekozen woord: ‘Wij zullen vechten op de stranden; wij zullen vechten in de velden en in de straten...’ De karikaturisten der Londense bladen - het geniale driegesternte Giles, Bunbury en Low - vonden in de Home Guard en in de hogere strategie van de ‘pub’, waar de mannen na het exerceren hun pot bier kwamen drinken, een onuitputtelijke bron van inspiratie voor hun vrolijk ironiserend tekenstift. Maar ik heb zo'n vermoeden dat de wereld een indrukwekkend schouwspel van burgermoed en vanzelfsprekende doodsverachting te zien zou hebben gekregen indien boven de groene Engelse contreien in werkelijkheid Duitse valschermtroepen zouden zijn gedaald. Ik ben in die overtuiging nog gesterkt geworden toen ik in later dagen nette oude heertjes, het hoofd gedekt met een platte staalhelm uit de oorlog 1914-'18, kalmpjes Londens brandende huizen zag binnenwandelen, op zoek naar gekwetsten, die men toch niet goed levend in de vlammen kon laten omkomen. Niemand vond het de moeite waard van de mogelijkheid te reppen - laat staan er zich door te laten weerhouden - dat er een verdieping zou kunnen instorten of desnoods alleen maar een stel brandende balken omlaag zou kunnen komen. Mijn verbeelding heeft zich ook wel eens met de vraag bezig gehouden (een ongehoorde vraag, ik geef het toe) hoe een verslagen Engeland het zou hebben opgenomen, indien 'n Seiss Inquart met ‘Sieg Heil!’ z'n intrek in Buckingham Palace had genomen. Zou het bereid zijn geweest een zo onsterfelijke grap au sérieux te nemen? Zou het Britse volk - tot dusver te rustig zelfverzekerd om te weten wat haten is - dàn eindelijk deze typisch continentale en ungentlemanlike hartstocht hebben leren kennen? - Waarschijnlijk zou een comité van Old Spinsters met opgeheven paraplu het paleis zijn binnengestormd, langs de dodelijk verschrikte S.S.-schildwachten heen, en de buitenlandse indringer in heilige toorn hebben toegeroepen: ‘Get out of here, you! Aren't you ashamed of yourself?’ Uit elk van Churchills woorden sprak onwrikbaar vertrouwen in Engelands vermogen om een Duitse aanval af te slaan; van de hoge en koele olympos waarop hij zich in die dagen van gevaar plaatste ging hij sereen voort over het grote einddoel van deze oorlog te spreken, die uiteraard aan wisselvalligheden onderhevig was, maar onvermijdelijk tot de ondergang van het Naziregiem moest leiden. Men geloofde en volgde hem, ja, men prees hem zelfs, hoewel men daarmee in het algemeen natuurlijk erg moet oppassen. ‘He is the man. He knows what he wants,’ zei men en wachtte in die overtuiging onbevreesd de invasie af. Voelde de met ephemere lauweren gekroonde veld- | |
[pagina 60]
| |
heer-staatsman van Berchtesgaden dit, of waarom riep hij zo geprikkeld uit: ‘Und wenn England fragt “Ja, warum kommt er denn nicht?”... beruhigt euch, ich komme!’ (Sieg Heil! Sieg Heil! Sieg Heil!) Maar hij kwam niet, en zijn uitblijven wekte bijna teleurstelling. Voor de Home Guard en het leger, voor de R.A.F. en de vloot was het als een cup-final-match waarnaar men in spanning had uitgezien en die nu, wegens slecht weer, niet kon doorgaan. In de maand Augustus werd er enige opschudding veroorzaakt door een hardnekkig gerucht dat ook in bezet Europa doordrong en daar furore maakte: aan de kust van Cornwall zouden een aantal Duitse soldaten zijn aangespoeld, overdekt met brandwonden. Eerst ging het volgens de ingewijden nog om een bescheiden invasiemacht van honderden, maar spoedig groeide deze tot duizenden. De Duitsers zouden een landing hebben gewaagd - en zich opeens door een zee van vlammen omringd hebben gezien. De back room boys van de technische oorlogsvoering waren, zo fluisterde men, verantwoordelijk voor deze verrassing. De kranten zwegen over het geval; elke officiële bevestiging of ontkenning bleef uit. Tenslotte begon men het verhaal maar als een canard te beschouwen - wat het later, zoals men zich zal herinneren, toch niet geheel zou blijken te zijn geweest.Ga naar voetnoot1. In elk geval, zulke geruchten hielden er de spanning in. Midden September zouden wij het krijgen; dan werkten getij en maan mee. Maar September verstreek, en inplaats van een invasie kregen we de Blitz. Toevallig lag ons vredig Broadstone in een Hun's Lane, zoals de routes populair werden gedoopt waarlangs de Duitse bombardementstoestellen, onder bescherming van jagers, dagelijks naar Londen vlogen. In de heldere herfstlucht glinsterden de Heinkels en Messerschmidts, en wij op de begane grond waren een paar malen de opgewonden getuigen van aanvallen door Spitfires en Hurricanes op wat ons een overmacht toescheen. Daar de luchtgevechten heel hoog werden gevoerd, deden ze meer aan een sierlijk spel van libellen denken dan aan een strijd tussen mensen, met de dood als inzet. De ernst ervan werd ons pas - met een schok - bewust toen een der libellen opeens een donkere rooksliert achter zich aantrok en omlaagscheerde. Ik herinner mij nog scherp de eerste keer dat wij dit zagen gebeuren. Machteloos roepend, liepen wij enkele passen mee in de richting waarin het gedoemde toestel weggleed. Zoveel vijandelijke toestellen neergeschoten; zoveel eigen jagers verloren; zoveel eigen piloten behouden op de grond aangekomen, meldde het avondbulletin, en gans het volk volgde met grimmige belangstelling de stand van deze nieuwe match Engeland-Duitsland. De Duitse verhezen namen met de | |
[pagina 61]
| |
dag toe; bovendien had de vijand in dit gevecht uiteraard het nadeel dat zijn piloten, voor zover ze zich uit hun brandende toestellen wisten te redden, niet opnieuw tegen ons konden worden ingezet. Dat de R.A.F. bij dit heroïsch verweer haar laatste machines omhoogzond en deze slechts kon laten bemannen door een handvol dare-devils - alles wat haar was overgebleven - wist de grote massa toen nog niet, al viel uit kranteninterviews met pas gedecoreerde vliegeniers wel op te maken dat zij meer in de lucht dan op de begane grond waren... Dit was dan de Battle of Britain die, zoals we later zouden leren, Engeland voor de ondergang behoedde. Toen Goerings bommenwerpers voor hun aanvallen de nacht boven de dag begonnen te verkiezen, lag één conclusie wel voor de hand: het Engels verweer was de Luftwaffe niet meegevallen. Een andere bedreiging waarvan wij ons allen terdege bewust waren, vormden Hitlers U-boten. Maar dit gevaar was men reeds in de vorige oorlog, zij het met moeite, te boven gekomen; het zou ook nu wel weer gelukken; we moesten de buikriem slechts wat nauwer aantrekken. Amerika hielp met vijftig oude ‘reconditioned’ destroyers, die ons geleend of geschonken werden, ik weet het niet meer. Ze deden goed werk, nu de eigen Navy, hangende het gevaar ener invasie, niet te ver van honk kon gaan. Verbazing en verbittering wekte de houding van de Franse vloot, die - onder Darlan - zich wel wat al te gehoorzaam toonde aan de orders van Vichy, en uit een bondgenoot een tegenstander werd. Wij kregen de door ieder verfoeide zeeslag bij Oran en de tragische aanval op Dakar, waar Fransen tegen Fransen streden. Mussolini zorgde voor een humoristische noot door zijn ‘acht millioen glinsterende bajonetten’ op het kleine Griekenland los te laten en klop te krijgen; toen wij hem in gedachten al wijdbeens, met de handen op de heupen, op de Acropolis zagen staan, bleek hij tot in Albanië te zijn teruggeslagen. |
|