| |
XI/Vochtige triomf van de signorino
Nu Walther in de milde ochtendzon bij de Accademia op de vaporetto staat te wachten, is er in hem nog maar weinig besef van levensernst en het nijpende van zijn situatie, slechts verlangen... dat hij uit zwakte laat uitgaan naar wat het naastbij schijnt... verlangen naar een dartel, gebruind jongmeisje, dat hem zo meteen van zijn wachten ontslaan zal. Hij heeft een nieuw plannetje gevormd: hij wil maar korte tijd met haar in dat vervelende museum doorbrengen om daarna samen nog wat door de stad te kunnen zwerven en op een stiller plekje, misschien ergens in de schaduw, zijn arm om haar heen te slaan...
Als reeds de vijfde vaporetto passeert zonder dat Pupetta er uitstapt, begint bij zich ongerust te maken, haalt zich het dispuut weer voor de geest, waarvan hij gisteravond ongezien getuige is geweest. Als dat eens met een verbod zou zijn geëindigd? Maar dat gáát toch niet?! Dat zou toch openlijk een slag in zijn gezicht zijn! Een belediging, een verdachtmaking! Hij schuimt eensklaps van drift. Dat zal hij er zo niet bij laten zitten! Dan zal hij naar de vader toegaan en hem de waarheid eens vertellen! En hem meteen eens wijzen op een wérkelijk gevaar voor zijn dochter...
Het is natuurlijk ook mogelijk, dat Pupetta, toen de zon vanmorgen zo lokkend scheen, geen afstand van haar bad heeft willen doen, bij
| |
| |
zich zelf denkend: hij zal óók wel naar de Lido komen als het wachten hem gaat vervelen... bij een zo luchthartig meisje als Pupetta mag men op alles rekenen. Hij had natuurlijk moeten afspreken om haar in haar hotel te komen afhalen...
Dit was nu al de zesde vaporetto... zij zal niet meer komen. Als hij verstandig was, zou hij er misschien blij om moeten zijn, maar hij is niet verstandig, hij is absoluut niet verstandig. Hij zou bijna kunnen schreien, alleen omdat zij hem hier eenzaam laat staan. Hij gaat niet naar haar toe, hij denkt er niet aan, - dan moet zij óók maar eens voelen...
Daar komt weer een vaporetto oversteken. Hij tracht zijn gelaat nog eens voor het laatst de hoopvol afwachtende uitdrukking van een kwartier geleden te geven, maar slaagt er niet meer in. Wat is dat?! Daar staat ze! Bezinningloos van plotselinge vreugde zwaait hij haar toe, maar krijgt slechts een wanhopig pruilend knikje terug, en meteen beseft hij zijn ongeluk ten volle: Margherita is bij haar en de zestienjarige broer in zijn Engelse golfbroek en de twee veelbelovenden onder de hoede van het roodharige hitje, dat ditmaal in Toscaans kostuum is uitgedost, met zwartfluwelen horizontale banden om haar wijde rok en daaronder witte garen kousen en glimmende lakschoenen.
Verward gaat Walther naar de steiger, reikt Pupetta de hand terwijl ze met Bibi op haar arm aan wal stapt, knikt dan achterdochtig de kinderen toe. Het komt hem zo ongeloofwaardig voor... misschien zijn zij alleen maar tot hiertoe meegekomen en gaan nu verder, om inkopen te doen. Hij vraagt schertsend: ‘Moet jullie allemaal het museum zien?’ en krijgt ten antwoord: ‘Ja. Papa wil het.’
Walther staart hen aan, wendt zich dan ontzet naar Pupetta. ‘Maar die twee toch niet...?’
‘Ja, Luigino en Pepino ook,’ zegt Pupetta op een vlak toontje, dat hij als doffe gelatenheid duidt.
Alles in hem komt in opstand. Hij vertrouwt, dat er met Pupetta's hulp misschien toch nog iets aan te doen zal zijn. ‘Maar dat gáát toch niet... wat moeten zulke kinderen nu al in een museum?’
Pupetta ziet liefdeloos naar haar twee jongste broertjes om. ‘Maria zal op hen passen.’
‘Maar wat drommel, het gaat er toch niet om, of er op hen gepast wordt! Zij moeten er toch ook iets aan hebben! Laat Maria zolang met hen gaan wandelen, dan krijgen ze tenminste frisse lucht!’
‘Papa wil, dat zij het museum zien,’ zegt Pupetta slechts en verbreekt het zwijgen, dat tussen hen invalt, met de vraag: ‘Is het dáár?’
Walther denkt er nog een ogenblik over, om te keren en heen te gaan. Slechts uit een suprême medelijden met Pupetta besluit hij het onvermijdelijke te aanvaarden, begeeft zich naar het loket en vraagt met vrolijk cynisme om vier... zes... zeven entrees. Het troost hem weer
| |
| |
een weinig, te vernemen, dat Mussolini ze heeft afgeschaft, - dat scheelt zoveel. En de wachters meesmuilen niet over zijn grote familie; dat schijnt men hier wel gewend te zijn. In de hal gaat juist een familie voorbij, waarachter een eveneens in Toscaans gestoken min aanslentert, een zuigeling aan haar malse borst...
De wachters protesteren echter tegen Bibi. Bibi mag niet onder hen gerekend worden, die enig zedelijk voordeel van een museumbezoek kunnen hebben. Walther wacht geïnteresseerd af hoe Pupetta op dit verbod reageren zal; hij zelf denkt er niet aan om zich voor Bibi in het touw te spannen. Pupetta zal haar lieveling niet in de steek laten; moet ook zij dus achterblijven, dan biedt zich misschien toch nog een gelegenheid om in onschuld samen te gaan wandelen; de andere kinderen zullen echter geen reden hebben om zich aan de wil van hun vader te onttrekken; zij kunnen het museum gaan bezichtigen, en Walther en Pupetta dienden een uur met hen af te spreken om hen hier bij de Accademia weer af te halen...
Het loopt anders, - Pupetta weet de wachters te overtuigen, dat Bibi helemaal geen hond is, maar slechts een speelgoedhond. Hij is zo lief, kijk dan, en hij wil zo graag mooie schilderijen zien; ze heeft er hem gisteren al de hele dag van verteld... zie dan hoe teleurgesteld hij kijkt... de wachters zien geamuseerd en gecharmeerd naar de jonge, knappe Napolitaanse, die het gemak in de omgang en de overredingskracht van al haar zuidelijke zusters heeft. ‘Nou, ga dan maar door, Bibi, maar laatje goed vasthouden...’
Daar de anderen reeds zijn vooruitgegaan en een soort wedloop van schilderij naar schilderij houden, elkaar roepend als er een vechtpartij of een zeeslag te zien is, zijn Walther en Pupetta thans in de gelegenheid om onbeluisterd enkele woorden te wisselen.
‘Nou... wat zeg je?’ vraagt Pupetta, met haar kin naar voren duidend.
Walther ziet haar zwijgend aan, vraagt dan slechts: ‘Signor Fittipaldi?’
Zij knikt. ‘Dat heeft die oude jaloerse gek ons geleverd. Die heeft net zo lang gepraat tot papa inzag, dat Margherita en Gennaio en zelfs de beide baby's met de grote schilders op de hoogte moesten raken.’
‘En moest dat juist in mijn gezelschap gebeuren?’
Pupetta ziet hem even aan zonder hem te begrijpen. ‘Daar was het Fittipaldi toch juist om te doen: om jou te ergeren? O, ik wilde vanmorgen eerst helemaal niet meekomen! Ik heb het ten slotte voor mama gedaan! Gisteravond in bed heb ik liggen huilen en vanmorgen weer... Ik heb gebeden, dat hij het eind van deze maand niet meer halen mag. Het zal me verwonderen of het uitkomt: het is vandaag de twintigste.’
In haar stem klinkt een bijna gevaarlijke kracht tot haten door. En zij laat duidelijk merken, dat zij met Walther al evenmin veel op heeft;
| |
| |
zij wil niet door hem getroost zijn; zij is er te ontstemd voor en geeft in haar hart hém de schuld aan deze ganse vervelende geschiedenis. Van hun idylle van gistermorgen is niets overgebleven. Walther hoopt nu nog slechts, dat het museum niet al te veel zalen zal blijken te hebben. Als ze erdoor zijn, zet bij haar en haar ganse aanhang op de vaporetto en: uit!
‘Maria, sta daar niet voor dat beeld te gapen!’ beveelt Pupetta het Toscaanse hitje, dat voor een Hercules van Canova in gepeinzen verzonken was en nu met een hoogrood hoofd haar slentergang achter de beide jongsten voortzet. ‘Die geeft me daar een mooi voorbeeld aan Luigino en Pepino!’ beklaagt Pupetta zich bij Walther, zelf met een verachtelijke blik de gespierde, marmeren held monsterend.
Misschien om reeds een grotere afstand tussen zich en Pupetta te vormen, begint Walther zijn ontwikkeling en beschaving op de voorgrond te schuiven, wijst haar op enkele meesterwerken, zonder aarzelen de naam van de schilder noemend; hij legt haar de mythologische of bijbelse voorstelling uit, spreekt over gelaats- en handenexpressie, rijkdom in kleuren, diepte, perspectief... Pupetta luistert met eerbied, maar op den duur zichtbaar verveeld; om zich te troosten gaat zij er ten slotte toe over, Bibi eveneens uitleg ervan te geven. Plotseling steekt zij naar de tegenovergelegen wand over, omdat zich daar, op een schilderij, eveneens een hond bevindt; het stelt een gastmaal in een Venetiaans paleis voor. ‘Kijk eens hierheen, Bibi, neen, je kijkt verkeerd, groet dat hondje dan eens, zeg: Wau! Wau!’
Van nu aan is zij nog slechts op schilderijen met honden uit; zij velt ten slotte echter het oordeel, dat er in het hele museum niet zo'n dot als haar Bibi is. Zij heeft een idee: zij zal Bibi laten portretteren door een vriend van haar in Napels, die prachtig schilderen kan en zelfs eens al geëxposeerd heeft! Hij vraagt haar telkens of hij haar eens schilderen mag, maar mama vindt het niet goed, omdat de roep van een jong meisje licht geschaad is en omdat men toch nooit zeker weet of men op een goeie dag niet in de Galleria tussen terracotta's te koop staat, misschien zelfs met een gescheurde blouse voor de vreemdelingen als: Bellezza Napolitana! Zij zal die vriend nu zeggen, dat hij, in plaats van haar, Bibi schilderen mag, - en als het goed gelukt is zal ze dat schilderij met een lijst er om naar deze Accademia zenden, een briefje erbij, dat ze het de mooiste plaats moeten geven, waar iedereen het zien kan.
‘Zeg, weet je wie er daarnet weer op de vaporetto was?’ vraagt ze eensklaps.
Walther, zwijgend achter haar staand en juist in stilte de gelofte doend om, als boete voor dit profane bezoek, nog eens een ganse dag alléén in de Accademia te zullen doorbrengen, schrikt op en vraagt, reeds ontstemd: ‘Wie dan?’
‘Die van gistermorgen aan het strand! Hij wou alweer met Bibi aan- | |
| |
pappen! Is hij eigenlijk met ons van de vaporetto gestapt?’
Walther kan het haar ook niet zeggen: hij is daarstraks te zeer verrast geweest door de ganse optocht, om nog op andere uitstappende passagiers te letten. ‘In het museum schijnt hij ons tenminste niet gevolgd te zijn,’ zegt hij, duister achterom ziend.
‘Wat zou die vent willen! Als hij toch weet, dat ik niet van hem gediend ben! Hij volgde ons vanmorgen dadelijk toen we het hotel verlieten! Alsof hij al had staan wachten! Hij vroeg of hij Bibi dragen mocht!’
‘Dat moet hij nog eens vragen als ik erbij ben,’ zegt Walther, ontzettend geërgerd.
‘Ja, deed hij dat maar eens,’ valt Pupetta hem bij en streelt Bibi verliefd over de kop. ‘Arme Bibi! Ze zouden nog om je gaan vechten!’
Ineens heeft Walther zijn voornemen vergeten om Pupetta zo meteen op de vaporetto te zetten en alleen zijns weegs te gaan. Waarachtig niet, hij zal haar naar huis brengen! Tot aan de deur van het hotel!
Voor de laatste paar zalen heeft Walther geen rust meer. ‘Kom... hier hangt weinig meer wat de moeite waard is... en de kinderen wachten al in de hal.’ Pupetta deelt geheel zijn mening.
Uit het museum in de buitenlucht tredend, ziet hij dadelijk grimmig om zich heen, - hij verwacht de signorino om de een of andere hoek te zien wegglippen. In plaats daarvan zit de onverlaat op het hekje van de aanlegsteiger, in de schaduw van het gegolfd-ijzeren zonnedak, en rookt een sigaret.
‘Daar heb je hem weer!’ fluistert Pupetta en knijpt Walther van opwinding een blauwe arm. ‘Wat ga jij nu doen?’
‘Het eerste woord, dat hij tegen jou richt, kost hem een rammeling,’ belooft Walther.
‘Het eerste woord, dat hij tegen mij, óf tegen Bibi durft te zeggen,’ corrigeert Pupetta en zwijgt dan, daar Annibal hen nu zou kunnen verstaan. Walther kijkt koeltjes langs hem heen, zou het echter wel opmerken indien de signorino zich een spotlachje veroorloofde over zijn groot escorte; hij beeft voor dit lachje, dat de ganse treurige waarheid van deze mislukte morgen meedogenloos onthullen zou.
Maar de signorino is te zeer beheerst door zijn obsessie van haat en afgunst om voor de zwakke plekken van zijn vijand nog oog te hebben. Gisteren zag de signorino er bleek en onuitgeslapen uit, - vandaag is zijn gelaat grauw, en zijn ogen staan enigszins naar buiten gekeerd, wat er een eigenaardige uitdrukking aan geeft, waarvoor Bibi zich verontrust afwendt. Bij hun nadering werpt de signorino zijn sigaret weg, komt langzaam overeind om voor Pupetta een soort buiginkje te maken; zij knikt terug, maar prevelt meteen, naar Walther gekeerd: ‘Hoe dúrft hij nog...!’
Het roodharig hitje met de beide jongsten blijft aarzelend bij Anni- | |
| |
bal staan; hij glimlacht hun toe en vraagt hoe ze het dan in het museum gevonden hebben; de kinderen kijken achterdochtig omhoog naar zijn gelaat, dat nu bij het glimlachen nog wranger wordt, als een citroen waarop een vals zonnetje schijnt, - en antwoorden niet op zijn vraag. Maria vertelt hem daarop, dat het mooi is geweest, molto bello... maar werpt meteen een schuwe blik naar Pupetta: of ze nog niet teruggeroepen wordt.
De vaporetto komt thans onder de Ponte di ferro aanvaren. Achter Walther en zijn gevolg stapt ook de signorino aan boord. ‘Ik breng jou eerst naar je hotel, en als hij dan nog achter ons aan is, zal ik in elk geval toch even een woordje met hem spreken,’ zegt Walther tot Pupetta.
Hoewel het natuurlijk jammer is, er zelf dan niet meer bij te zijn, bereidt zijn voornemen haar toch genoegen; zij wordt er overmoedig en schalks van, begint luider te spreken en te lachen en gaat aan de reling dicht naast Walther staan. Een pas of drie verder leunt ook de signorino tegen de reling, kijkt onbewogen naar hen, spitst de lippen en tracht met zoetfluitende geluidjes Bibi's aandacht te trekken.
‘Fluit u tegen een ander, meneer, maar niet tegen mij!’ snauwt Walther hem toe.
De signorino gunt zich de tijd voor hij antwoordt; eerst werpt hij een vrolijke blik naar de opmerkzaam geworden omstanders; dan zegt hij; ‘Ik floot wel naar een hond... maar dat hoefde u toch juist niet te zijn?’
Zoals toen in de trattoria, heeft Annibal het publiek op zijn hand. Als algemene mening heerst, dat hier een wat onverdraagzame Duitser, die in onschuldig gefluit een casus belli heeft willen zien, terecht op zijn nummer is gezet.
Aarzelend, wantrouwend, ziet Walther van het ene meesmuilende gelaat naar het andere. Hij heeft verstaan: ‘Ik floot naar een hond... toch niet naar u?’ Er moet hem echter een nuance ontgaan zijn. Het is lam, dat de kerel, zodra het menens dreigt te worden, het grote publiek erbij interesseert... zelfs Pupetta moet om het antwoord van de vlegel lachen, en Gennaio in zijn Engelse golfbroek en Luigino en Pepino, - de laatsten kunnen zelfs niet nalaten om het antwoord zachtjes voor zich heen te prevelen, en het hitje kan haar lachen niet houden terwijl ze de twee dooreenschudt; slechte Margherita lacht niet; slechts zij voelt achting en sympathie voor hem en kan het niet verdragen, dat hij hier op een zo goedkope wijze bespot wordt.
De signorino wendt zich thans naar zijn publiek, en om zijn smartelijk vertrokken lippen verschijnt even een glimlach van bittere, o, zo bittere triomf...
Pupetta lacht nog zachtjes voor zich heen terwijl ze de radeloze Walther tot zich over trekt en hem toefluistert: ‘Ik weet watje hem daarop moet antwoorden! Een versregeltje, alleen maar een versregeltje... hou
| |
| |
vast; ik zal het voor je opschrijven.’ Ze drukt hem Bibi in de weerloze armen, grabbelt in haar tasje, krabbelt haastig een paar woorden op een velletje in haar notitieboekje... en meteen ontvoert de wind het.
Alles volgt elkaar nu zeer snel op. Walther tracht het wegfladderende papiertje nog te grijpen; het pekineesje, zich toch al onbehaaglijk voelend, schrikt van die onverwachte beweging, springt op de brede houten reling, springt verkeerd en blijft er half achter hangen, met de achterpootjes trappelend in het niets, in doodsangst starend uit bolle, glazige ogen. Pupetta gilt doordringend, maar reeds verdwijnt Bibi voor aller blikken in de diepte. - In deze seconde laat de in uiterste spanning toeziende signorino, zonder er blijkbaar in 't minst voor geïnteresseerd te zijn hoe en waar hij terecht zal komen, zich met gesloten ogen ruggelings over de reling glijden en plonst achter Bibi aan.
Nu gillen en schreeuwen allen op de kleine vaporetto; op de brug rinkelt de telegraaf, en het ganse bootje trilt van het plotseling teruglopen der schroef. Terwijl het achterwaarts bijdraait, komt de tegenvaporetto ook juist aangevaren en draait eveneens bij, en van een paar zijden schieten reeds gondels aan. Binnen enkele ogenblikken zal de signorino de keuze hebben door wie hij zich wil laten redden; voorlopig echter kijkt hij naar het pekineesje rond, dat een paar meter van hem vandaan is opgedoken en, van wantrouwen jegens zijn redder vervuld, ogenblikkelijk zijn best doet om met ijverige pootjes de afstand tussen hen te vergroten, proestend en snuivend de richting van de vaporetto zoekend, waarop het zijn meesteres ‘Bibi! Gran Dio... Bibi!!’ hoort roepen. Bibi is ook al halverwege zijn doel wanneer een gondelier, haastig aanglijdend, hem uit het water oppakt en zegevierend omhooghoudt zonder nog verder naar de reeds bijna zinkende signorino om te te kijken, overtuigd als hij is, de bestlonende redding al volbracht te hebben.
‘Waf! Waf!’ keft Bibi en dribbelt naar de plecht van de gondel om dichter bij zijn meesteres te zijn; met zijn cyclopenoogjes schat hij ongeduldig de afstand en zint misschien alweer over een vermetele sprong, wanneer de gondelier, bezorgd, naar hem toestapt en het druipend vachtje onder de arm klemt, met één hand de lange spaan hanterend.
Twee andere gondeliers hebben de signorino intussen ieder bij één arm beetgekregen en bevelen elkaar de drenkeling los te laten, daar zij beiden menen het eerst ter plaatse te zijn geweest en het uitsluitend recht op de drenkeling en het reddingsloon te hebben. Andere gondeliers, die hun kans verkeken zien, geven de cynische raad om hem dan maar weer los te laten als ze het toch niet eens over hem kunnen worden; daarna schikken de beiden zich nijdig in een gelijke verdeling, en de redding van de signorino wordt een voldongen feit. Hij heeft van vermoeidheid de ogen gesloten en ziet er als een stervende uit. Walther, duizelig tegen de reling hangend, ontstelt ervan: de signorino thans in
| |
| |
werkelijkheid zo te zien als reeds eens in zijn droom: de triomfantelijke luizenbos uiteengevallen in glimmend-zwarte, druipende haarstrengen, die hem triest-grotesk om de vale schedel hangen...
Nu is de signorino weer veilig aan boord van de vaporetto gebracht; men heeft hem languit op een bank neergelegd, en allen omringen hem. Pupetta, haar kletsnatte lieveling tegen haar zomers japonnetje aangedrukt, dringt zich door de kring heen met de angstige, schuldbewuste vraag: ‘Is het érg met hem...?’
Daarop slaat de signorino de ogen op en glimlacht. Het is ditmaal een milde, gelouterde glimlach, die van bitterheid niets meer weet... de glimlach van wie na een vertwijfelde strijd overwonnen heeft.
De gondelier, die het pekineesje gered heeft, is haastig weggeroeid met een klein zilveren beursje, dat Pupetta hem, zonder nog aan iets te denken, als ruil voor Bibi toegeworpen heeft. De beide andere gondolieri, die nog recht op een beloning hebben, klemmen zich, afgunstig, met grimmige vastbeslotenheid aan het boord van de vaporetto vast en protesteren, dat er alweer weggevaren zal worden terwijl de drenkeling nog niet eens zijn dankbaarheid bewezen heeft. Pijnlijk getroffen ziet men naar de beide onverbiddelijken om; men aarzelt om de signorino hun eis mee te delen.
‘Ik heb niets... alleen maar een paar lire en nog wat soldi...’ glimlacht de signorino met allesvergevende goedheid wanneer zijn beide schuldeisers voor hem staan.
De twee maken een half beschaamd, half spottend gebaar en druipen steeds luider mokkend, af. ‘Ik zal de vlegels wat geven,’ biedt een verontwaardigde heer aan en loopt, naar zijn beurs tastend, achter hen aan; als zij echter stilstaan en hun schelmenhand ophouden, wordt zijn ergernis hem te machtig, en in plaats van goud stort hij slechts verwensingen over hen uit, - daarin blijkt hij echter niet in de verste verte tegen hen beiden opgewassen te zijn. Tot hij hulp van andere passagiers krijgt. Daarop nemen alle gondeliers echter plotseling partij voor hun beide broeders, naar wie daareven nog hun volle concurrentienijd uitging. Het wordt een gekrakeel, waarbij horen en zien vergaan, en midden in deze heksenketel van menselijke hartstochten ligt stil en zwijgend de signorino en glimlacht zijn bovenaardse glimlach.
Eindelijk kan er doorgevaren worden...
Bij de eerstvolgende halte tracht Walther ongemerkt de vaporetto te verlaten. Maar alsof Pupetta hem reeds van deze vlucht verdacht, keert zij zich om, treedt op hem toe; haar ogen vlammen, en ten overstaan van het ganse publiek slingert zij hem haar verachtelijk afscheidswoord in het gelaat: ‘Stupido!’
En Bibi, de beledigde, de bijna tragisch gesuccumbeerde, maakt zijn ogen nog groter en weet een merkwaardig gelijke intonatie te vinden in zijn scherp: ‘Waf-waf!’
|
|