hoor van mijn neef dat je een paar stevige knuisten
hebt en je de kaas niet van je brood laat eten. Dat zijn eigenschappen die ik
bij m'n volk nodig heb.’
‘Schipper!!’ En Hajo maakte een beweging om Bontekoes handen te
grijpen.
Deze werd even verrast door zijn uitbarsting. ‘Wil je zó graag
mee?’
Toen gebeurde er iets wat Hajo in geen jaren overkomen was: Hajo
griende.
‘Zo-zo,’ zei schipper Bontekoe. ‘Je heet Hajo, hè?’
‘Jawel, schipper. Peter Hajo.’
‘Zoon van Harmen Hajo?’
‘Jawel, schipper. Maar vader is...’
‘Ik weet het,’ zei schipper Bontekoe. ‘Diezelfde nacht zijn er nog
drie andere botters vergaan.’ Hij zweeg een ogenblik en zei toen langzaam,
zonder Hajo aan te zien: ‘Jouw vader, Peter Hajo, was een wakker man. Ik
verwacht van zijn zoon hetzelfde.’ Toen vroeg hij ineens: ‘Je moeder vindt het
toch wel goed, dat...’
‘O, die vindt het best, schipper!’
‘Wat vindt die best? Dat je haar verlaat?’
‘Ja zeker, schipper!’
Bontekoe kon een nieuwe glimlach niet onderdrukken.
Maar zijn gelaat stond weer ernstig toen hij vroeg: ‘Wat was je aan
de wal, Peter Hajo?’
‘Smidsknecht, schipper.’
‘Tevoren nog wel eens wat anders gedaan?’
‘Jawel, schipper. Drogistenjongen in “De Gouden Gaper”.’
‘Beviel je dat niet?’
‘Nee, schipper.’ En Hajo kneep het er angstig uit: ‘'k Ben er
weggestuurd, schipper...’
‘Zó?? Hoe kwam dat zo?’
Hajo beet zich op de lippen. Hij kon de schipper toch niet zeggen
dat hij zoethout had gesnoept en de kat van de oude drogist pillen had
ingegeven om haar het muizenvangen te leren?
De schipper wilde hem helpen. ‘Ben je nog wel eens in een ander vak
geweest?’
‘Jawel, schipper!’ zei Hajo, blij dat hij uit de brand was.
‘Loodgieter.’
Bontekoe zette grote ogen op. ‘En... eh... dáárvoor?’
‘Metselaar, schipper.’
‘En tevoren??’
Hajo moest even nadenken. ‘Ik geloof...’
‘Breek je hoofd maar niet, Peter Hajo. Ik zie wel dat je al heel wat
hebt meegemaakt. Overal weggestuurd?’
Hajo knikte. Met ogen waarin de angst te lezen stond volgde hij de
schipper, die in gedachten verzonken het vertrek op en neer stapte. ‘Schipper,’
kreunde Hajo, ‘ik zal... ik wil... ik beloof...’
Met een ruk keerde Bontekoe zich om en keek hem recht in het
gezicht. Hajo voelde dat die ogen dwars door z'n baadje heen zagen. En juist
daarom doorstond hij de blik.