‘Ik zal gaan, schipper. Maar die drommelse kwajongen... hm!’ En
grimmig sloot Vader Langjas de deur achter zich.
Padde viel voor de schipper op de knieën. ‘Schippertjelief, keer om!
O, alsjeblief...!’
‘Sta jij eens op,’ zei Bontekoe op een toon die weinig goeds
voorspelde.
Padde kroop weer overeind; zijn ogen zwommen in tranen.
‘Schippertje, toe...!’
‘Vertel mij eens kort en duidelijk waarom je niet op de tjalk zit!
Geen uitvluchten, alsjeblieft.’
‘Ik ben in slaap gevallen, schippertje! Vannacht heb ik geen oog
dichtgedaan...’
‘Wat drommel, was dan in de tjalk gaan slapen!’
‘Dat heb ik gedaan, schippertje! Maar die schommelde zo
verschrikkelijk en toen ben ik weer aan boord gegaan. O, hemeltje, en toen al
die kanonnen ineens...!’
‘Die kanonnen heb je dus gehoord?!’
‘Jawel, schipper, maar ik durfde niet naar buiten te komen! Ik
dacht... ik dacht, dat er Duinkerkers...!’ En Paddes verwilderde ogen vulden
zich opnieuw met angst voor die geduchte piraten.
‘Aap van een jongen, was toch voor de dag gekomen; dan had je nog
terug gekund!’
‘En nou niet meer, schipper?!’
Bontekoe wist niet goed wat hij er aan had. ‘Hoe zit het eigenlijk?
Sta je me hier voor 't lapje te houden? Biecht nou maar eerlijk op. Wilde je
met je vriend mee?’
Paddes ogen dreigden uit de kassen te vallen. ‘Mee naar Oostinje??!’
stamelde hij en greep zich in de haren. ‘Ik ga toch in de bierbrouwerij van m'n
oom?! - O, schippertje, schippertjelief, keer om, in 's hemelsnaam...!’ En
opnieuw viel Padde voor Bontekoes voeten neer en probeerde zijn handen te
grijpen.
Bontekoe zag in dat hij zich vergist had. Hij deed een paar passen
door het vertrek, vroeg toen: ‘Jij heet Padde, hè?’
‘Padde Kelemeijn, schipper. Van de Appelhaven.’
‘Luister goed, Padde Kelemeijn. We zullen je hier aan boord werk
verschaffen, want ledigheid is 's duivels oorkussen. En als je goed aanpakt en
we mochten toevallig een schip ontmoeten dat weer naar Holland gaat, dan zullen
we je daar op zien over te zetten.’
‘Wanneer zou dat zijn, schipper?’
‘Dat kan vandaag nog gebeuren en 't kan ook nog wel drie maanden
duren.’
‘Drie maanden...,’ herhaalde Padde toonloos.
‘Maak je geen zorgen,’ troostte Bontekoe. ‘Je bent hier goed
onderdak, en je moeder zal, als ze je behouden terugziet, veel te blij zijn om
nog aan slaan te denken.
Padde sprong overeind. ‘M'n moeder slaat me nooit, schipper!’
‘Je hebt anders alle recht op een flink pak op je broek,’ zei
Bontekoe. ‘Maar we zullen eens naar een geschikte bezigheid voor je zoeken. Kun
je klimmen?’