Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)
(1952)–Johan Fabricius– Auteursrecht onbekend7Wij gingen dagelijks baden bij de Marina Grande, aan de naar Napels en de Vesuvius gekeerde zijde van het eiland, waar men in de zomerse hitte soms nog een zuchtje van de mistral opvangt. Mijn jongens stoeiden daar op en om een in zee verankerd vlot als glinsterende bruine tritons, doken in het doorschijnende water naar schelpen, stonden overeind te peddelen in wankele, bontbeschilderde kano's en leerden van hun speelkameraadjes een sappig Napolitaans waarover Gabriele Ruocco, de dikke, goedmoedige badmeester, wel eens het hoofd moest schudden. De door de talentvolle dr. Goebbels programmässig aangeschroefde opwinding over de Danziger Korridor, de heilige verontwaardiging van het Propaganda-Ministerium over de gruwelijke vervolgingen waaraan nu weer de arme Duitse grensbevolking in Polen bloot stond, dit alles had zelfs het amechtig onder de Augustus-zon ineengezegen Capri gealarmeerd. Daarna was het sensationele bericht over Ribbentrops bezoek aan Moskou gekomen en de plotseling aan de dag getreden liefde tussen Stalin en Hitler - een ‘vredesgarantie’ waaraan slechts de onschuld zelf geloven kon. 's Avonds op de piazza zaten wij er lang en breed over te bomen, uitkijkend of wij niet door ongewenste oren werden beluisterd, en met bezorgdheid in het hart zochten wij ons bed op. Maar als dan de volgende morgen de wereld weer baadde in het gouden Zuid-Italiaanse licht... Terwijl we die ochtend van de eerste September 1939 op onze rug lagen te drijven, met boven ons de azuren hemel en onder ons de klare diepten der Oude Wereldzee, bereikte ons onverwachts de maar al te bekende stem van Duitslands Führer, die via het radio-toestelletje op de Stabilimento dei Bagni aan alle badgasten meedeelde dat het met zijn spreekwoordelijk geduld nu toch werkelijk ten einde was en dat hij daarom, hoe ongaarne ook, besloten | |
[pagina t.o. 32]
| |
Het half-Moorse, in de zuid-Italiaanse zon bakkende Anacapri
De piazza te Capri (met mijn verontschuldigingen voor het slechte weer)
(Krijttekeningen van de auteur) | |
[pagina 33]
| |
had het beproefde Duitse zwaard uit de schede te trekken. ‘Heute früh, um fünf Uhr, sind meine Truppen in Polen einmarschiert...’ Een kwartier tevoren was ik in een wat onbeholpen Italiaans aangesproken door een pas op Capri gearriveerde toerist. Op mijn - in het Duits gestelde - vraag of hij Duitser was (men wilde in die dagen graag bijtijds weten met wie men zich inliet) had hij nogal wrang geantwoord: ‘Im Gegenteil, ich bin Pole.’ Behalve Duitsers en Italianen, bevonden zich in het water Fransen, Engelsen, Scandinaviërs - ook een paar Tsjechen die zich de weg naar hun vaderland zagen afgesneden sedert Hitler, het zo plechtig aangegane ‘Peace in our Time’ verdrag van München aan zijn zolen lappend, zijn pantsertroepen in Praag had laten binnenmarcheren. Met al deze in het bad verraste zomergasten haastte ik mij nu naar het zonne-terras, en daar stonden wij dan in onze druipende zwembroeken rondom het kleine toestel waaruit ons een zo grote ramp werd aangekondigd. Wie zelf geen Duits verstond, las van de gezichten van anderen het verpletterende nieuws af, dat op die lichte Italiaanse morgen even onvatbaar als monsterachtig scheen. ‘C'è la guerra... on est en guerre... this is war...’ werd er gefluisterd, en blikken vol woede, walging, verontwaardiging en haat richtten zich op de Duitsers onder ons. Deze, instinctief tot een groep aaneengesloten, voelden zich weinig behaaglijk onder de stilzwijgende aanklacht, hoe onbillijk hun die ook moest voorkomen (want welke Duitser aanvaardde dan ooit medeverantwoordelijkheid voor de misdaden zijner, toch wettig verkozen, Naziregering?). Geen van hen toonde bij die gelegenheid enige geestdrift; toen aan het slot, na veel woest gebrul, het Horst Wessellied werd aangeheven, gevoelden zij - gelukkig maar! - hoegenaamd geen behoefte om mee te zingen of met opgestoken hand de voorgeschreven groet aan deze nobele hymne te brengen. Haastig, als beschaamd, verdwenen zij in hun badhutjes om zich aan te kleden en dan spoedtelegrammen naar huis te zenden, hun koffers te pakken, hals over kop naar de Heimat terug te reizen. Eén Duitse dame werd er door haar gêne toe gedreven toch iets te zeggen; zenuwachtig beklaagde zij zich tegen een vriendin: ‘Daar heb je driejaar lang voor 'n vacantie in het buitenland gespaard... und dann macht er sowas!’ En toen ze even later met diezelfde vriendin haar badhutje verliet en naar de funicolare liep, vond zij het nodig, nog hardop haar argwaan tegen Duitslands Italiaanse As-broeders uit te spreken: ‘Ich kann mir nicht helfen, aber ich trau' diesen Italienern nicht...’ In haar bezorgdheid ontging haar de spottende blik waarmee enkele Italiaanse badgasten - blijkbaar met de Duitse taal vertrouwd - haar nakeken.
*** | |
[pagina 34]
| |
Terwijl de Luftwaffe het vrijwel weerloos aan haar uitgeleverde Warschau bombardeerde en de Poolse cavalerie haar tragisch-heroïsche charges uitvoerde tegen Hitlers tanks, speelde Mussolini op zijn wijze oorlogje. Eskaders van de Italiaanse luchtmacht hielden manoeuvres boven de baai van Napels; troepenschepen voeren onder dekking van torpedojagers en onderzeeërs (waar was de vijand die deze konvooien bedreigde?) de haven uit, om versterkingen naar de garnizoenen in Afrika te brengen. Door het ganse land werden verduisteringsoefeningen verordend, zelfs op Capri, waar het met de straatverlichting toch al pover was gesteld en het plaveisel nog uit Tiberius' dagen stamt. Voorlopig weigerde de Italiaanse bevolking dit alles au sérieux te nemen; men hield het er voor dat de Duce zijn Duitse partner alleen maar zoet trachtte te houden door zich op een dergelijke ostentatieve wijze op oorlog voor te bereiden - in werkelijkheid zou hij heus wel zorgen dat hij er buiten bleef! Waarom zich in het steeds hachelijke avontuur van een oorlog te storten, als er aan neutraliteit zoveel te verdienen viel? Straks zouden de grootmachten van thans moegevochten zijn, en een Italië dat zijn krachten niet had verbruikt, maar, integendeel, dank zij de gemaakte oorlogswinsten sterker was dan ooit te voren, zou 'n mond van je welste kunnen opzetten, ja, zijn wil practisch kunnen dicteren! ‘Goed, heren, ik zal mijn acht millioen glinsterende bajonetten dus niet tegen u aanwenden, maar misschien wilt u van uw kant dan wel zo vriendelijk zijn enkele van mijn oude aanspraken te erkennen: Tunis, Djiboeti, Ragusa, Nizza, Corsica... verder stellen wij bij deze gelegenheid eens-en-vooral vast dat de Middellandse Zee - Mare Nostrum - een Italiaans binnenmeer is, zoals ik reeds bij herhaling heb gezegd, en géén bassin voor Engelse vlootmanoeuvres...’ Dit alles zou de Duce straks kunnen zeggen, als hij zijn kaarten verstandig uitspeelde. Reeds nu maakten Berlijn, Londen en Parijs de Romeinse schone om strijd het hof. En intussen liepen de oorlogsbestellingen binnen... Vreesden enkelen in hun hart toch dat Mussolini meer gelukzoeker dan staatsman zou blijken te zijn? Men kon een algemene opluchting constateren telkens wanneer de Rex, het pronkschip der Italiaanse handelsmarine, weer met een volle lading huiswaartskerende (en in klinkende dollars betalende) Amerikanen naar New York vertrok. Indien de Duce van plan was oorlog te voeren, zou hij de Rex niet laten gaan, meende men op de piazza. ‘Of misschien juist?’ vroegen de pessimisten. ‘Hoe bedoel jullie dat?’ ‘In een neutrale haven zou het schip veilig opgeborgen liggen.’ ‘Veilig! Waar zou de Rex, in geval van oorlog, veiliger liggen dan in de haven van Genua?’ gingen de zwarthemden daar driftig tegen in. | |
[pagina 35]
| |
De oorlogs-bulletins, uitgetrompet door de radio van het café Casillo op de piazza (eerst het Duitse, daarna het geallieerde), werden zonder geestdrift beluisterd. Zelfs toegegeven dat een kwarteeuw van dictatuur de Italiaan wel had geleerd voorzichtig te zijn met commentaar, bewees het diepe stilzwijgen, waarmee elke nieuwe Duitse overwinning werd begroet, onmiskenbaar hoe weinig populair de As-genoot in Italië was. De gedachte dat Hitler straks zegevierend, en barstend van hoogmoed, uit het strijdgewoel te voorschijn zou treden, was meer dan zelfs de vurigste zwarthemden konden verdragen; zij gunden hem van harte een afstraffing, opdat hij tenminste eens éénmaal 'n toontje lager zou zingen. Bovendien paste het immers niet in Italië's kraam dat het pleit - ten gunste van wie dan ook - te snel beslist zou worden...
***
Het werd stil op Capri. De Kraft durch Freude zond geen karavanen meer. Engelse, Franse en andere buitenlandse toeristen waren gaandeweg afgereisd. De barcaiuoli, die geen vrachtjes meer kregen voor de Blauwe Grot of voor een roeitocht om het eiland, trokken hun boten op het strand en wijdden zich weer aan de visvangst, het eerlijke, harde beroep hunner vaderen. De cocchieri zaten weemoedig te dromen op de bok van hun wankele voertuigjes en hoopten op eendags-toeristen uit Napels - het enige wat hun nog gebleven was. Om het halve dozijn Italiaanse huwelijkspaartjes, dat dagelijks op de Ile de Cythère arriveerde, werd een ware slag geleverd. Nadat Hitler met Polen had afgerekend en dus de handen vrij kreeg voor het westen, begon de bank enigszins wantrouwend naar mijn Nederlandse cheques te kijken. Dit was slechts één van de redenen die mij dwongen, stilaan eens aan terugkeren te denken. Mario zag daar de noodzaak niet van in; volgens hem zou ik, gelijk de Rex, met mijn gezin nergens zo veilig zijn als in Italië. Hij kon me niet garanderen dat Duitsland zich veel aan de neutraliteit van Holland gelegen zou laten liggen, hoe plechtig het die ook gewaarborgd mocht hebben - maar wèl stond hij er voor in dat een ridderlijk man als de Duce nooit ofte nimmer de oorlog zou verklaren aan een door een vrouw geregeerd, klein en vreedzaam landje als het mijne. Het omgekeerde leek hem óók al niet waarschijnlijk. Wat hadden mijn vrouw en kinderen dus op Capri te duchten? Mocht ik ooit in moeilijkheden komen, dan kon ik op zijn bescherming bouwen; hij zou er desnoods persoonlijk voor naar de Duce gaan. Ik zag dat hij het meende, en drukte hem glimlachend de hand, toch even bewogen door de chevalereske wereld waarin zijn Don Quichotte-verbeelding zich bewoog. Hans Paule koesterde minder illusies omtrent ridderlijkheid in Italië's in- | |
[pagina 36]
| |
ternationale politiek; het was om andere redenen dat ook hij mij aanraadde rustig op Capri te blijven. Hij bezwoer mij dat mij niets beters zou kunnen overkomen dan in Italië geïnterneerd te worden. Dit voorrecht was hem in de vorige oorlog te beurt gevallen toen hij - toevallig juist met zijn schilder kist over de Alpen getrokken - er niets voor had gevoeld om voor Wilhelm II tegen hem totaal onbekende Russen of Fransen te gaan vechten, en dus maar in het land van Michelangelo en Rafael was blij ven rondzwerven tot men hem op 'n goede dag als vijandelijk onderdaan arresteerde. Hij had er een artistiek uiterst vruchtbaar verblijf op Sardinië aan te danken, een prachtig eiland dat zijn ogen anders vermoedelijk nooit zouden hebben aanschouwd. En voor het eerst in z'n leven was hij eens ontslagen geweest van de vermoeiende plicht om voor eigen onderhoud te zorgen: de staat had toen toch immers voor alles gezorgd. Een derde die op ons blijven aandrong was Bettina Giacometti, de kruidenlezeres van Anacapri, een door de zon gebruinde Nederlandse vrouw, die in het Zuiden haar natuurlijk thuis had gevonden. Gewend om geheel in en van de natuur te leven, trachtte zij ons over te halen, bij deze gelegenheid ook de zogenaamde beschaving voorgoed de rug toe te keren. Zie eens hoeveel verkwikkelijks deze juist weer aan een veelgeplaagde mensheid bood! Zij - Bettina - had geen verstand van politiek, maar als ik meende dat ook Italië door die zot in Rome in een oorlog zou worden gestort - waarom dan niet te zamen wegtrekken naar een der Griekse eilanden? Zij kende er verscheidene van en kon ons met de hand op het hart verzekeren dat oorlog daarginds iets volkomen ondenkbaars was; men hóórde er zelfs niets van. Als wij bijvoorbeeld eens op Kreta neerstreken en er in zalige vergetelheid leefden van wat de natuur ons bood? Ergens was vast wel een verlaten boerderijtje te vinden, en anders leverde de bodem zoveel bouwmateriaal als men maar kon wensen. Wij zouden er voor ons dochtertje desnoods nog een melkgevende geit bij kunnen houden en 'n schaap voor de wol... Mijn kinderen waren reeds enthousiast. Ik wankelde tussen al deze schone prospecten: internering in Sardinië; landelijke rust en vergetelheid op Kreta, waar wij over de oorlog zelfs niet meer zouden hóren... Intussen trachtte ik de Franse consul in Napels te bewegen mij een doorreisvisum naar België te geven, waar ik nog 'n huis had, m'n boeken en enkele half afgewerkte manuscripten. Ik verlangde geen rust en vergetelheid - niet met mijn veertig jaren. En niet nu het, voor de wereld waarin ik was opgegroeid, om zijn of niet-zijn scheen te gaan. Het verkrijgen van een doorreisvisum bleek intussen verre van eenvoudig. De Fransen waren wantrouwend - et pour cause - tegen al wat uit Italië kwam, en na een paar vergeefse tochten naar het consulaat werd mij te verstaan gegeven dat ik | |
[pagina 37]
| |
slechts dàn op een visum mocht hopen, wanneer ik zou kunnen aantonen dat de Franse staat op de een of andere wijze profijt bij de zaak had. Daar ik zelf met de beste wil ter wereld niet kon zien hoe mijn thuisreis door Frankrijk Daladiers belangen zou kunnen dienen, gaf ik mijn pogen toen maar op en wandelde naar het Duitse consulaat, waar men meer begrip toonde voor de perikelen van een gestrand toerist en waar mij zonder meer een doorreisvisum werd toegestaan. De moeilijkheid was nu nog slechts om aan de benodigde benzine voor de tocht te komen. In Duitsland zou het kostbare vocht wel in het geheel niet meer te krijgen zijn (op het consulaat waarschuwde men mij tegen dit gevaar), en in Italië was het streng gerantsoeneerd. Enfin, die moeilijkheid moest ik straks in Genua maar zien op te lossen. (Ik had mijn wagen achtergelaten in de garage van La Pagoda, te NerviGa naar voetnoot1..) En zo kwam dan het afscheid van onze Caprese vrienden. Wanneer zouden wij elkaar deze keer terugzien? Ons dienstmeisje, Immacolata, zwom in tranen terwijl zij de kinderen omhelsde, die 'n half jaar lang aan haar zorgen toevertrouwd waren geweest. Onschuldig gelijk haar naam, had zij slechts vage voorstellingen omtrent de boze wereld buiten Capri. Toevallig hoorde zij hoe ik er tegen Mario ietwat ironisch van sprak dat de haveningang van Napels bij duister met een ring mijnen werd afgesloten, tegen het nogal ver-gezochte gevaar van een onverhoedse Engelse aanval zonder voorafgegane oorlogsverklaring (in de geest van het latere Pearl Harbour). ‘Mijnen?’ vroeg Immacolata verbaasd. ‘Is het dan nog altijd oorlog, meneer? C'è sempre laguerra, signore?’ Wuivend naar Mario, die op de kade was achtergebleven, wierpen mijn vrouw en ik een laatste blik op het ons bijna tot een thuis geworden eiland. De vorige middag hadden wij een wandeling naar de Monte Tiberio gemaakt, om de antieke schoonheid van deze gezegende kusten nog eenmaal goed in ons op te nemen. Het was in zeker opzicht een vergeefse tocht geworden. Deze aardse schoonheid, waaraan alle zin thans scheen te zijn ontnomen, had nog slechts pijn gedaan. Ons hart was zwaar geweest toen wij, zwijgend, terugkeerden. |
|