tsjiepend om de oren vlogen. Er waren grote zilvermeeuwen,
zwartkoppen, sterntjes, stormvogels...
‘Wedden, dat ik eieren vind?’ vroeg Harmen aan Hajo, terwijl hij
Rolf de rug hield toegekeerd.
‘Als je ze dan maar niet weer in je mond bewaart,’ zei Rolf
vriendelijk.
Om dit antwoord moest Padde zo verbazend grinniken, dat hij er van
dubbel dreigde te slaan. ‘Ja, 'k heb het van Hajo gehoord!’ proestte hij. ‘Dat
was ook niet snugger van je, zeg!’ En Padde wrong zich, de handen om z'n rond
buikje, in allerlei bochten, om zijn vrolijkheid kwijt te raken. ‘H-h-hij heeft
de eieren in zijn m-m-mond gestopt!’ gierde Padde. ‘En toen knapte de tak! En
toen...’ Padde liet zich neerploffen en wentelde zich door het zand,
‘hi-hi-hi-hi, toen zijn de eieren... hi-hi-hi-hi-hi!’ Hij weerde met beide
handen Joppie af, die keffend om hem heensprong. ‘Toen zijn de eieren...
hi-hi-hi-hi-hi-hi-hi!’
‘Moet ik je kietelen?’ zei Harmen, zijn boosheid nu maar
opgevend.
‘Hoe-oe-oe! Kietelen! gilde Padde en vluchtte met grote sprongen
voor Harmen uit. Joppie sprong hem keffend om de benen, zodat hij over hem heen
in het zand sloeg en Harmen weer bovenop hem terechtkwam.
‘Kom, jongens!’ lachte Rolf. ‘Nu vlug wat noten plukken!’
Harmen sprong overeind, kletste met de handen op zijn zitvlak en
schoot een kokosboom in. ‘Reuze-noten, jongens! Hou je kop er maar eens onder,
Padde!’ En toen Padde daar geen lust in toonde: ‘Joppie! Joppie! Kom er eens
bij Harremen?’ Jankend van vreugdevolle opwinding, sprong Joppie op de stam.
Maar toen Harremen met noten begon te kegelen, droop hij weer af, de staart
tussen de poten.
Hajo en Rolf zaten al in een andere boom en Padde maakte zich
verdienstelijk door de geplukte noten over het strand naar het vlot te kegelen.
Dat vond Joppie aardig: hij vloog er holderdebolder achteraan, probeerde er
vergeefs een in de bek te nemen.
De jongens plukten niets dan jonge noten: het was hun om de melk te
doen. Toen ze er naar hun zin genoeg hadden, werd er nog wat brandhout
gehakt.
Rolf had ook een aantal palmbladeren afgekapt en sleepte ze naar het
vlot. ‘Daar vlechten we een zonnetent uit, jongens!’
En zo staken ze weer in zee, door een dichte zwerm meeuwen gevolgd,
die pas weer omkeerde, toen de schemering inviel...
‘Wie zal vannacht waken?’ vroeg Rolf.
‘Ikke,’ zei Harmen. ‘'t Is mijn beurt.’
‘Ik heb maf!’ stelde Padde vast en geeuwde
allerverschrikkelijkst.
‘Weet je wat,’ zei Rolf. ‘We waken om de beurt: Harmen, dan ik, dan
Hajo.’
‘Nou, als er beslist gewaakt moet worden...’ begon Padde
aarzelend.
‘Help jij maar maffen,’ zei Harmen, ‘dat doe je beter.’
De avond was zeldzaam mooi. Toen de zon bloedrood in zee was
weggezonken, kwamen uit het oosten de nachtnevelen aandrijven en omsluierden
het gebergte. Tot er niets meer van te zien was.
Maar ze wisten immers dat het daar lag; Java, en ze konden koers
houden op de sterren. Java...! Java...!