Onverwachts vertoonde zich voor hun ogen een brede scheur in de
rotsen, en, naderende, hoorden ze dat in de diepte een beekje stroomde,
misschien wel hetzelfde als waarover de rotanbrug gelegen had. Ook hier was de
kloof onheilspellend diep en van er overheen te komen geen sprake. Nu, als ze
het beekje maar volgden, kwamen ze immers vanzelf aan zee!
Uit de kloof steeg een aangename koelte op. Ook het heldere
stroompje daar beneden lokte; de kokosnoten, die ze vooral ter wille van de
melk meedroegen, waren bijna op!
‘'t Zou daar in de schaduw beter zijn dan hierboven,’ zei Rolf,
terwijl hij over de rand keek. ‘Misschien kunnen we verderop ergens
omlaagklauteren!’
‘Ja, laten we nog wat doorlopen!’ stelde Padde uit zijn draagstoel
voor. ‘Misschien vinden we nog een goeie plek!’
Harmen keek hem met grenzeloze verachting aan. ‘Zeker, koning
Knolraap, je zegt het maar, hoor. Als je voeten er vuil van worden, zal Harmen
ze wel schoonlikken!’
Padde gromde wat. - Zwijgend, nu en dan een blik in de kloof
werpend, gingen de jongens verder. En...! ze hadden nog geen half uur gelopen,
of van deze zijde van de kloof daalde een ruwe, door de natuur gevormde trap
af. In alle voorzichtigheid, vergezeld van honderd waarschuwingen en
raadgevingen van Padde, die met zijn hoofd schuin uit zijn draagstoel hing,
klauterden de jongens omlaag in de heerlijke koelte. Hun eerste werk was, van
hun handen een bekertje te maken en gretig het frisse heldere bergwater op te
slurpen.
Daarna werd beraadslaagd wat er nu gebeuren moest. Wanneer de
jongens door de kloof hun tocht wilden vervolgen, moesten ze door het riviertje
waden! Nu, alles beter dan daar boven in de gloeiende zon te tippelen! Hier was
ook plantengroei; verderop scheen het zelfs alsof ze zich door de overhangende
struiken baan moesten breken.
Kom! Ze namen Padde weer op en vervolgden hun weg. Het ging beter
dan ze verwacht hadden. Wel lagen in het water stenen, die vervelend drukten in
de voetholten, maar ze waren door de stroom afgerond en hadden geen scherpe
kanten.
Op een grote, platte bergsteen legden ze Padde een ogenblik neer en
namen een bad. Ook Joppie deed mee: hij was tóch al kletsnat.
Na een uurtje gingen ze weer verder, en zie! hier liep een pad langs
het water!
Langzaam-aan begon het te schemeren, zodat ze naar een plaats
moesten uitkijken waar ze de nacht konden doorbrengen.
‘We moeten maar ergens aan de kant gaan liggen!’ zei Harmen.
Het was niet erg aanlokkelijk, zo op stenen. Aarzelend hielden de
jongens stil en keken de nu in de schemering wat angstig geheimzinnige kloof
door.
‘Als we nog eens doorliepen tot aan de bocht?’ vroeg Hajo.
Zonder veel hoop liepen ze nog even door en... en nadat ze zich door
dicht en stekelig struikgewas hadden heen geworsteld, stonden ze ineens voor
een prachtig zandig plekje. De rotswanden waren hier geheel begroeid; manshoge
varens spreidden hun bladschermen vertrouwelijk over dit knusse kamertje in de
natuur.