Ze kwamen aan stroomversnellingen. Dat werd lastig. Onstuimig danste
het water tussen de stenen voort. Terwijl ze voorzichtig trachtten, Padde over
de gevaarlijke plaats heen te helpen, gleed Rolf uit; daardoor ontglipte de
draagstoel aan Hajo's vingers, en Padde ging samen met Rolf kopje onder. Ze
kwamen weer boven, tolden in het water voort. Rolf tornde tegen een steen op,
wist zich erop te werken en keek verward naar de anderen uit. Padde dreef door,
ploeterend met armen en benen...! - Maar op hetzelfde ogenblik had Hajo zich
voorover in het water geworpen en zwom nu achter Padde aan, met krachtige
armslagen. Hij won terrein, kreeg de spartelende Padde bij zijn benen te
pakken, trok hem al zwemmende naar links, waar het water het ondiepst was, kwam
daar overeind te staan en hielp Padde ook op de been. Hulpeloos, zich nog
moeilijk staande houdend, klemde Padde zich aan zijn makker vast.
‘Pak ons maar bij de arm, Padde!’ zei Rolf, die hijgend kwam
aanwaden. ‘Het loopt niet moeilijk met de stroom mee. De draagstoel is
weggedreven.’
De angst in het hart, vervolgden de jongens hun tocht, Padde
strompelend en vallend, maar de anderen hielden hem stevig vast, al liepen ze
zelf ook al met knikkende knieën.
Ze gingen een bocht om, en Harmen stootte een verschrikte kreet
uit... de kloof sloot zich van boven; het water stroomde een donkere grot
binnen. Wat te doen?! Nergens konden ze naar boven; er was maar één uitweg...
‘De grot in!’ beval Rolf.
‘Ik durf niet...!’ snikte Padde.
‘Kom mee!’ zei Rolf onverbiddelijk.
Hij werd gehoorzaamd. Dolimah aarzelde even; toen stuwde de stroom
haar vanzelf de grot in. Joppie in Harmens armen kreeg het te kwaad van angst.
‘Ja, nou moet jij nog gaan gillen ook!’ mopperde Harmen. ‘Dan ga je meteen
overboord, begrepen?’
Joppie begreep.
De boven- en zijwanden van de grot waren glinsterend zwart van het
water dat er langs neervloeide; hier en daar was de grot zo laag dat de jongens
met gebukt hoofd moest lopen. Overigens scheen hij als vergaderzaal voor
vleermuizen te dienen, die piepend protesteerden tegen het onverwachte bezoek.
Maar de jongens merkten ze nauwelijks op, schrokken hoogstens even wanneer er
hun een vlak langs het gelaat fladderde. Verder! Gejaagd, nu en dan het hoofd
stotend in de duisternis, strompelden ze door het water, de blik star vooruit:
of nog geen lichtschemering het einde van de grot zou aankondigen. Padde kon
zich niet meer op de been houden, werd half gedragen. Hij leunde zijn hoofd op
Hajo's schouder en verzette nauwelijks meer zijn benen, toen...!
‘Licht!’ riep Hajo. ‘Het wordt weer licht!!!’
Dat staalde de spieren. Met opgetrokken schouders, als drukte de
duisternis op hen, ontvluchtten de jongens de griezelige grot met z'n muffe
lucht en z'n vleermuizen. Ja! daar was het daglicht weer, heerlijk, heerlijk
daglicht!
Ze kwamen de grot uitwaden, keken om zich heen en haalden diep adem.
De steile rotswanden waren verdwenen; de rivier verbreedde zich, stroomde