‘Dat snap ik! Voor een ander is ie niet te koop! Maar voor mij toch
wel?’
‘Daar,’ zei Hajo, ‘daar heb je 'm voor niks.’
‘Verdorie...!’ was al wat Hilke antwoordde. Hij liefkoosde de das
tussen de vingers en greep Hajo's hand. ‘Kerel, als je me nog eens nodig
hebt...’
‘Zeg, Hilke?’ vroeg Hajo. ‘Zou je... zou je misschien...?’
‘Waarachtig! zeg op: wat is er?’
Hajo wees op Hilkes handen. ‘Zou je mij niet ook een anker of een
schip of wat maar het gemakkelijkst is...?’
Hilke stroopte zijn mouw op. ‘Zoek maar uit. Een driemaster? Of zo
een, met die kanonnen? Ik kan alles en je voelt er niets van. Heb je een
meisje?’
‘Nee,’ zei Hajo verlegen. ‘Moet dat?’
‘Welnee. Maar dan had ik je een paar harten geprikt. Zoals op m'n
hand.’
‘Dat is ook wel mooi,’ weifelde Hajo.
‘Ja, maar dan moet je een meisje hebben! - D'r zijn lui die meteen
haar naam er inzetten: Geertruida of Katherina of zo. Maar... eh, 't gaat er
nooit meer uit, zie je? Zoals ik 't heb, zonder naam, is het altijd goed, hè?’
Hajo begreep het maar half. ‘Zeg, Hilke,’ vroeg hij, ‘wanneer kun je
het doen?’
‘Over een dag of wat,’ beloofde Hilke. ‘Als de eerste drukte voorbij
is.’
‘Fijn!’ zei Hajo. ‘Zeg, weet je dat ik ook nog fries bloed in me
heb?’
Hilke sloeg de handen ineen. ‘Een Fries! Jij?’
‘Moeder is van Friesland.’
‘Als ik het niet dacht! Een kerel als jij...! 'k Zal je de knopen
ook leren! Een boeren- en een turkse knoop, een visser-, trompet-, muil- en
ankersteek, een ouwe wijvenknoop... Nooit van gehoord?’
Hajo sloeg van eerbied bijna tegen de grond, - schudde ontkennend
het hoofd.
‘Nog nooit van een ouwe wijvenknoop gehoord??
Wacht dan!’ - En Hilke haalde de das van Sijtje uit zijn broekzak, greep de
beide einden...
‘Dat is zonde!’ meende Hajo. ‘Dan leer je 't me morgen maar.’
‘Je hebt gelijk,’ bekende Hilke. ‘Ja, dat komt: jij bent een Fries,
hè, en dan...!’ Zorgvuldig streek hij de das weer glad. ‘Brave meid!’ mompelde
hij met schorre stem. Toen zei hij haastig: ‘Nou, ajuus, hoor! 't Is al
laat.’
En terwijl de scheepsjongen van de Nieuw-Hoorn nog
even bleef staan, in gelukkige overpeinzingen over de naaste toekomst, ging de
lange Fries er met zijn schat vandoor. Hajo zag hoe hij zich diep bukken moest
om het hoofd niet te stoten tegen de lage deur van het vooronder.
Daar kwam Rolf aan. ‘Zullen we gaan slapen, Hajo?’
‘Die... die over die krokodillen is gesprongen, zal een anker op m'n
arm prikken!’ fluisterde Hajo opgewonden.
‘Zo?’ vroeg Rolf. ‘Laat het hem dan een beetje hoog doen. Op je
bovenarm, of zo.’
‘Maar dan zie je er niets van!’
‘Juist daarom.’