Al gauw kwamen ze bij het beekje. Een kokosstam deed als brug
dienst. Ze balanceerden er overheen en vonden aan de andere kant een zijpad dat
langs het beekje liep. Ze sloegen het in.
Na een tijdje boog het pad van het beekje af. De jongens besloten de
laatste gelegenheid, die zich voorlopig voor een bad bood, niet onbenut te
laten. Het water was heerlijk fris.
Ook Joppie moest eraan geloven. Ondanks zijn gillend verzet werd hij
ondergedompeld en met zand schoongeschrobd. ‘Nou?’ vroeg Harmen, ‘hoe voel je
je nou, zonder al die vlooien?’ Joppie glipte, de staart tussen de poten, de
oever op en keek Harmen weemoedig aan.
Na het bad rustten de jongens wat uit en dommelden al gauw in.
Bij het ontwaken, toen de drukkende middaghitte wat was afgenomen,
merkten ze dat ze een stevige honger hadden. Ze zagen in de omtrek niets
eetbaars, haalden de riem dus maar een gaatje aan en gingen verder. Maar
plotseling ontdekte Rolf een boom met talloze van die groene vruchten die hun
bij het dorpshoofd zo goed hadden gesmaakt: mangga!
Omhooggeklauterd en plukken, jongens! Het sap liep hun over de kin,
en het duurde geruime tijd vóór ze bij Padde en Joppie terugkeerden, die
beneden wachtten. Padde was er niet bekaaid afgekomen: zijn vrienden hadden hem
in overvloed toegeworpen. Het oranjekleurige vruchtvlees zat hem achter de
oren.
Verder! Het pad begon te stijgen, kronkelde zich tussen met hoge
varens begroeide wanden voort; Ze liepen door een droge rivierbedding, die
steeds dieper werd. Sinds lang lag het pad in de schaduw van de rechterwand; de
linker, die nog in de volle zon stond, bood een verbijsterende aanblik van
tropische rijkdom. Wondermooi geschikt lagen de varenschermen; daarboven
fonkelden veel kleurige bloemen en fladderden vlinders en vogeltjes. Soms
ritselde er iets tussen de varens - dan kwam Joppie in actie!
Hajo liep te dromen. Het was hem, of deze weg naar een sprookjesland
moest voeren, naar de verborgen schatkamers van de tropennatuur. Nu sloten de
boomkronen zich weer boven hun hoofden ineen; het pad gleed een schemering van
groen binnen. Hoe stil werd het! Je hoorde je eigen adem. Hoe warm en vochtig
was de lucht hier; hoe sterk rook je de bloemen...
Ineens stonden ze op een plateau; de wanden waren verdwenen en ze
konden van hun hoogte vrijuit de omtrek overzien. Niets dan groene en met
bloemen overdekte boomkruinen. Hè, je ademde nu weer vrij! Padde plofte neer,
verklaarde geen stap meer te kunnen verzetten. En de anderen vlijden zich naast
hem in het gras.
Een zware zwarte vogel, die een geweldige snavel voor zich uitdroeg,
vloog met kleppend wiekengedruis over hun hoofden.
‘Die mag z'n ribbenkast weleens laten smeren!’ meende Harmen. ‘Hij
piept als een verroeste koffiemolen!’
‘Een koffiemolen...!’ zuchtte Padde.
‘Dat was een neushoornvogel,’ zei Rolf.
Na wat te hebben gerust besloten ze, ondanks Padde's protesten, toch
maar weer verder te gaan.