Daar voelde niemand voor. En met nieuwe bezieling, vast besloten om,
zolang er nog een vonkje leven in hun uitgehongerd karkas zat, het niet als
haaienvoedsel te laten dienen, keken de mannen weer uit naar het oosten...
De haaien waren geduldig - verlieten de jol niet.
Allengs zakte de moed weer. Een paar maats spraken van overboord
springen.
‘Wat drommel,’ zei Bontekoe driftig, met schorre stem, ‘als die
stomme dieren het niet opgeven, zullen wij het dan doen?’
Maar bij sommigen was het laatste restje levensmoed gebroken. Het
zou wel niet voor het eerst zijn dat deze haaien een jol met schipbreukelingen
volgden; ze zouden wel weten wat ze deden! - Met holle koortsige ogen staarden
ze in het water, ineenkrimpend wanneer daar beneden iets donkers voorbij
schoot...
‘Hajo,’ kreunde Padde, ‘ik kán niet meer, Hajo! Ik wil liever
dood.’
Hajo zocht naar bemoedigende woorden. Maar woorden, dat bleven het.
Padde voelde de holheid ervan en verloor zijn laatste aasje moed nu hij
bemerkte dat ook zijn vriend de wanhoop nabij was.
Bontekoe ging het als Hajo. Hij moest zijn zeventig grote kinderen
troosten - en zocht zelf naar troost...
Rolf zei niets, tuurde urenlang naar de oostelijke horizon. Het kwam
op volhouden aan. Volhouden.
De volgende dag regende het! In zenuwachtige haast, met driftige,
ruwe uitroepen, spanden de omes het bezaanzeil en het blinde zeil boven de
boot, vulden de beide vaatjes weer, verzamelden het water verder in schoenen,
leren mutsen, en slurpten zoveel mogelijk door de keel. Toen kropen allen weer
in de holte van de jol, om wat warmte te zoeken. Hun kleren waren doorweekt;
een vochtige morgenkilte hing boven het water. De lucht was troosteloos grijs,
en hoewel de maats nu weer tijdelijk van hun vreselijkste foltering bevrijd
waren, staarden ze onder het zeil door met hun blauwomrande ogen triest in de
dikke regennevel, en het doffe zwijgen viel weer in.
Een schorre kreet... ‘Land!!’
Als versteend blijven allen zitten, de ogen wijd open, angst en
twijfel op het gezicht. Ze durven haast niet opstaan en zich overtuigen. Wie
zou nu nog een teleurstelling kunnen dragen?
Maar de man aan het roer is zeker van zijn zaak. ‘Land!! Land voor de boeg!’ De tranen breken door zijn stem.
Nu krabbelen allen met hun verstijfde ledematen overeind, steken hun
koppen onder het zeil door en...!! Daar, aan de oostelijke kim...!! Enkelen
gillen hun blijdschap uit, anderen staren alleen maar naar het grijsblauwe
streepje in de verte.
Met alle man zette men hijgend en vloekend de zeilen weer bij.
Langzaam aan werd het streepje land groter. Men onderscheidde bergvormen, de
lichte streep van de branding, daarachter groene bossen. Sumatra kon het niet
zijn: het was een eilandje waarvan men de hele omtrek kon overzien. Maar
Bontekoe wist dat westelijk van Sumatra, dicht op de kust, een rij eilanden
ligt. Dit moest er een van zijn.