Hajo en Rolf konden, ondanks het hachelijke van het ogenblik, geen
van beiden hun lachen bedwingen.
‘Ja, lach maar,’ gromde Padde. ‘Maar daarmee is de ellende begonnen!
Wie weet: als die koffiemolen niet overboord gevallen was...’ Padde zweeg,
zocht naar het verband tussen zijn koffiemolen, die voor Texel op zo droevige
wijze verongelukt was, en de latere rampen die de Nieuw-Hoorn
geteisterd hadden.
Harmen had zwijgend geluisterd. ‘Is er een koffiemolen overboord
gevallen?’ vroeg hij.
‘Ja!’ zei Padde, blij met Harmens belangstelling. En fluisterend
vertelde hij hoe de vork in de steel zat.
Harmen knikte bedachtzaam toen Padde zijn gemoed gelucht had. Daarop
zei hij peinzend: ‘Ik geloof óók dat het voor ons allemaal het beste was
geweest, als jij achter je koffiemolen was aangesprongen.’
‘Maar ik kan immers haast niet zwemmen!’
‘Dat weet ik wel,’ zei Harmen.
Padde dacht even over Harmens woorden na, tot hij de zin ervan gevat
had. Toen wendde bij het gezicht af en ging, het hoofd in de armen, naast
Joppie liggen.
‘Daar gaat er een grienen!’ hoonde Harmen. ‘Afijn, 't is maar schoon
water; d'r zal hier niks van bederven.’
Met een grimmige kreet sprong Padde op Harmen af. Die lichtte hem
een beentje, zodat Padde op zijn zitvlak terecht kwam. Hij pakte Harmen woedend
bij de benen, wilde hem omver rukken. Maar Rolf kwam tussenbeide. ‘Zijn jullie
dol! Hier nog wel, vlak bij het dorp!’
‘Wat doet ie te beginnen!’ siste Padde met tranen in zijn stem.
‘Wéér wat nieuws!’ merkte Harmen droogjes op. ‘Wie heeft me
aangevlogen? Hij heeft me in m'n kuiten gebeten, de smakker! Wacht maar, morgen
krijg je nog wat van me en dan mag je: dankje, Harremen! zeggen.’
‘'k Heb je niet gebeten!’ snauwde Padde en ging met de rug naar hem
toe bij het vuur zitten.
‘Welles!’ zei Harmen.
‘Nietes!’
Zo kwamen de jongens wonder boven wonder onopgemerkt de kampong
voorbij. Nu durfden ze het vlot weer naar het midden van de rivier te
sturen.
Paddes drift bekoelde, en hij werd benauwd voor de dag van morgen en
in het bijzonder voor dat waarvoor hij: dankje Harmen! zou mogen zeggen. Om
medelijden te wekken, ging hij weer liggen en snikte verder.
En werkelijk werd Harmen hierdoor vertederd. ‘Kom, lig nou niet meer
te janken,’ zei hij, terwijl hij zijn vuurtje aanblies. ‘Help me liever een
handje blazen!’
Padde, blij dat zich een gelegenheid tot verzoening voordeed,
richtte zich steunend op, snikte nog even na en blies.
‘Je spuugt meer als dat je blaast,’ stelde Harmen vast. ‘En alles in
m'n gezicht!’
‘Ik zal van de andere kant blazen,’ beloofde Padde.