legde z'n hengel weer neer en zocht mooi groen
palmblad uit om er een nieuw rokje van te maken.
De jongens zaten zwijgend bijeen en werkten.
Harmen, de roerstok in de arm gekneld, vlocht ijverig aan
zijn rokje en hield toch koers. Zo volgden ze op veilige
afstand de kust in oostelijke richting. Tot Harmen ineens riep: ‘Een prauw!
Daar komt een prauw aan!’
Ja! Achter een in zee uitlopende rots dook een zeil op. Het was een
grote prauw en er zaten vijf mannen in. Zouden ze te vertrouwen zijn?
‘Ze komen nu recht naar ons toe!’
‘We zullen ze ontvangen,’ zei Harmen strijdlustig. ‘Wij zijn óók met
z'n vijven! Nietwaar, Joppie?’
‘Wouw!’ gilde Joppie.
‘Misschien is het alleen maar nieuwsgierigheid,’ dacht Rolf.
‘Valt er wat aan ons te zien?’ vroeg Harmen. ‘Hier, Hajo, pak een
speer. En jij ook, Rolf!’
‘En ikke?’ vroeg Padde, met schorre stem.
‘Jij doet maar krek of je d'r niet bij hoort,’ rade Harmen hem
aan.
Opgewonden wachtten de jongens de prauw af, bereid hun leven duur te
verkopen. Maar toen het vaartuigje naderde en ze de vijf stomverbaasde,
argeloze gezichten zagen, lieten ze de wapens zinken.
‘Tabé!’ riep Harmen.
Een gemurmel steeg uit de prauw op. De mannen reefden het zeil,
stuurden langszij van het vlot, klemden er zich met de handen aan vast.
‘Is dit Java?’ vroeg Rolf.
De mannen knikten, keken nog ongelovig van de een naar de ander.
‘En zijn hier ook ergens Hollandse schepen?’
Ze wezen naar het oosten.
Rolf haalde diep adem. ‘Masih djauh? - Nog ver hier vandaan?’
Ontkennend hoofdschudden.
‘Kunnen... kunnen we er vandaag nog komen?’
‘Bisa, toean...’
‘Wat zeit ie?’ vroeg Harmen.
Rolf zaten de tranen in de keel. ‘Dat we... we vandaag nog bij de
schepen komen!’
Eerst keken de anderen hem aan alsof ze hem niet begrepen. Toen
steeg uit Harmens keel een schorre snik. Tabé!’ schreeuwde hij, trapte de prauw
van het vlot los en voerde een dolle rondedans uit, zijn blote benen wijd
uitzwaaiend. En dikke tranen rolden hem over de wangen. ‘Hè, Padde, lollig
varken?’
Padde kreeg een grinnikbui waarin hij bijna stikte. ‘Harmen! Weet je
wat jij bent? Oók een lollig varken!’ En de beide jongens vielen elkaar in de
armen, rolden van de pret op het dek, tegen de mast aan, die ervan kraakte. Ook
Joppie leek wel dol geworden; hij sprong keffend om de jongens heen en begon
Padde aan zijn schortje te trekken, tot hij met zijn buit achterover in het
water plonsde. Rolf hielp hem weer aan boord. Nu ging Joppie op zijn achterste
zitten en gilde met open bek, de kop omhoog, zijn opwinding uit.