| |
| |
| |
XXI
DEZEN en den volgenden dag stelde Rambaldo zijn steeds kostbaarder wordenden tijd voor het laatst in dienst der leeuwenaffaire. Hij onderhandelde met Ferrazzo en met Benozzi, die ook geen Engelsch sprak en toch graag weer zaagsel en stroo voor de leeuwen wilde leveren. Rambaldo kneep er de laatste lire uit en vorderde daarna koel zijn hooge provisie, die de mannen hem, hoewel niet met enthousiasme, ook inderdaad uitbetaalden; ze zagen er den prijs voor den vrede in en hoopten in de toekomst op protectie te mogen rekenen.
Rambaldo zorgde ervoor, dat van den edelmoed en den zakenflair van mister Jeffries een uitvoerig verslag in de Corriere verscheen, en hij liet het gerucht verbreiden, dat de gemeentesecretaris alles op haren en snaren had gezet om den Amerikaan voor zijn grooten dienst in een of anderen vorm stedelijke erkenning te doen toekomen; dat deze lofwaardige pogingen echter op onoverkomelijke formeele moeilijkheden waren afgestuit, waarvoor de secretaris tenslotte het hoofd had moeten buigen.
Na dit bericht regende het schriftelijke en telefonische raadgevingen op de secretarie; gansch Napels wilde, dat den Amerikaan Napolitaansche dankbaarheid ge- | |
| |
toond zou worden; de klerken en het gansche personeel der secretarie vonden in dezen dag eindehjk vergelding; de secretaris wond zich zoo op, dat hij tenslotte naar huis moest om zijn zenuwen weer tot bedaren te laten komen.
Rambaldo ontving bezoek van een kleinen Napelschen havenbioscoop-bezitter, die zich bij hem beklaagde over den vroegeren directeur van het circus Sturm: deze zou hem hebben wijsgemaakt, dat hij hem zijn theater zou afkoopen, zoodra hij maar geld had. Wekenlang had de Duitscher hem zoo aan het lijntje gehouden. Om hem, toen het geld er dan eindelijk was, eenvoudig te laten zitten, blijkbaar omdat hij toen, na alles wat er gebeurd was, toch ineens weer lust gekregen had om nog weer eens een nieuw circus te beginnen... De man was buitengewoon ontstemd, fantaseerde over andere aanbiedingen, die hij had afgeslagen, alleen maar om Signor Sturm den voorrang te gunnen... thans wilde hij een klacht indienen wanneer men hem niet op staanden voet een schadevergoeding toekende. Rambaldo trachtte den man duidelijk te maken, dat hij het hierover met Signor Sturm zelf moest zien eens te worden, of, indien hij langs juridischen weg zijn recht wilde zoeken, zich tot een anderen advokaat moest wenden, daar hij, Rambaldo Fittipaldi, met Signor direttore Sturm op vriendschappelijken voet verkeerde. De man jammerde, dat de bedrieger al naar Duitschland was afgereisd en dat hij (de bedrogen achtergeblevene) in Signor avvocato thans zijn laatste redding zag, juist omdat Signor avvocato met Signor Sturm misschien nog in verbinding stond. Rambaldo interesseerde aan de gansche zaak slechts het verrassende besluit van den ongelukkigen vroegeren directeur: nu
| |
| |
toch weer de zware verantwoording en de vele beslommeringen van zijn oorspronkelijk beroep op zich te nemen. Was het bloed sterker dan al het andere? - Den kleinen Napelschen bioscoop-man verzocht hij, hem thans met rust te laten.
Nog denzelfden middag ontving hij een niet minder opgewonden madame Sylvia, die van een veertiendaagsch uitstapje naar Sicilië was teruggekeerd en dringend met mister Jeffries McCann wilde spreken. In haar agitatie dacht zij op dit oogenblik in het geheel niet meer aan wat er tusschen haar en den jongeman daar voor haar gebeurd was op dien eenen avond, en Rambaldo was wel de laatste, die er haar aan herinneren zou. Hij gaf haar het hotel Excelsior op, en toen ze weg was, zuchtte hij van verlichting. Hij voelde zich thans eindelijk schoongewasschen voor Grazia staan, nu zoo duidelijk bleek, dat er tusschen hem en madame Sylvia nooit iets geweest was. Al dien tijd had hij zich niet meer bij Grazia durven vertoonen; nu greep hij terstond naar de telefoon en vroeg haar te spreken. Hij excuseerde zich duizendmaal: hij was zoo waanzinnig door zijn zaken in beslag genomen geweest.
De toon van Grazia's stem, daar aan de andere zijde der telefoonlijn, greep hem diep aan: zij had hem gemist! Zij zei, gedacht te hebben, dat hij misschien toch nog wel weer eens van zich zou laten hooren. Hij sprak haar daarop over den verkoop der leeuwen: dat hem die nu eindelijk gelukt was en dat de dieren waarschijnlijk reeds overmorgen scheep gingen naar Amerika. Misschien interesseerde het haar om van de inscheping en het vertrek getuige te zijn? In dat geval zou hij zich veroorloven om haar met haar mama in een taxi te komen afhalen en naar de haven te begelei- | |
| |
den. - O ja, dolletjes! Grazia zou het aan haar mama voorstellen. Mama zou het ook vast dol vinden. Vroeger gaf mama minder om zulke dingen, maar sinds ze signor Rambaldo had leeren kennen, vond ze zooiets interessant. Of hij de leeuwen 's nachts ook gehoord had? Grazia had ze gehoord en telkens aan signor Rambaldo gedacht...
Als een gelukkig man hing hij de gehoorbuis weer op, nu pas volledig bevrijd van den druk, die weken lang op hem gelegen had en dien hij slechts aan de misère met Saul en zijn leeuwen geweten had.
Den volgenden avond wachtte hij met Saul en Jeffries de Grieksche boot op, die reeds in 't zicht was. Zij tutoyeerden elkaar sinds een half uur. Zij waren goede, oude vrienden geworden; Jeffries had het ijs tusschen hen gebroken. Rambaldo voelde zich door deze vriendschap oneindig gevleid; hij wist nauwelijks hoe hij zijn vereering deelen moest tusschen deze twee sterke mannen, beiden kinderlijk eenvoudig in hun denken en handelen, beiden met een verpletterenden wil en daadkracht begiftigd. In Jeffries bewonderde hij Amerika, het jonge land van de millionnairs en de onbegrensde mogelijkheden, in Saul vond hij den stillen, noordelijken held van het oerwoud. Amerika en het oerwoud, twee polen waarheen de nog zoo jonge en avontuurlijk gezinde Rambaldo met gelijke, haast magische kracht heengetrokken werd, terwijl het toch zijn bestemming was om in Napels een gerespecteerd burger te worden, een door duizend kleine beslommeringen vastgehouden jurist, wiens eerste deugd geen heroïsme, maar een pijnlijke nauwgezetheid behoorde te zijn en wiens onbloedige veldslagen voor de balie,
| |
| |
hoe succesvol ook, nooit het allerdiepste in hem zouden kunnen bevredigen.
Nu, als hij Grazia maar had. Grazia zou hem Amerika en oerwoud tegelijk zijn.
Madame Sylvia kwam er ook nog bij, in gezelschap van kapitein Olavson, den treurigen Zweed. Jeffries zag slechts de temster, die zijn begeerigen, verliefden blik koket meesmuilend beantwoordde. Het was besloten, dat madame Sylvia ook mee naar Tennessee zou gaan; Jeffries had zijn fantasie ook voor haar reeds in werking gesteld: zij zou in een droomerig stuk optreden als Panterkoningin; zij zou heerscheres over het oerwoud zijn en een tooverdrank voor haar panters bereiden; er moest een verdoovend middel in zijn, zoodat de panters zich te slapen legden nadat zij gedronken hadden, en zij zou zelf ook gaan slapen, met het hoofd op haar lievelingsdier. Regie: Jeffries McCann.
‘M'n lievelingsdier, dat ben jij,’ had ze hem gisteren gezegd, toen hij zijn plannen voor haar ontvouwde, en haar Sphynxenblik had de rest gedaan om Jeffries hopeloos van de kook te brengen... hij was thans een verloren man.
De Grieksche boot meerde eindelijk aan de kaai, en na de douane, de politie en den dokter kon Jeffries zich met zijn gevolg aan boord begeven. De kapitein ontving het gezelschap met gematigd enthousiasme: hij had juist een mededeeling gekregen, welke hem nog zwaar op de maag drukte Hij had den loods het radio-telegram laten kijken, omdat hij nieuwsgierig geweest was, wat voor levende waar er toch wel in die zestig kisten kon zitten. De loods had daarop gezegd, dat het volgens hem slechts de zestig uitgehongerde
| |
| |
leeuwen van den Duitschen temmer Saul konden zijn.
‘En wat had jij gedacht, captain?’ vroeg Jeffries. ‘Zestig kisten Livorno-kippen? Dat we daarvoor een radio-telegram rondstuurden? Hier, kijk dezen man aan. Die gaat mee en zal er voor zorgen, dat jij rustig slapen kunt. Overigens zul je blij zijn, dat je nog geen deklading hebt, want je krijgt een regiment paarden en ezels mee - nou zie je meteen, dat de leeuwen niet langer zullen behoeven te hongeren. Kameelen hebben we ook nog bij ons: dertien stuks. Verder een dozijn niggers, een half dozijn panters, onder toezicht van deze dame...’
De Griek greep zich in de haren. ‘We worden het wel eens,’ suste Jeffries hem en presenteerde sigaretten uit zijn gouden koker. ‘Betalen zullen we je goed; je reeders vallen je nog om den hals als je weer thuis komt. Maar daarvoor moet je madame ook zoolang je kajuit afstaan. Onmogelijk? Je weet niet waar je dan zelf slapen moet? Je vergeet, dat er op elke brug nog een loodsbed is. Als je nou zoo begint... hier, voor mister Saul moet je ook nog een bed vinden; een van je stuurlui wil wel zoolang plaats maken. Over mij hoef je niet bezorgd te zijn: ik slaap wel op een bank in de kajuit als madame er geen bezwaar tegen heeft. En de zeven oppassers voor de leeuwen en de panters breng je op een schip als het jouwe gemakkelijk onder. Een mooie, een goeie schuit... ik heb het al gezien. Het wordt een best zaakje voor je, ouwe jongen, en je zult niet zoo dom zijn, het af te slaan. Vooruit, laat je condities maar eens hooren en zet ons een Griekschen wijn voor. Van dien bitteren, dien je na een uur nog proeft...’
De kapitein zuchtte, zond den kajuitsjongen om een
| |
| |
flesch wijn en dacht intusschen over een bedrag na waarmee hij zich voor dezen overval wreken kon. Hij noemde het en voelde zich daarna nog dieper onbevredigd, omdat de Amerikaan er zonder blikken of blozen op inging.
‘Dat is natuurlijk alleen maar voor den overtocht,’ zei de Griek.
‘Natuurlijk, nou komt de kost er nog bij,’ gaf Jeffries grif toe. ‘Dat wil zeggen: de niggers zorgen voor zichzelf.’
Toen ook deze aangelegenheid in 't reine was gebracht, stelde Jeffries voor, om nog ergens gezamenlijk te gaan eten; hij wilde met alle geweld, dat de kapitein hem de eer zou aandoen om als zijn gast mee te gaan, en de Griek zwichtte: Jeffries had hem voor zich gewonnen zooals hij ieder voor zich won met wien hij in aanraking kwam; zooals hij in Amerika gansche steden voor zich zou weten te winnen wanneer hij er verscheen met zijn zestig leeuwen uit Zambesië.
De kapitein herinnerde zich nog de een of andere haven-trattoria, waar hij eenmaal heerlijk gegeten had; de naam ervan wilde hem echter niet meer te binnen schieten, en hij kon ook niet meer zeggen, of het links of rechts geweest was. De stuurman zou het echter nog wel weten te vinden: die onthield elk lokaal. Waarop Jeffries den stuurman erbij uitnoodigde. In optocht ging het nu over de glibberige keiën van Napels' duistere haven. Kapitein Olavson ging ook maar mee, hoewel hij niet speciaal uitgenoodigd was en geen soldo op zak had; hij hield zich in Jeffries' buurt op, vaag hopende, dat deze op de een of andere wijze toch nog een emplooi voor hem zou ontdekken en hem meenemen; hij had al een paar maal gevraagd wie er
| |
| |
nu eigenlijk de zorg voor de kameelen had; of die geheel aan de Senegaleezen waren toevertrouwd...?
De stuurman vond zonder aarzeling het bedoelde restaurant terug; het lag ergens in een zijstraatje verscholen en zag er vertrouwenwekkend smerig uit; Jeffries rook dadelijk, dat hier goed gekookt werd, en stapte vooraan. Hij was in een overmoedige bui geraakt, doordat de overtocht nu ook geregeld was, en verklaarde aan madame Sylvia, dat hij zich juist in de goede stemming voelde om een robbertje te vechten, en dat ze verbaasd zou zijn over zijn straight uppercuts en over zijn dubbelen nelson-greep. Hij zei haar ook, dat zij niet ongerust hoefde te zijn, want dat ze zich immers in het allerbeste gezelschap bevond: de stuurman zag er ook wel uit, of hij zijn mannetje aan kon. Madame Sylvia zei, dat het haar heelemaal weinig schelen kon zoolang er maar niet met glazen gegooid werd, en Jeffries verzekerde galant, dat hij den eersten, die een glas in zijn hand nam, een stoel naar het hoofd zou smijten. Een blik in het lokaal stelde hem echter teleur; het pubhek daarbinnen was ordentelijk als overal elders en geheel nuchter. ‘Dat is bij ons in Buffalo anders!’ verzuchtte Jeffries, volkomen terneergeslagen.
Ze aten kreeft en zeetong en frutta di mare en calamaio fritto en dronken er den eenen fiaschetta wijn na den andete bij leeg, en Jeffries raakte weer aan het droomen en spon den anderen zijn nieuwste plannen voor. De Grieksche kapitein en de stuurman waren er spoedig al evenzeer door geboeid; ook zij werden gevangen in het avontuur met de zestig leeuwen; zij voelden er zich zelf reeds eenigszins bij behooren en bogen zich over het groezelige tafelkleed vol wijnvlekken, om zich niets te laten ontgaan.
| |
| |
Jeffries dus wilde de leeuwen er op africhten, dat ze van het eene einde van het baseball-veld, in gestrekten draf en over allerlei hindernissen heen, naar het andere einde liepen; dat leek hem gemakkelijk te bewerkstelligen door ze in hun hok aan het andere eind een brok vleesch te laten vinden. Als ze den dag van de opvoering dan geen eten kregen, zouden ze 's avonds wel loopen! Eerst zou dan met droef woestijngezang de karavaan voorbijtrekken, een bruid meevoerend (‘Hoor je, Silly? een bruid, zeg ik; dat zul jij zijn!’); de kameelen zouden genummerd moeten worden, zoodat de menschen zagen, dat het er dertien waren... bad luck! En dan, zoodra de kameelen weer veilig de arena uit waren, de leeuwen in kleine groepen er achteraan, telkens drie, vier leeuwen met den neus over den grond, al op zoek naar het stuk vleesch, dat ze aan het andere eind zouden vinden, maar daar mocht het publiek natuurlijk niets van zien of vernemen!
De zeelui doorzagen den truc, en de kapitein stelde nog een verbetering voor: hij wilde den leeuwen den eersten keer nog maar een klein stuk vleesch geven om ze dan nog eens opnieuw te laten loopen; zoo zouden de menschen den indruk krijgen, dat er honderden, duizenden leeuwen waren; een dergelijken truc had hij in Brisbane eens in de opera gezien met een pelgrimskoor.
‘Dan zouden de hokken dus vlug buiten de tribune om moeten worden gereden,’ zei Olavson. ‘Daar zul je heel wat lui voor noodig hebben.’ - ‘Niggers,’ zei Jeffries luchthartig. ‘Ik weet trouwens nog wat beters: we maken een dichte loopgang onder de tribunes door, - dan kan geen sterveling zien, of de leeuwen weer naar den start terughollen. Als me dat lukte, kon ik me de leeuwen van Fox-film besparen!’
| |
| |
Jeffries had nog een goed idée om de menschen te overbluffen. Kort na het bericht in de kranten van: ‘ZESTIG LEEUWEN KOMEN NAAR TENNESSEE,’ wou hij een klein leeuwtje in een taxi meenemen, op het grootste plein van Memphis loslaten en meteen wegrijden. Wie den leeuw vond, had hem. De kranten echter zouden schrijven: ‘men is in de straten van Memphis zijn leven reeds niet meer zeker!’
In de kranten zou overigens ook een interview met Jeffries uit Buffalo staan, en in dat interview zou men te lezen krijgen, dat Europa zoo knock-out was, dat het geen zestig leeuwen meer in leven kon houden en dat er al toevallig een vlot Amerikaansch manager, Jeffries uit Buffalo, voorbij moest komen, die er het oude continent van verloste tegen een prijsje waarvoor men in God's Own Country nog geen zes leeuwen koopen kon. Er moest komen in te staan, dat Saul, de beroemde Duitsche jager, die onnadenkend met zestig leeuwen uit Zambesi-jungle naar Europa was gekomen, juist op het punt stond, zijn twaalf wilde negers en tenslotte zichzelf als voedsel voor de leeuwen te werpen, toen Jeffries uit Buffalo hem en zijn blackies nog voor zulk een vreeselijk lot behoedde...
Jeffries lachtte breed en vergenoegd. ‘Zeg jij eindelijk ook eens wat, Syllie! Geef ons eens een goed idéé! Geef eens een hint hoe we het daar met de vrouwenbonden op een accoordje kunnen gooien om toch nog een kas van honderdduizend dollar te maken...!’
Madame Sylvia had op het oogenblik heelemaal geen ideeën. Dat kwam ook, omdat ze juist haar Sphynxenblik op den jongen, knappen stuurman beproefde, die er zich niet door verschrikken liet en haar vroeg, wat een dame als zij eigenlijk wel met wilde beesten te maken had?
| |
| |
Jeffries lichtte hem op ietwat luidruchtigen toon in, gaf hem een indruk van het grootsche tafereel, getiteld: ‘De Panterkoningin’. De kapitein vroeg, of er heusch geen gevaar bij was. Waarop Jeffries hem van den tooverdrank met opium er in vertelde. Overigens dacht hij haar een hofhouding van twaalf sterke, naakte wilden te geven, die haar op haar troon koelte moesten toewuiven; in den steel der struisveeren waaiers echter zouden zich zware karwatsen uit krokodillenleer bevinden.
De beide zeelui trachtten zich het beeld voor oogen te halen; eindelijk vroeg de stuurman, of men dat in Amerika wel graag zag: naakte zwarten met een naakte, blanke vrouw?
Jeffries werd rood en verzocht den stuurman driftig, hem eens te vertellen waarom hij dan wel dacht, dat de panterkoningin ook naakt zou zijn? ‘Omdat je zelf eerst van naakte wilden sprak,’ sprong de kapitein in de bres. De stuurman keek heelemaal niet op, zei zacht, de oogen in madame Sylvia's Sphynxenblik verzonken: ‘Dat had ik me maar zoo voorgesteld...’
Jeffries ergerde zich onuitsprekelijk over dit vlegelachtige antwoord, maar hij hield zich nog in toom en deed of hij niets merkte. Later op den avond daalde een diepe treurigheid over hem; bij werd afwezig en begon er Olavson plotseling verwijten over te maken, dat hij zijn zeeleeuwen verkocht had, inplaats van op hem, op Jeffries uit Buffalo, te wachten.
‘Je had mij en mijn dieren toch heelemaal met kunnen gebruiken,’ zei Olavson, verdroten en pijnlijk getroffen. - ‘Waarom niet? Ik had er wel wat op gevonden!’ sloeg Jeffries door. De Zweed werd driftig. ‘Voor den donder, neem me dan toch ook zoo, zonder
| |
| |
m'n zeeleeuwen!’ - ‘Natuurlijk neem ik je; je gaat mee; ik vind nog wel een job voor je.’ Olavson staarde hem aan, rukte hem bij den arm. ‘Jeffries! God zal het je loonen! Sturm is naar Duitschland afgereisd en heeft me hier zoo maar laten zitten, terwijl hij toch wist...’ Plotseling begon de Zweed als een kind te huilen; allen klopten hem troostend op den schouder en vulden zijn glas weer.
De weekheid van den ongelukkigen Zweed had op Jeffries een omgekeerde, stimuleerende uitwerking. Hij vroeg den stuurman, of deze langzamerhand nog geen lust had om maar eens op te stappen, omdat het toch al laat was. De stuurman had er nog niet den minsten lust in, maar iets in Jeffries' toon het hem van gevoelen veranderen. ‘Ja, als we allemaal gaan...?’ zei hij vreugdeloos. Madame Sylvia sloeg haar Sphynxenblik neer, toen ze hem zoo laf zag.
Zoo stapten ze dan gezamenlijk op. Jeffries, met breed gebaar, betaalde wat er te betalen viel. Buiten, in de koele nachtlucht, pakte hij zijn ‘Syllie’ in de bescherming der duisternis zoo stevig bij den pols, dat zij een zachten, verschrikten kreet niet onderdrukken kon. En zei haar rustig: ‘Voor vanavond is het nou genoeg geweest, begrepen? Ik ben je blijkbaar heelemaal niets meer? Aan boord kun je nog een week lang met hem flirten...’
|
|