‘Goed,’ moest Hajo toegeven. ‘Maar als je nou weer m'n moeder
neemt...!’
‘De goeien niet te na gesproken!’ zei Padde. ‘Mijn
moeder is ook een beste, hoor!’
‘Nou juist! En mijn zusjes? Antje! En Maartje! En Truitje! En
Sijtje!’
‘Meisjes zijn altijd lief,’ stelde Padde vast. ‘Maar later worden ze
tangen. Ik ken d'r maar eentje die haar leven lang 'n beste meid zal
blijven!’
‘Wie dan? Truitje Cannegieter?’
‘Die?! Die wordt een helleveeg.’
‘Als jij maar geen helleveeg wordt! Wie bedoel je dan? Lotje
Scheelzwam?’
‘Praat me dáár niet van,’ zei Padde. ‘Als die eenmaal getrouwd is,
kun je ze onder water stoppen, weer uitwringen en op de bleek te drogen hangen,
en dan zal ze nog haar grote mond niet houden! Raai maar niet, want je weet
toch niet wie ik bedoel.’
Maar Hajo gaf het niet op. ‘Jansje Bezem dan soms? Uit de
Hanekamsteeg?’
‘Laten we maar weer doorlopen!’ stotterde Padde. ‘We moeten nou de
Botermarkt over!’
‘Ik heb je in de gaten,’ zei Hajo.
Padde werd vuurrood. ‘Gaan we nou, nee of ja!’
‘Goed,’ zei Hajo lachend. ‘En dan de Gouw en de Turfhaven langs. -
Nou, dan zijn we bij het klooster. Kijk jij eens of er een nachtwacht in de
buurt is?’
‘Wel nee! Je hoort Joris op een kwartier afstand al aankomen. Hij
zal wel ergens zitten te maffen!’
‘Nou, ga dan maar op m'n rug staan! Kun je?’
‘Ja, best,’ zei Padde. ‘Ziezo, nou zit ik op het muurtje en spring
de tuin in. Verdikke, wat zijn de appels dit jaar groot! En vòl dat de bomen
zitten!’
‘Ik ben al bij je, Padde! Nou maar voorzichtig aan.’
‘Mmm! Wat zijn ze lekker!’ Padde smakte met de lippen.
‘Eten kunnen we ze straks wel, Padde! Hoeveel heb je er al?’
‘Mijn zakken zijn al stampvol.’
‘De mijne ook! Ga maar weer op m'n rug staan, dan piepen we 'm!’
‘Ik zit al weer op het muurtje. Allemachies, daar komen Joris en
Kale Dries aan!’
‘Verjoppie! Zo, hoepla, ik ben er ook al overheen. Lopen, Padde!
Lopen!’ En de beide jongens stampten met de voeten op de grond, om aan te
duiden hoe hard ze vluchtten. ‘Lopen! Ze krijgen ons nooit! Hoor je Kale Dries
razen en schelden? - Ziezo, nou geven ze het op.’
‘Was me dat hollen...’ zuchtte Padde. ‘Wat doe je nou met je appels,
Hajo?’
‘Ik bewaar er een paar voor Doris en m'n zusjes.’
‘Dat doe ik ook. Ze krijgen er allemaal twee. 't Moeilijke is voor
mij om de appels in huis te smokkelen zonder dat m'n moeder het merkt! Ze zit
natuurlijk nog te naaien, hè?’
‘Ja,’ zei Hajo in nadenken. ‘Zeg, Padde... wat breng jij voor je
moeder mee?’
‘Ikke? Een kleedje voor zondags op tafel; het onze is op de hoeken
zo gesleten, je zult het wel gezien hebben. En een koperen test, zoeen als we
vroeger in de stoof hadden vóór vader 'm...! Dacht je dat ik voor m'n vader wat
mee-