‘De Bruinvis is er niet!’ gromde er een. ‘Anders had hij jullie al
lang in de gaten gekregen.’
‘Is de stuurman dan aan boord?’
‘De opperstuur is met de Bruinvis mee. En de onderstuur ligt in zijn
kooi. Was ie maar aan boord, de Bruinvis, dan zouden we van de kust afzeilen,
want 't is hier gevaarlijk liggen met dit weer. Maar als de ouwe vannacht
terugkomt en ie moet zich eerst groen zoeken voor hij de kast vindt, raast ie
morgen de zeilen van de mast.’
‘Hij is naar de Maegt van Dordregt bij Jan Coen op
bezoek,’ lichtte een van de omes hen in.
In optocht daalden ze nu in het vooronder af - eerst de jongens.
‘Alle duivels, die hond die jullie daar hebben...’ riep Hilke ineens, ‘da's
immers geen ander mens als... als Joppie!’
‘Wauw!’ gilde Joppie en vloog tegen Hilke op, die hem in zijn armen
ving.
‘Joppie! Zat je daarom zo aan me te snuffelen! Heb jij dat hele
tochtje ook meegemaakt, ouwe rakker? - Kom, jullie moeten eerst wat
ordentelijks aan je lijf hebben! Hier, Harmen, pas die broek eens?’
‘Hij zou me wel eens wat lang kunnen wezen...’ weifelde Harmen. Zijn
bezorgheid bleek gerechtvaardigd: de kniebroek die Hilke hem geoffreerd had
reikte hem tot op de enkels. ‘Nou, een broek is het,’
troostte Harmen zichzelf. ‘En 'k hoef er niet mee naar m'n meisje. We zullen de
pijpen eens wat omslaan!’
Zo deed Harmen. Ook Padde kreeg een broek: een goedhartige ome stond
er hem een af - ‘Veel zaaks is het niet,’ zei Padde.
‘Toch beter als zo'n rokkie,’ excuseerde de ome zich.
Padde bekeek de broek van achteren. ‘Kijk het zitvlak eens gesleten
zijn!’
‘Wacht maar,’ troostten de maats, ‘als je hier bij de Bruinvis aan
boord blijft, zal het nog wel meer slijten! Juffer Driestreng ligt altijd
klaar.’
‘Dacht je dan dat ik op die smerige schuit van jullie wou?’ vroeg
Padde. Hij trok de broek aan; ze bleek om het midden wat nauw, maar hij priemde
een paar gaatjes in de boord, trok er een touwtje door - toen kon zijn buik er
wel in.
‘Nou,’ zei Harmen, ‘nou moet je me eerst nog eens vertellen waar de
anderen zijn. Waar is de bootsman? En de Schele en Bokje en Gerretje en Diede
Doedes en...’
‘De meesten zijn bij de schipper gebleven. Hilke keek er wat
verlegen bij. ‘Ik had ook wel gewild, maar eh, Sijtje, snap je...? Nou, en de
Schele is dood.’
‘D-dood?’ stamelde Padde.
‘Dood,’ zei Hilke triest. ‘Toen tegelijk met... Wacht, dat weten
jullie natuurlijk niet: we zijn overvallen! Floorke en de Neus en...’
‘Schei maar uit...’ zuchtte Harmen. ‘Wij hebben ze begraven,
Hilke!’
‘Is 't waarachtig...? - Dat was me wat, jongens! - Nou, de Schele is
dus dood, hij kreeg een giftige pijl in z'n schouder; we hebben hem later over
boord moeten zetten. En Gerretje is getrouwd.’
‘Getr...?! Wát zeg je?’
‘Met een Javaans meisje.’
‘En z'n meisje in Hoorn dan?’