Ze zochten onder de plecht en de banken. ‘Nee, schipper, geen
stukkie zeil.’
‘Trek dan de hemden uit en maakt er een zeil van.’
Vol vertrouwen gingen ze aan het werk. De schipper zou hen wel naar
Sumatra brengen! De stootballen werden binnen boord gehaald en tot garen
uitgeplozen. Toen ze voldoende dachten te hebben, trokken de maats hun hemden
uit en begonnen ze aaneen te naaien tot een groot- en een fokzeil.
De barbier ging de toestand van de gewonden na. Haast iedereen had
zich min of meer de voetzolen verbrand. Eerst werd de schipper behandeld, die
twee hoofdwonden had. Vader Langjas kauwde iets van het weinige brood, dat de
eerste vluchtelingen inderhaast hadden meegenomen, tot een papje en legde dit
op de kwetsuren. Ook de andere gewonden werden zo behandeld. Rolf had een
brandwond aan het been, die gedurende de nacht lelijk was opgelopen en de brave
barbier, die vaderlijke gevoelens voor hem koesterde, bezorgd zijn grijze bol
deed schudden.
Men telde met z'n hoevelen men in de boot zat en kwam tot het getal
zesenveertig. De sloep bood hoogstens plaats voor tachtig man. En dus de
anderen...!
Tegen de schemering waren de zeilen klaar. Men richtte de mast op,
die in de jol lag, en haakte er de boom en de gaffel in. Een opgestoken
roeispaan diende voor fok. Toen beide masten stonden en de ‘zeilen’ waren
bevestigd, wendde men de steven noordoost. De bedroevend kleine voorraad brood
werd bijeengelegd, en ieder kreeg er een vingerdikke snede van. Het was
onrustbarend te zien, hoe zelfs het uitdelen van een zo geringe hoeveelheid de
voorraad deed slinken.
Padde had de hele dag door geslapen. Toen hij in de avond wakker
werd van het lawaai, dat met het oprichten van de mast gepaard ging, borg hij
meteen het hoofd weer in de armen weg en hield zich slapende.
Hajo was, als alle anderen, weer vol goede moed, rekende er vast op
dat, nu ze in de goede richting zeilden, morgen wel land in 't zicht zou
komen.
Rolf, die de laatste paar maanden dagelijks de reis op de kaart
gevolgd had, zag de toestand minder rooskleurig in. De pijn aan zijn been
stemde hem ook niet vrolijker en maakte hem koortsig.
Zo viel de duisternis in.
Midden in de nacht maakte Gerretje een heidens spektakel.
‘Land! Land!!’
Alles vliegt overeind. ‘Wáár is land?!’
Aan bakboord, ver weg, pinkt een lichtje. Dolle vreugde maakt zich
van de schipbreukelingen meester. Ze gooien de zeilen om, grijpen naar de
riemen. Dat licht kan niet anders dan land zijn: midden op zee groeien geen
lampjes als paddestoelen in een wei, wâblief? 't Zou een wallevis kunnen wezen
met een lichie op z'n knikker! Neen, jongens, land is het!
Floorke ziet al bergen. Morgen zullen ze onder de kokosbomen wandelen. Roeien,
jongens!!
Maar de bergen vervagen en stijgen als wolken omhoog. En in het
lichtje komt beweging; het schijnt op en neer te gaan...! Enkelen geven het
roeien