was - behalve bij Harmen, die nog steeds dikke rookwolken de
lucht in blies. Daarna verdiepten ze zich in gissingen omtrent de inboorlingen,
die blijkbaar in overhaaste vlucht de tabak hadden achtergelaten. Zouden ze de
arme zwervers vijandig gezind zijn? Nou ja, zorgen kwamen altijd nog vroeg
genoeg!
Maar toen de avond daalde, maakte zich toch onrust van de
schipbreukelingen meester. Als wilden hen vannacht eens in grote getale en
gewapend zouden overvallen? Een enkele maal deed een avondkoelte het gras
ritselen; fluisterend bogen de lange halmen zich naar elkaar over. De omes
klonk het als de sluipende voetstap van sluwe, bloeddorstige wilden. Wat was
dat voor een bruin, levend wezen in die boom? Een grote aap? In de verte een
vogelroep. Boven de zee kwamen kalongs aandrijven, ware spookgedaanten wanneer
ze, na een ogenblik lang achter de wolken te zijn verdwenen, onverwachts weer
opdoken. De maats hurkten bijeen om het vuur, keken met glanzende ogen in de
vlammen en wierpen er stukken droog hout op. Pook de vlammen maar aan, jongens!
Dat doet de onrust vluchten...
Bontekoe besloot wachten uit te zetten. ‘Vrijwilligers?’ Hajo en
Rolf gaven zich meteen op; ze kregen de opdracht de eerste paar uren van de
nacht bij de rivier te waken. Maar ze waren nog geen tien pas op weg, toen
hijgend en blazend Padde achter hen aan kwam hollen. ‘Ik ga ook mee,’
verklaarde hij. ‘Jij?’ - ‘Ja, ik.’ -
‘Vooruit dan maar.’ Met hun drieën stapten ze het donkere bos in. Padde,
bibberend over al zijn leden, hield Hajo stevig vast.
Zo kwamen ze bij de rivier. Nu een goed uitkijkpunt te vinden! Een
zware boom was schuin over het water gegroeid - daar zouden ze inklimmen. ‘Kom,
ga je mee, Padde?’ vroeg Hajo.
‘Ik blijf beneden.’
‘Maar daar kun je niets zien!’
‘Ook nergens voor nodig,’ vond Padde. ‘Als ze mij
ook maar niet zien!’
‘Nou, blijf dan beneden,’ zei Rolf, ‘dan kun je je door de
krokodillen laten weghalen.’
‘Krokodillen?!’ stamelde Padde.
Haastig klauterde hij achter Rolf aan.
Van hier hadden de jongens een goed uitzicht. De rivier lag open en
bloot te glanzen onder de nachtelijke hemel. Ze kozen een mooie, dikke tak om
op te zitten. Ziezo, nu zouden ze het wel een hele poos uithouden!
Maar ze hadden buiten de kleine kwelgeesten gerekend die het bijna
onmogelijk maken, zonder beschutting de nacht in een tropisch oerwoud door te
brengen: de muskieten! Het was om er dol van te worden, zo zoemden ze om je
oren. Zzzzùù... zzzinnng... zzzoeoeoe... Padde sneed een takje af en zwaaide en
sloeg ermee dat hij er bijna de boom door uittuimelde. Maar het hielp wel, en
de anderen volgden zijn voorbeeld.
Ineens, beneden hen, brekende takken, gestamp en gesmak in de weke
modderbodem... Onwillekeurig grepen de jongens zich aan elkaar vast. Daar boog
het gras ter zijde en een donker, harig beest met twee zware, rondgebogen
slagtanden waadde zachtjes knorrend het water in, vol welbehagen slurpend. Nog
een kwam uit het gras te voorschijn, gevolgd door twee, door vijf,