een klein geruchtje vervaard was. Als die zei: ‘'t Is
vuil!’ dan was 't ook vuil. Maar eens gezegd bleef gezegd. Hij klauterde
behendig de ‘loopplank’ op, zoals hij zei, en overzag, boven aangekomen, het
terrein. ‘Dunnetjes is ie, die vloer,’ moest hij
toegeven.
‘Oh!’ stelde Floorke beneden vast.
‘Weet je wat ik doe?’ ‘Ik spring er overheen! Daarginds is wéér een
dikke bamboe!’
‘Ja, laat je niet kisten, Gerretje!’ riepen de maats. ‘Je botten
zijn betaald!’
Gerretje zette af, van een-twee-dr...! Een heidens gekraak. De
‘trap’ sloeg neer, kletste in de modder, die alle kanten uitspatte, en het
huisje viel keurig netjes om, de vier ontwortelde palen in de lucht, zodat de
hond met uitpuilende ogen in de lucht kwam te bengelen. Het dak scheurde open,
en daaruit buitelde, als een Sinterklaasverrassing... Gerretje.
De maats zakten bijna in elkaar van plezier. Floorke sneed haastig
de hond los, die daarop half flauw op de grond tuimelde en het als zijn eerste
plicht beschouwde, Floorkes blote voeten schoon te likken. Gerretje krabbelde
met een vrij krasse bewering tegen de Sumatraanse huizenbouw overeind en veegde
zijn handen aan zijn broek af.
‘Laten we er verder maar niets over zeggen!’ stelde Floorke voor. En
terwijl er een paar in het omgevallen huisje snuffelden en veel stof, spinnen
en kakkerlakken vonden, liepen de anderen de open plek eens rond en ontdekten
een smal pad, zo verwilderd, dat je je alleen maar met de bijl een doortocht
zou kunnen banen.
Ze besloten terug te gaan en namen de hond uit meelij mee.
Uitgelaten van vreugde sprong het beest tegen zijn bevrijders op, die intussen
allerlei veronderstellingen te berde brachten over de samenhang van de vergane
prauw, het wrakke huisje en de uitgemergelde hond.
Zo kwam men met een levende ziel méér bij de jol aan. De mannen van
de andere groep, die onder leiding van Folkert Berentsz. was uitgegaan,
vertelden, enigszins jaloers op de vierpotige buit der anderen, een slang te
zijn tegengekomen, zo dik, dat ze hem met z'n vijven niet omspannen konden. Hij
had gesist dat je er koud van werd. Padde wou hem bij z'n staart pakken -
nietwaar, Padde? - toen ie er van tussen ging, de bomen opzijdrukkend als
grashalmen.
Maar toen wist Floorke te vertellen van een krokodil, waarvan ze de
staart uit het bos hadden zien steken, en toen ze het eiland half waren
omgelopen, hadden ze aan de andere kant zijn kop gevonden, een merakel klein
koppie, niet groter dan de Nieuw-Hoorn... Gerretje had z'n
kop voor een kloof aangezien, want het toeval wilde dat de krokodil juist
gaapte. Gerretje was erin gelopen en had nog gezeid: ‘Jongens, wat is de grond
hier slappies!’ - Die grond was natuurlijk de tong van die krokodil geweest.
Nou, en ineens had het mormel zijn bek dichtgeslagen en Gerretje zat in het
pikkedonker. Tussen de tanden was hij er weer uitgekropen, waar Gerretje?
Maar toen had Harmen nog heel wat anders te vertellen! Hij had er
over willen zwijgen, maar nu Floorke zo begon, zou Harmen zijn broek ook eens
in 't zonnetje hangen! Nou, ze hadden me dan een beestje gevonden, zo op het