‘Doe het maar niet weer, Saleiman,’ zei Dolimah. ‘Ik wil niet dat ze
het merken en je een dief noemen.’
Saleiman keek beschaamd een andere kant uit.
‘Heb je je soeling weer bij je?’
‘Eh-eh.’
‘Speel dan wat voor ons, wil je?’
Saleiman knikte, hurkte omzichtig neer en haalde zijn fluit voor de
dag. Het was een hol stuk bamboe met gaatjes erin gebrand: het mondstuk was
gevormd door een van de schotjes uit het bamboe, waarin een smalle spleet was
gesneden. Saleiman keek schuchter om naar de jongens, die er omheen waren komen
staan.
‘Ja, speel maar, Saleiman,’ zei Rolf vriendelijk, de anderen duidend
te gaan zitten. Saleiman aarzelde nog even, snoof, keek in de grijze lucht en
zette toen vol ernst de fluit aan zijn vooruitgestoken lippen.
Daar kwam, als een verre roep van een nachtvogel, een langgerekte
toon uit het instrument. Op de toon volgde een wat hogere, even langgerekt en
droefgeestig. Toen zonk de fluit terug op de eerste toon, ging weer omhoog,
liep met een weke stap over de tweede heen en zong de derde geheimzinnig uit,
met een korte zucht na. Toen weer de diepte in, lang en klagend. En zo
geleidelijk weer omhoog. Ineens... tiereliet! tiereliet! tiereliet! heel in de
hoogte en verschrikkelijk vals. Toch weer niet vals... kan een vogel vals
zingen, ook al schettert hij nog zo hoog? Saleimans gezicht stond ernstig. Nu
toverde hij tedere roepen uit de nevel en... hoor! een wijsje, zacht wiegend,
vleiend... een wijsje, maar toch zou geen van de jongens het kunnen nafluiten.
Zo vlug liepen de tonen achter elkaar aan, dat je er geen van grijpen kon - ze
verstomden meteen weer. Toen een lange droeve triller, een olijk loopje omlaag
en weer een doffe eindeloze toon, waarin een trilling als een lichtveeg op een
nachtelijk meer... Saleiman hield op.
‘Was dat de maan?’ vroeg Dolimah.
‘Eh-eh.’ Saleiman keek peinzend in de regenlucht.
‘Kun je het beekje ook nafluiten?’
‘Eh-eh.’
‘En de krokodil? En de slang? Doe de slang eens na?’
De kleine kunstenaar dacht even na, bracht de fluit toen weer aan de
lippen.
Hoor! Daar komt de slang! Met onverwachte, listige wendingen
schuifelen de noten voort; Saleiman beweegt op de maat zijn mager ruggetje heen
en weer. - De slang houdt stil. Lispelt even met het fijne, gespleten tongetje,
wendt een paar maal spiedend de kop, kronkelt dan langzaam ineen...
‘Daarmee kun je de slangen lokken, nietwaar, Saleiman?’ vraagt
Dolimah.
‘Eh-eh.’
‘Maak nu het vuur eens na?’
Saleiman richt zijn ogen in het vuur, brengt de fluit aan zijn
lippen en... hoor! daar dansen de vlammetjes al. Een windvlaag doet ze wat
hoger oplaaien. De fluit volgt. Nu is het weer stil; de vlammen worden kalm. De
fluit volgt. - En dan gaat Saleiman fantaseren. Hij houdt zijn ogen star in het
vuur