De anderen vonden Padde wel wat ondankbaar. Maar ze konden hem dat
nu niet onder het oog brengen doordat ze tijdelijk geheel in beslag waren
genomen: de rivier maakte weer een bocht en hier en daar lagen grote stenen die
alleen met veel stuurmanskunst ontweken konden worden.
‘'k Wou dat het maar weer eens ging regenen en het water wat steeg!’
zei Harmen. Maar meteen liet hij, krachtig duwend, het vlot naar de wal
koersen. ‘Ziezo!’ zuchtte hij, toen het veilig gemeerd lag, ‘kijk nu die kant
eens uit!’
De anderen volgden met de ogen de aangeduide richting. Tussen de
bomen, een eind verder aan de overzijde, steeg een blauwig tuiltje rook op, en
toen ze scherp toekeken, zagen ze een atap-dak tussen de bladeren
schemeren.
Hoe er langs te komen zonder te worden opgemerkt? ‘Zullen we tot het
donker wachten?’ stelde Rolf voor.
‘En hier de hele dag zitten koekeloeren?’ Harmen trok verachtelijk
de neus op.
‘Als we het vlot eens op z'n eentje voorbij lieten drijven?’ vroeg
Hajo. ‘Dan zullen ze het niet zo gauw opmerken! En als ze het zien, zullen ze
denken dat het ergens hogerop losgeslagen is, en er verder niets achter zoeken.
Het loopt vanzelf wel ergens vast. Ik ben alleen bang, dat het te vroeg tegen
de kant stoot, vóór het voorbij het dorp is, bedoel ik.’
‘Dat kunnen we van te voren zien!’ zei Rolf. ‘We zullen eens een tak
in het water gooien!’
‘Ja!’ Op Padde na, doorzagen ze Rolfs plan. Harmen slingerde een
stuk hout de rivier in. De jongens volgden het met de ogen. Het kwam tot aan
het dorp, raakte daar in een zijstroming, dreef dicht langs de kant en bleef
tenslotte steken.
‘Niet ver genoeg,’ zei Rolf. ‘Gooi eens naar het midden van het
water?’
Nu scheen het stuk hout de goede weg te zullen nemen - Maar opeens
schoot het toch weer in dezelfde zijstroming. De rivier schitterde in het
zonlicht; de ogen deden er pijn van. Harmen nam een derde stuk hout en gooide
het uit alle macht tot vlak aan de overkant van de rivier. Dit scheen de plaats
te zijn om het vlot af te stoten, want zolang de ogen het stuk bamboe konden
volgen, bleef het vrij van de kant. ‘Nou, dan zijn we klaar!’ zei Harmen. ‘We
steken op het vlot over, laten het daar afdrijven en volgen het! Kom, Hajo, wij
nemen samen de kant van de kampong, dan zie je nog eens wat. Als jij met Padde
deze oever afloopt, Rolf, hoeft er niemand over te zwemmen om het vlot weer op
te pikken!’
‘Als jij langs die kampong moet, Harmen, gebeuren er ongelukken!’
zei Rolf.
‘Larie! 'k ben zo voorzichtig als m'n tante - die loopt de hele dag
met haar slaapmuts op, uit angst dat ze 'm 's avonds vergeten zal.’
‘In elk geval wil ik bij je zijn!’ stelde Rolf als voorwaarde. ‘Ga
jij met Padde langs deze oever, Hajo.’
Zo werd de afspraak. Joppie besloot na enig aarzelen bij Rolf en
Harmen zijn diensten aan te bieden.
Die sleepten het vlot een eind stroomopwaarts, zodat het bij het
oversturen ongeveer zou landen op de plaats waar het stuk bamboe zijn reis
begonnen was.