| |
| |
| |
XX
RAMBALDO haalde mister Jeffries van zijn hotel af, kreeg zijn provisie en begeleidde den manager naar het circusterrein. De Amerikaan begroette Saul als een oud vriend, klopte ook een paar der oppassers krachtig op de schouders, bood links en rechts sigaretten aan uit zijn gouden koker.
Het bleek, dat mister Jeffries niets van de zending vleesch van vanmorgen afwist. Hij had juist willen zeggen, dat ze maar het noodige voor de dieren moesten laten komen. Verbluft keken de anderen naar Rambaldo, die het vleesch evenmin gestuurd had. Mister Jeffries vond het raadsel niet boeiend genoeg om er thans veel woorden aan te wijden.
‘Vertel nou nog eens precies: hoe hebben jullie dat toch klaargespeeld om hier zoo mooi in de knoei te raken! Waar zit Sturm?’
Direktor Sturm zou juist gisteren weer in de stad gezien zijn: een zorgelijk, verouderd man, die zijn vroegeren pronk echter nog steeds niet geheel had willen afleggen en daardoor slechts nog meer tot een droeve figuur dreigde te zullen worden.
‘Well, hij zal nog wel komen opduiken,’ meende mister Jeffries. ‘Twintigduizend lire schieten er voor hem over, wanneer alle schuldeischers hun deel binnen
| |
| |
hebben.’ Hij was al geheel op de hoogte, wilde nu met alle geweld weten wat Saul
wel allemaal gedaan had om hier weg te komen met z'n zestig leeuwen. ‘Geschreven? Aan wie
allemaal?’ - Er was even iets als beleedigd-zijn en teleurstelling in zijn stem toen hij niet bij de geadresseerden bleek te zijn. En hij achtte het niet noodig zijn minachting te verbergen toen Saul hem de namen van een paar andere managers opsomde. ‘Ezel, die deugen toch allemaal niet voor een job als dit! Wat, aan dien vent heb je ook geschreven? Weet je dan niet, dat hij blank zit?! Je hoeft mij niet te gelooven, maar ik zeg 't je: zoo blank als m'n hand hier. Heeft zich met box-matches afgegeven, waarvan hij geen verstand had. Heeft voor den heelen winter het Cristal-palace gehuurd - in Chicago bedoel ik natuurlijk - en zit nu al vast met veertigduizend dollars schuld! Daar had jij hulp van verwacht? Laat me even lachen. En aan mij telegrafeer je niet. Geen adres? Doe niet zoo stom. Je geeft op: Buffalo, en 't komt terecht, waar ik ook zit. Daar moet ik nou toevallig langs Napels komen... neen, laat ik jou niets voorliegen; in Kaapstad had ik er al wat over in de bladen gelezen en dadelijk gedacht: laat ik even gaan kijken. Geen haast gemaakt, met een copra-boot gekomen, naar de zee gekeken, twee weken lang: doet een mensch goed in deze tijden. Gedacht: kom nog wel op tijd, en de leeuwen worden elken dag goedkooper. Toch nog net een dag te laat gekomen... heeft me geld gekost die eene dag, ouwe jongen. Eergisteren had ik goedkooper terecht gekund. Nou ja. Say, boy, straks gaan we wat eten. Heb nog bergen te bepraten. Plannen als water; zet de kraan maar open! Anders was ik Jeffries niet, Jeffries uit Buffalo, en dan had ik ook geen zes-en- | |
| |
twintighonderd dollar op tafel gelegd - zal me benieuwen wat jullie overtocht me nog gaat kosten. Laat me nou eerst de dieren maar eens kijken: of ze nog kunnen brullen na al die dagen. Ik hoor ze niet meer; dat maakt me ongerust. Voor het brullen betalen de lui! Wat zie ik daar: kameelen? Moet ik er ook bij hebben! Pracht-idée krijg ik daar net!’
Saul leidde hem langs de leeuwenkooien, noemde hem nu en dan den naam van een dier, dat over de rest van een bot lag te soezen. Mister Jeffries knikte goedig bij elken naam, en eensklaps scheen hij er zich zelf nog een te herinneren. ‘Waar is Ali Baba?’ vroeg hij. ‘Dat was toch je speciale vrind? Mustapha, natuurlijk, zei ik wat anders? Wat: ziek geweest? Nog altijd niet weer heelemaal de oude? Zeelucht zal hem opknappen. Heeft mij ook opgeknapt. Wat heb je daar nog? Panters? Heb ik niet noodig.’
Hij zag den ouden Karl niet, die zijn uniform had aangetrokken en discreet-rampzalig bij de kooien in de houding stond. Mister Jeffries wendde zich in het voorbijgaan juist verwonderd naar Saul om: ‘Madame Sylvia? Die ken ik, beweer je? Madame Sylvia...? Ah...! Die toen waschbeertjes had! Zeg dat dadelijk! Zit die hier ook ergens? Vraag haar eens, of ze zich Jeffries uit Buffalo nog herinnert.’ Hij knipoogde vergenoegd, maar Saul was niet de goeie voor zooiets.
‘Morning, gentlemen,’ zei mister Jeffries tot de Senegaleezen, die van een afstand stonden toe te zien. Aarzelend, wantrouwend knikten ze terug.
Een oppasser kwam waarschuwen, dat er iemand van de secretarie was, die naar signor McCann vroeg. ‘Ask the fellow what he wants,’ droeg deze Rambaldo op. ‘Wat? Op het gemeentehuis komen? Goed, dan
| |
| |
gaan we samen: ze zeggen allemaal, dat m'n Italiaansch nog dunnetjes is, maar wat willen ze, als ik er toch pas den tweeden dag mee bezig ben.’ Hij nam Rambaldo bij den arm, sprak met Saul plaats en uur voor het middageten af; toen ging het per taxi naar het gemeentehuis.
Mister Jeffries liet zich bij den secretaris breed op een stoel neervallen, in de rustige overtuiging, zich de dankbaarheid der stad verworven te hebben, en bood uit zijn gouden koker sigaretten aan met de woorden: ‘Well, zeg het nou maar meteen, jullie zijn hier blij! Hell of a row was dat, vannacht! Eh?’
De secretaris verstond geen Engelsch. Zijn gelaat nam een zéér ernstige uitdrukking aan. Hij weigerde mister Jeffries' gul aangeboden sigaretten, wees daarbij zwijgend op een plakkaat aan den wand: ‘Waar fascisten werken, wordt niet gerookt.’ Hij verzocht den heeren plaats te nemen (mister Jeffries zat al), drukte op een tafelbel en gaf den bode een paar geparafeerde dossiers mee. Daarop wendde hij zich tot mister Jeffries en informeerde, of het gerucht waarheid bevatte, dat hij hier te Napels leeuwen had gekocht?
‘Zestig stuk,’ zei mister Jeffries, nog voor Rambaldo de vraag voor hem had kunnen vertalen. Hij knikte en wachtte er op, dat men hem de benoeming tot eereburger van Napels zou voorlezen. Inplaats daarvan sprak de secretaris het dringend verzoek uit: of mister Jeffries dan misschien wel zoo vrindelijk zou willen zijn om ervoor te zorgen, dat hij binnen drie maal vier-en-twintig uur met zijn zestig leeuwen het gebied der stad verlaten had. Dat de gemeente het terrein daarna niet meer te zijner beschikking kon stellen en haar maatregelen zou weten te treffen.
| |
| |
Rambaldo rezen bij dit belachelijke ultimatum de haren te berge. Mister Jeffries, die ditmaal niet verstaan had, behield vooralsnog zijn kalmte, verzocht Rambaldo hem te willen overbrengen wat meneer de burgemeester gezegd had.
‘De burgemeester!’ barstte Rambaldo in hoon uit, en mister Jeffries zette groote oogen op.
‘Niet de burgemeester?! Secretary, eh? Than deal with my secretary, sir!’ riep hij in gloeiende verontwaardiging uit, stond op en verliet met vasten tred de kamer, den tot zijn secretaris opgeklommen Rambaldo achterlatend.
Deze strekte slechts de handen boven het hoofd en schudde het heen en weer om er den gemeente-secretaris een voorloopig idée van te geven welk een onmenschelijke stommiteit hij daar uitgehaald had. ‘Daar zitten we nou!’ zei hij. De secretaris draaide onrustig op zijn stoel en dacht er over na of hij den bode misschien schellen zou en wat hij den man dan bevelen zou.
Vlak daarop, met een explosie, ontbrandde daar in de kamer een verbitterde woordenstrijd tusschen den jongen, succesrijken advocaat Rambaldo en den veelgeplaagden secretaris, die zijn te lang verkropte woede luchtte over de ingezonden stukken in de Corriere di Napoli. ‘Ik zal er nog veel meer in zetten!’ sloeg Rambaldo door, ziedend van drift en heiligen toorn. ‘Wat had hier de gemeente te bevelen?! Wat zijn dat voor maatregelen, die de gemeente denkt te treffen wanneer mister Jeffries ons met onze zestig leeuwen laat zitten?! Groot gelijk zal ik hem geven! Dachten jullie hier dan werkelijk, dat jullie met je praatjes een Amerikaan als mister Jeffries McCann konden overbluffen?! Wàt denken jullie hier eigenlijk?! Dat zou
| |
| |
ik graag eens willen weten! Ja! ik zal het in de Corriere schrijven! Ja! Dat de stad het aan haar secretaris te danken heeft, wanneer ze nu voor de tweede maal met zestig leeuwen zit opgescheept! Aan haar eminenten en onvervangbaren secretaris! Vanavond nog komt dat in de krant!’
De secretaris deed vergeefsche moeite om zich daar tegenin verstaanbaar te maken. Hij was van zijn stoel overeind gesprongen, als een hongerige leeuw heen en weer geloopen en tenslotte om de schrijftafel heen naar Rambaldo gesneld, dien hij met beide handen bij de keel hield om hem tot een antwoord te dwingen op de steeds nerveuzer klinkende vraag: ‘Maar kàn hij dan nog terug?! Hij heeft toch zeker al betaald?!’ - ‘Nog geen soldo heeft hij betaald!’ schreeuwde de laaghartige Rambaldo, toen de vraag tenslotte toch eindelijk tot hem was doorgedrongen, en bevrijdde zijn keel. Waarop de secretaris doodsbleek werd en afgewend achter zijn stoel ging staan, onverstaanbaars voor zich uit prevelend, de hand tegen het voorhoofd gesteund. Buiten de deur luisterde de bode, zoodat met honderd procent zekerheid te voorspellen viel, dat zoometeen het gansche personeel weten zou welk een kapitalen bok de secretaris weer eens geschoten had, die zoo graag voor burgemeestertje speelde.
Toen Rambaldo met fier geheven hoofd als onbetwist overwinnaar het gemeentehuis verliet, vol respect gegroet door den portier en een paar nieuwsgierig naar buiten geloopen klerken, had hij den rampzaligen secretaris eerst moeten beloven, zijn ingezonden stuk in de Corriere ongeschreven te laten en de zaak met mister McCann tot elken prijs te regelen. Rambaldo vond deze opdracht belangrijk genoeg om zich onver- | |
| |
wijld naar het restaurant te begeven waar de Amerikaan den leeuwentemmer heenbesteld had; hij trof er de beiden ook aan; mister Jeffries wilde echter niet langer met de geschiedenis verveeld worden; de heele secretaris kon, wat hem betrof, naar den drommel loopen; hij was ook heelemaal niet in ernst boos geweest. Mister Jeffries had reeds enkele glazen verrukkelijken Capri- en Vesuviuswijn gedronken; hij was meer dan goed geluimd en beval Rambaldo om bij hem aan tafel te komen zitten, van een zeetong mee te proeven, die juist werd opgediend, en zijn grootsche plannen mee aan te hooren.
Om te beginnen moesten Saul en Rambaldo niet denken, dat het zijn bedoeling was om met de zestig leeuwen als kern in Amerika een nieuw circus op stapel te zetten. Een circus was uit den tijd; dat wilden de menschen niet meer. Als iemand wist wat de menschen wilden, dan was dat Jeffries McCann, die bokswedstrijden tusschen negers en blanken organiseerde, met dertigduizend toeschouwers. Terwijl het schip met de leeuwen en met hen allen nog in volle zee was, moesten de menschen daarginds bij het ontbijt al met vette letters in hun krant lezen: ‘ZESTIG LEEUWEN KOMEN NAAR TENNESSEE’. Verder voorloopig niets - laten ze hun hersens eerst maar eens daarmee bezig houden en denken: zestig leeuwen?? Wat moeten hier zestig leeuwen?! Het land overvallen en heel Memphis uitmoorden? Nu, we vertrouwen op God en de autoriteiten. - Nog denzelfden avond een nieuwe zin in de kranten: ‘SIXTY LIONS LEAVE ZAMBESIJUNGLE FOR TENNESSEE.’ En vlak er onder: ‘Slechts één enkele super-voorstelling.’ Dan lachen de menschen en gaan hun plaatsen bespreken. En wij
| |
| |
hoeven alleen maar te zorgen, dat ze hun thrill krijgen. Om te beginnen vertellen we natuurlijk niet, dat de leeuwen al tam zijn - erg genoeg als men het merkt! Saul, je vertoont het publiek hoe je met je twaalf trouwe blackies de leeuwen gevangen hebt! Dat maken we met netten! En de kooi mogen de lui ook niet zien: als ze de kooi zien, is de thrill weg! Dat doen we met 'n truc! Denk je de Sahara, met fel bovenlicht midden op de woestijn en op den horizon; die wordt dunnetjes geschilderd op transparant gaas, zoodat de stijlen van de kooi er niet meer donker tegen afsteken, als we tenminste zorgen, dat de kooi zelf net in de schaduwkring valt. Nooit gezien zooiets? Patent Jeffries. De menschen zitten te rillen dat 't een genot is; zelfs de leeuwen kunnen haast niet meer gelooven, dat er een kooi staat. Dat ding, wat jullie daar op het veld hebben, deugt natuurlijk niet. Met zoo'n volière konden Barnum and Baily hun luidjes nog aankomen, maar daar kun je, zooals dat tegenwoordig gaat, geen dertigduizend menschen omheen zetten: ze zouden je kas bestormen, en je kassier werd gelyncht. We zullen onze onzichtbare kooi laten maken op de maat van een baseball-veld. Dat past dan altijd, want dat is een voorgeschreven maat. En geen provincie-gat in Amerika, of het heeft z'n baseball-veld en z'n tribune, waarop de heele burgerij plaats vindt. Vandaag nog gaat er een kabeltelegrammetje naar den overkant: dat ze op tijd voor zoo'n kooi zorgen. - Hallo, zeg dien fellow eens, dat hij nog meer chickens brengt; aan boord waren ze te taai om te eten.’
Jeffries McCann was eenmaal aan het droomen geraakt, en zijn vruchtbare fantasie stroomde nog voort. Rambaldo kreeg er voor het eerst een vaag idée van
| |
| |
hoe men in Amerika dollars maakt en luisterde gefascineerd, voor zoover hij het samenraapseltje van Hamburgsch en Amerikaansch jargon, waarvan mister Jeffries zich tegen Saul bediende, volgen kon.
‘Luister, we maken nog een thrill! Leeuwen overvallen een karavaan. Eerst trekt de karavaan droefgeestig zingend voorbij. In de verte brullen al de leeuwen en de jakhalzen. Wat dacht jullie: kunnen we de jakhalzen zelf maken, of moeten we ze koopen? Van jou maken we ook een Bedoeïn, Saul. Damn, je hebt er wat van. Ik gaf niet veel, maar toch wel twee nieuwe dollarcenten als we den luidjes konden voorzetten, dat de leeuwen den laatsten kameel nog net bij de vodden kregen, zoo'n ouden kameel-opa, bedoel ik, die niet zoo vlug ter been meer is. En als dan later de jakhalzen aan de beenderen knaagden en uit de lucht streken gieren neer...! Dat beteekende een kassa van honderdduizend dollar; daar konden we wel weer een nieuwen kameel-opa voor koopen. Maar daar heb je bij ons de huismoeders-associaties en de vergader-veelen-laat-je-man-maar-sloven-vereenigingen en de wegmet-de-prijsstijging-en-de-vivisectie-bonden, en als je verstandig bent, hou je daar vrede mee en daarom: good bye, honderdduizend dollar. Saul, laat je nog eens inschenken; als de zaken goed gaan, krijg je er ook je deel van; je kent Jeffries toch.’
Saul staarde voor zich heen. Aarzelend, met innerlijken onwil, trachtte hij zich in te leven in den nieuwen geest, die hem omwoei, den opgewekten, kinderlijken geest van het nieuwe land van over de zee. Langzaam begon hij zich bewust te worden, dat zijn strijd, die daarstraks een oogenblik lang door volledig succes bekroond scheen te zijn geworden, toch vergeefsch was
| |
| |
geweest en dat zijn ondergang hem nu slechts in een anderen vorm wachtte. Voor den nonsens, die Jeffries op het oog had, had men uit elke willekeurige menagerie leeuwen bijeen kunnen koopen, ja, ze desnoods zóó uit Afrika kunnen laten komen. Op deze wijze echter had hij er voor een spotprijs ineens zestig tegelijk gekregen. Zestig bleken hem trouwens nog niet eens genoeg te zijn.
‘Het eenige wat me nog niet bevalt, is het getal zestig... het doet 't 'm nog niet; honderd zou beter zijn. Als ik er van Fox films nog eens veertig bij huurde? Ze zullen ze graag kwijt zijn, nou ze Koning Daniël met Ramon Novarro net gedraaid hebben. We binden die veertig dan een loodje aan den staart, voor het geval, dat jij ze later zelf niet meer kunt onderscheiden.’ Hij lachte zelf om den goeden mop en sloeg Saul gul op den schouder. ‘Well, old boss, dan word jij nog chef over honderd, is je dat genoeg, ja?’
Saul knikte afwezig en goedmoedig, begon er niet aan, den steeds van bergen dollars droomenden en gouden plannen smedenden Jeffries duidelijk te maken welk een opgave het zijn zou om veertig andere leeuwen vreedzaam bij de zijne in te lijven, aangenomen, dat het bij zulk een aantal ooit mogelijk bleek. Voor het eerst sedert hij met zijn mannen en zijn dieren voor de naaste toekomst verzorgd scheen, merkte hij, dat de laatste, vreeselijke weken zijn zenuwen niet onaangetast hadden gelaten. Dat ze zijn hart verouderd hadden. Hij zag met heldere oogen, dat dit gansche naar-Amerika-gaan slechts een gok was. Lukte het... nou ja, dan was alles goed. Dan liet Jeffries hem binnen enkele weken waarschijnlijk geld genoeg verdienen om het hem mogelijk te maken, na het einde der tournée
| |
| |
de dieren van hem over te nemen. Dan zouden de zestig leeuwen dus eindelijk zelfs zijn zestig leeuwen zijn, en als van 't voorjaar de toestand in Europa weer wat verbeterde, kon hij misschien... ach, maar dat was nog een verre droom. Viel de teerling echter verkeerd, dan stond hij reddeloos verloren in een onmetelijk land, waar hij voor de kunst der verfijnde dressuur, die zijn leerschool en zijn triumf geworden was, geen begrip verwachten mocht. Dan zou het een nog droever moreele ondergang worden dan hier in dit oude, verarmde, vermoeide Europa.
Wat kon Saul echter beginnen? Weken aaneen had hij gestreden. Moest hij zich nu weer tegen zijn redder te weer stellen, die het goed met hem meende?
En trouwens: waarom over Amerika te spreken! Ook hier in Europa had ze immers afgedaan, de oude dressuur. Ook hier begon het publiek hem te ontglippen, al wilde hij zich dat niet graag bekennen. Ook hier haakten de menschen naar goedkoope, ruwere sensaties; het te vaak overblufte publiek in de groote steden zocht achter alles den truc en zag een groep van zestig tezamen werkende leeuwen nog maar nauwelijks voor iets bizonders aan. Waar waren ze, de fijnproevers van vroeger? Stierven ze uit? Hadden ze geen geld meer voor een entrée?
Jeffries hield Saul's woordloozen knik misschien voor aarzeling. ‘Well, what's the odds! Zestig of honderd... dat moet jou toch om het even zijn!’ zei hij gul. ‘En dan de leeuwen van de cinema! Die vreten uit een ruif; ze weten al niet beter meer. Zes dagen hooi en 's Zondags een vegetarischen biefstuk; daar durf zelfs ik bij in de kooi, al heb ik geen kwartslamp in m'n hand. Damn, Saul, straks doe ik nog mee;
| |
| |
hijsch mij dan ook maar op een kameel. Ik heb er al eens op gereden, om de pyramiden heen!’
Hij wendde zich tot Rambaldo. ‘Nou, en wat wou die vent nou van me, die niet de burgemeester was? In drie dagen moet ik hier weg wezen? Ik wil niets liever, zeg 'm dat maar. Ik heb daarstraks al naar een paar scheepvaartmaatschappijen en cargadoors laten bellen, maar ze willen hier allemaal geen geld verdienen. Als het kisten met raapstelen waren, graag, maar tegen leeuwen hebben ze wat... Hier, dat heb ik de lucht ingezonden.’ Hij diepte een verfrommeld papier uit zijn zak op; het was de doorslag van een radio-oproep aan de zich in de buurt bevindende vrachtschepen. Welke trans-oceaner van 2000 tonnen minimaal, die vóór Zaterdag nog Napels aandoet, is bereid zestig kisten levende waar voor The South-States te laden?’
Rambaldo staarde op het radio-telegram: zooveel Amerikaansche voortvarendheid bracht hem in stomme verrukking, en hij verzocht het afschrift te mogen houden om het aan de redactie van den Corriere di Napoli voor te leggen, die het stellig gaarne zou publiceeren. ‘Sure,’ zei mister Jeffries ongeïnteresseerd, zijn aandacht op een zwaargebouwd heerschap vestigend, dat wat onzeker hun tafel naderde en niemand anders dan Ferrazzo bleek te zijn. De Sardijn begroette hen, boog zich daarop schor fluisterend tot Rambaldo over zonder zich door de ijzig koele ontvangst te laten afschrikken, die hij van dezen genoot.
‘Wat wil die fellow?’ informeerde mister Jeffries.
‘Hij zegt, dat hij vanmorgen het vleesch voor de leeuwen heeft gestuurd,’ antwoordde Rambaldo beschaamd en woedend.
| |
| |
‘Well, die weet tenminste wat business is. Geef hem de leverantie als hij zijn prijs behoorlijk maakt. Voor den overtocht zal er ook nog een boel noodig zijn. Levend vee en ook vleesch, als ze aan boord een koelkamer hebben.’
Rambaldo aarzelde. Ferrazzo trachtte hem met een blik duidelijk te maken, dat hij er geen nadeel bij zou hebben wanneer hij hem deze leverantie toeschoof. Toen dacht Rambaldo, dat hij zich op den kerel wreken kon door hem een ongezouten provisie af te dwingen; hij vond het ook niet onaangenaam, hem zijn macht te kunnen laten voelen.
‘Kom straks bij me op m'n kantoor,’ blafte hij hem af, en de Sardijn ging heen, zijn vernedering verbergend onder uiterlijk krachtvertoon: breed maaiden zijn in colbert gestoken slagersarmen tusschen de voornaam gedekte tafeltjes van het restaurant door.
Saul had gezwegen. Het stond aan Jeffries om zelf zijn leveranciers uit te zoeken. Dat ging Saul thans niet meer aan. Saul trad terug achter zijn nieuwen chef en werd weer wat hij geweest was: een leeuwentemmer.
Achter uit het groote restaurant kwam de maître d'hotel informeeren, of mister McCann aan deze tafel zat. Hij bracht een radiotelegram. Twee uur geleden was de oproep den aether ingezonden; hier was reeds het antwoord. Het kwam van het stoomschip Herakles en luidde:
‘Verwacht ons morgenavond. Wij accepteeren offerte mits tegen vaste tarieven onzer maatschappij’.
Mister Jeffries het informeeren en vernam, dat de Herakles een kloek Grieksch vrachtschip van vierduizend ton was.
|
|