hier en daar stond reeds een door gebrek aan brandstof gestrande wagen tegen de berm: waardeloos, verlaten door de inzittenden, die maar te voet waren verdergetrokken of in het open veld kampeerden, omdat ze met hun bagage niet weg konden. ‘Misère en plein, monsieur!’ riep een zware vijftigjarige man mij toe toen hij zag dat mijn blik wat meewarig op hem rustte: zoals hij daar naast zijn uitgeputte Ford stond, omringd door zijn vrouw en kinderen en een paar oude mensen die ook nog tot de familie schenen te behoren.
In de dorpen en stadjes waar wij doorreden was elke winkel voor eetwaren allang leeggekocht; evenmin behoefde men 's avonds er op te hopen een onderdak voor de nacht te vinden. Wij sliepen dus maar weer, zittend, in de auto; één nacht kampeerden we in een bos langs de weg, en toen ik in de vroegte argeloos naar wat sprokkelhout liep te zoeken, moest ik het beleven door een paar argwanende dorpelingen voor een Duitse parachutist, of in elk geval voor een sinister en staatsgevaarlijk individu, te worden aangezien. Gelukkig slaagde ik er in, via een gemoedelijk praatje de opgewonden patriotten wat te kalmeren; mijn Hollands paspoort deed de rest.. Misverstanden van deze soort waren destijds ongezond voor de verdachten.
De duizenden en duizenden vluchtelingen die op dezelfde wijze de nacht onder de sterren moesten doorbrengen boften met het waarlijk prachtige Meiweer. Helaas... het Duitse Oberkommando bofte er evenzeer bij. Hitlers opmars ging voort; elk bulletin vermeldde nieuwe Franse plaatsnamen. Douai, Arras... Hoe ver zou m'n wagen het nog brengen? M'n benzinewijzer begon bedenkelijk terug te lopen. De twee, drie malen dat ik in westelijke richting trachtte af te zwenken, om me aan de langzame wurging van deze file te onttrekken, werd ik gestreng teruggecommandeerd. ‘Ah non, monsieur, tenez votre place!’
Ik gaf het nog niet op. De bijna verlaten zijwegen naar Bretagne schenen mijn laatste kans om wat benzine in te slaan en nog weer eens een nachtelijk onderdak en een warme maaltijd voor mij en de mijnen te veroveren. Bovendien - Engeland lag in het westen, niet in het zuiden. Ik vertrouwde er op dat Gründlichkeit géén Franse deugd is en dat in dit gezegend land zelfs de meest perfecte organisatie nog wel ergens 'n lek vertoont. Toen ik op een goed ogenblik een onbewaakte zijweg naar het westen zag, sloeg ik hem zonder lang bedenken in. De daar opgestelde politieman was in de bistro op de hoek waarschijnlijk even 'n glaasje pinard gaan drinken. Ik bofte verder dat de bestuurder van de achter mij rijdende auto blijkbaar niet dezelfde wens koesterde als ik, of geen vertrouwen in de geboden kans had, of misschien ook alleen maar half ingedommeld was achter het stuur, onder de hypnotiserende invloed van het slakkengangetje waarin wij ons moesten bewegen - in elk geval, hij reed in de file door, en mijn escapade viel dus niet op. Niemand volgde mij. Een