| |
| |
| |
XIX
JUIST toen Rambaldo dezen avond zijn kantoortje verlaten wilde, was er een taxi voor stil blij ven staan, en daaruit was mister Jeffries McCann gestapt, had den naam ‘Rambaldo Fittipaldi’ vergeleken met een papiertje, dat hij uit zijn vestzak opdiepte, en was met zwaren, zelfbewusten tred naar binnen gestapt. Groot en massaal verrees hij in het kleine kamertje, stiet met zijn schedel bijna tegen het plafond. Hij droeg een duur en ruim zittend pak van modernen, ietwat bokserachtigen snit, waarin als een bloem een groote, kleurige zijden zakdoek stak. Ringen en een horlogeketting scheen hij te versmaden; daarentegen pronkte hij een weinig met een overvloed van gouden tanden; hij had een gouden vulpen en bood den hem onbewust eerbiedig aanstarenden Rambaldo uit een gouden sigarettenkoker een Lucky Strike aan.
‘Speak English?’ vroeg hij in joviaal, sonoor Yankee-twang. En pakte de zaak maar dadelijk aan: ‘Guess I'd like a little chat about those sixty lions of yours.’
Mister Jeffries verried Rambaldo nog, dat hij zich slechts op doorreis in Napels bevond; hij was gisteren laat in den avond aangekomen, en toen hij vannacht wilde inslapen, hoorde hij ineens het verre brullen van leeuwen - hij kende dat uit Afrika, maar in Napels was het hem nieuw. Vanmorgen had hij bij den por- | |
| |
tier van Excelsior geïnformeerd en den heelen trouble van het ongelukkige circus vernomen. In den loop van den dag was hij nog eens hier en daar zijn lantaren gaan aansteken en toen had de heele wereld hem verteld, dat mister Fittipaldi de man was, dien hij hebben moest. Mister Jeffries had namelijk gedacht, dat hier misschien de gelegenheid voor business open stond. Hij was op weg naar Texas en zou de leeuwen in 't voorbijgaan mee kunnen nemen als hij er Saul en de niggers tenminste bij kreeg. Saul kende hij natuurlijk. Wie kende Saul niet? A first rate chap. En het toeval wilde, dat mister Jeffries de eerste paar maanden toevallig niets behoorlijks omhanden had. Misschien viel er in Texas wat te doen met de leeuwen. Kort en goed: wat is het de stad waard om van de beesten bevrijd te zijn?
Dit was natuurlijk maar scherts, zooals men nu eenmaal bij het zaken doen graag schertst om de vlotte, animeerende stemming niet verloren te laten gaan. Het gelaat van mister Jeffries McCann echter stond ernstig, buitengewoon ernstig zelfs.
Rambaldo had met naar voren geneigd hoofd getracht, alles te verstaan. Het belangrijkste was in elk geval tot hem doorgedrongen. Hij had intusschen tijd gevonden om tot zichzelf te komen. Daar mister Jeffries McCann na zijn scherts zweeg en afwachtte, was het woord thans aan Rambaldo. Hij glimlachte dus op zijn beproefd vriendelijke wijze en maakte een gebaar van oprechte spijt. ‘Impossible,’ zei hij. Ja, wanneer mister McCann een week vroeger, of zelfs gisteren nog bij hem gekomen was! Vandaag echter had de zaak zich grondig gewijzigd, nu er twintig leeuwen reeds zoo goed als verkocht waren!
| |
| |
Daar mister McCann, naar zijn gelaatsuitdrukking te oordeelen, zich over het eventueel verkocht-zijn van die twintig leeuwen niet dadelijk ernstig bezorgd scheen te maken, integendeel het rechteroog dichtkneep alsof hij Rambaldo wilde aanmoedigen, hem maar liever de waarheid te zeggen, zag deze zich gedwongen, zijnerzijds maar eens ernstig te worden en in details te treden.
Aldus: conte B. wilde twee leeuwen aan den plaatselijken dierentuin offreeren en was bereid om vijfduizend lire per stuk te betalen. Wie eenigermate op de hoogte was met de rivaliteit onder de rijke, adellijke families alhier, kon gemakkelijk met zekerheid voorspellen, dat nog heden markies C. met het aanbod zou komen, vier leeuwen te koopen om er de overige vier dierentuinen van Italië gelukkig mee te maken. Over andere, zeer stellige uitzichten mocht Rambaldo zich op dit oogenblik nog niet uiten; hij kon alleen nog maar verraden, dat de bekende, schatrijke eigenaar van de macaroni-fabriek ‘Sole Chiaro’ iets over zijn plan had losgelaten om zeven mooie, groote leeuwen aan den Duce te sturen - in Rome zou thans reeds aangevraagd zijn, of de Leider bereid was het geschenk te aanvaarden...
‘Nou, vooruit dan,’ zei mister McCann, ‘ik bied vijftigduizend lire, cash down, and jij krijgt er nog tweeduizend, als je de zaak vandaag nog in orde brengt.’
Rambaldo voelde, dat zijn beenen onder de tafel begonnen te bibberen. Hij zei echter: ‘Impossible. Rekent u zelf dan toch eens uit. Wanneer we hier twintig leeuwen kunnen verkoopen tegen vijfduizend lire per stuk...’
| |
| |
‘Goed, in dat geval kom je niet bij mij. Ik wil ze alle zestig bij mekaar - en anders niet. En ik betaal niet meer dan vijftigduizend, cash down. Ik reken er echter op, je vanavond in m'n hotel nog wel te zien. Tot middernacht ben ik te spreken. Dan ga ik slapen...’
Mistel McCann stond op en legde z'n visitekaart op tafel neer; Rambaldo deed hem zorgelijk uitgeleide. Nauwelijks echter was de auto om den hoek verdwenen, of hij griste zijn hoed van den spijker, wierp zich in een taxi en kwam in den reeds vroeger beschreven staat bij de schuldeistfiers aan. Nadat hij een kort verslag had uitgebracht, waren zij er niet beter aan toe dan hij. Ze renden de straat over naar den Sardijnschen slager. Signora Ferrazzo, omringd door haar nog kleine kinderen, zei, dat haar man met barstende hoofdpijn te bed lag. Zoo drongen ze dan langs haar heen tot in zijn slaapvertrek door, en daar lag hij ook, het hoofd in natte doeken gewikkeld, en staarde hen aan: ze maakten op hem den indruk van een troep waanzinnig gewordenen. Benozzi, die hem het nieuws overbracht, liep het zweet tappelings over het kleurlooze gelaat. Pas na een oogenbiik scheen de slager te begrijpen; toen bevrijdde hij zich door een vreeselijken vloek en sprong uit zijn bed overeind. Terwijl hij zijn kleeren aanschoot, vloekte hij aan één stuk door - hij scheen zich nog slechts in vloeken te kunnen uitdrukken. Carducci hield zijn broek voor hem op. Ferrazzo rukte zich de natte doeken van het hoofd en rende allen voor, naar buiten; zijn vrouw slaakte een gil toen ze hem zoo de straat op zag ijlen; ze stond juist een heer te woord, die zich beklaagde, dat iemand, die hier binnen was gegaan, zijn hoed had meegenomen.
| |
| |
In twee taxi's ging het naar den curator. Deze bevond zich niet in zijn woning; hij was uitgegaan zonder te zeggen waarheen. Met vol gas ging het naar zijn stamlokaal. Daar had de kellner hem juist nog gezien - kijk, de twintig soldi voor den caffé espresso lagen nog op z'n tafeltje. ‘Welken kant zou hij zijn uitgegaan?’ ‘Dat durf ik u niet zeggen, signori. Hij gaat nog wel eens naar de Galleria, om de buitenlandsche koersen af te lezen...’ Ze jakkerden nu kris-kras door de stad en hadden plotseling het geluk, hem bijna te overrijden toen hij juist een heeren-toilet verliet, zijn kleeren afklopte en op z'n gemak een sigaret wilde aansteken. Hij sprong verschrikt van den trottoirband weg, maar de crediteuren hadden hem al bij den kraag vast; het eerste oogenblik dacht hij, dat hij door de schurken van de Camorra (maar die was toch ter ziele?!) in een taxi ontvoerd werd; hij wilde om de politie schreeuwen toen hij Rambaldo en den slager herkende, die hem van beide zijden iets in het oor schreeuwden.
‘Zoo - zoo. Een kooper voor den heelen troep?’ stamelde hij.
Hij wilde, als er dan werkelijk zooveel haast bij was, het contract wel vast opmaken, maat er kon natuurlijk niets definitiefs gebeuren voor er in een zoo belangrijke zaak ook nog even met de andere crediteuren overlegd was. Douane, gemeente en spoorwegen hadden op dit uur hun kantoren echtet reeds gesloten. Als die Amerikaansche meneer morgen misschien op zijn kantoor wilde verschijnen?
Rambaldo, wiens zenuwen geheel in oproer waren gekomen sedert daarstraks (bij het instappen voor Ferrazzo's woning) een misdadig individu hem den hoed uit de hand had willen rukken, gaf zich ver- | |
| |
twijfelde moeite om den waardigen, ouden curator duidelijk te maken welk een geheel verkeerde voorstelling hij van een Amerikaanschen manager in het algemeen en van mister Jeffries McCann in het bizonder had, die vannacht in zijn slaap al weer heel andere plannen zou kunnen smeden en de leeuwen weer laten schieten! En dan zou men lang kunnen wachten voor van andere private zijde hier in Napels nog weer eens twee leeuwen gekocht werden! Ferrazzo hield er zich slechts met moeite van terug, den eigenwijzen ouden curator tusschen de handen beet te nemen en te vermorzelen. ‘Ma, uomo!’ lueide hij, ‘wat zullen die andere crediteuren er nou op tegen kunnen hebben, hun geld tot op den laatsten soldo terug te krijgen!’
Dit zag ten slotte ook de curator in; hij werd nu naar zijn kantoor gebracht, en onder aller toezicht en irriteerende wenken kwam er een contract tot stand, dat Rambaldo vlug in duplo op de machine tikte. Rambaldo zette daarvoor de groote, vierkante visitekaart van mister McCann rechtop voor zich neer; betooverd staarden de anderen naar den dik gedrukten naam, geheel zonder krullen of tierelantijnen. ‘Managet’, stond er onder en verder niets. En in den hoek nog: ‘Buffalo. U.S.A.’
Met het contract op zak ging het daarna in optocht naar Excelsior. De portier keek wat onpleizierig toen het gansche gezelschap door de draaideuren naar binnen kwam, en een paar boys wachtten met de oogen al op een bevel, maar dit bleef uit toen Rambaldo zijn naam noemde en de visitekaart van mister Jeffries McCann toonde. Wat bevangen wachtten de eenvoudige lieden in de paleis-achtige hal op het oogenblik, dat het den groeten man uit Amerika zou believen,
| |
| |
per lift tot hen af te dalen. Slechts Ferrazzo, dien het te lang duurde, wierp zich breed in een fauteuil, waarboven nog slechts zijn roode slagerskop uitstak. Rambaldo, als parlementair, overhandigde den tenslotte aangekomene eerbiedig zwijgend het contract. Mister Jeffries nam het eveneens zwijgend aan, mat met de oogen even zonder al te veel eerbied de rest der Napolitanen, die zich bij deze bijeenkomst als onmisbaar schenen te hebben beschouwd. Hij zette zich aan een salontafel en bestudeerde het voor hem vrijwel onontcijferbare contract, dat nog een bepaling inhield over achterstallige terreinhuur. Rambaldo boog zich over hem heen ten einde het voor hem te vertalen. De curator, die als andere lieden van zijn generatie geen Engelsch sprak, boog er zich eveneens overheen om zich nog eens te vergewissen, dat er geen vergissingen in geslopen waren. Wat verwonderd keek de Amerikaan op, en de curator stelde zich voor. ‘How do?’ zei mister McCann ongeïnteresseerd en reikte zittend een slappe hand. De anderen vingen van eenigen afstand Rambaldo's ingewikkelde zinswendingen op, en hoewel zij er evenmin uit wijs werden als mister Jeffries, twijfelden ze er nu toch niet meer aan, dat ze hun behagen hadden toevertrouwd aan Napels' geleerdsten en wereldkundigsten jongen advocaat en dat zij er raadzaam aan deden, dit voortaan steeds te doen.
Daar...! De Amerikaan trok zijn gouden vulpen, schroefde er langzaam den gouden dop af. Onder ademlooze stilte kwam de onderteekening tot stand. De Sardijn richtte zich geruischloos uit zijn fauteuil overeind om toe te zien.
Toen trok mister Jeffries uit Buffalo een klein en onopvallend boekje uit zijn achter-broekzak, schreef
| |
| |
een chèque van vijftig-duizend-driehonderd-en-zeventien lire, twintig centesimi, inwisselbaar bij den Banca di Roma, en schoof haar zwijgend den curator toe, die het stukje papier dankend aannam, nalas en daarna in vieren gevouwen in zijn portefeuille liet verdwijnen, de sluiting van zijn binnenzak verassureerde en alle knoopen van zijn lange zwarte jas een voor een sloot. Mister Jeffries had het chèque-boekje reeds weer achteloos in zijn achterbroekzak laten wegglijden.
De leeuwen waren verkocht. ‘Jou zie ik morgenochtend nog weer hier?’ vroeg mister Jeffries aan Rambaldo en voegde er plezierig aan toe: ‘Dan gaan we samen de leeuwen eens bekijken!’
Rambaldo knikte, en allen begrepen, dat hier op een fijne, tactvolle wijze over de provisie werd gesproken.
De Amerikaan was weer ten hemel gevaren; de anderen verlieten gezamenlijk het hotel. De curator liet zich niet verleiden om nog een glas Asti spumante van hen te aanvaarden en er den fortuinlijken afloop der dingen mee te bezegelen. Hij wilde allereerst naar huis om de chèque in zijn brandkast te bergen. Ook Carducci was niet meer tot meegaan te bewegen, hoewel zijn groote protector, de Sardijn, het hem beval. Carducci kwam dezen avond openlijk in opstand; Ferrazzo kon z'n oogen niet gelooven en wilde het ventje eenvoudig in z'n nekvel pakken en naast hem in den Mercedes drukken. Maar Carducci weerde zich driftig, met betraande oogen, en de slager liet hem gul vloekend en lachend met rust.
Carducci had te veel gezien vandaag om nu nog te gaan zitten drinken. Hij had gezien hoe God een Afgezant naar de aarde gestuurd had toen Saul de temmer zich in uitersten nood voor zijn leeuwen had willen
| |
| |
werpen. Carducci wilde vanavond nog gaan biechten om God's Toorn van zich af te wentelen indien dat nog mogelijk was. Carducci zou nog dezen avond de gelofte doen, het geld, dat bij den curator voor hem gereed lag, tot op den laatsten soldo voor de Christelijke werken der Misericordia af te staan...
Rambaldo nam een taxi en liet zich regelrecht naar het circusveld rijden.
Daar ontving hen een somber, angstaanjagend gebrul. Alles was reeds duister; men bleek echter nog wakker te zijn: het duister was slechts aan een maatregel van den electriciteitsdienst te danken, die driemaal aaneen vergeefs z'n rekening gepresenteerd had...
Op het felle licht der in het donker voorthobbelende automobiel kwamen er een paar oppassers naar buiten. Reeds aan de wijze waarop Rambaldo uit de taxi sprong en naar Saul vroeg, zagen de mannen, dat God zich op de een of andere wijze over hen ontfermd had, maar zij konden nog niet vermoeden, dat Hij werkelijk het Wonder had doen gebeuren waarop zij gebouwd hadden, met den inzet van hun luttele spaarduitjes.
Later, om Saul en Rambaldo geschaard, hoorden zij stil en zonder een enkele tusschenwerping te maken het gansche relaas over hun redding aan.
Aan het slot vroeg de temmer slechts: ‘Hoe heet hij?’
‘Jeffries McCann.’
‘Jeffries,’ herhaalden de mannen en keken elkaar aan. ‘Jeffries uit Buffalo.’
Rambaldo voelde zich teleurgesteld en wist zelf niet goed waarom. Hij verwonderde zich nog eens over de kalmte en rust dezer mannen uit het noorden. Waren zij dan niet verheugd?
| |
| |
O ja. Maar zij hadden te veel en te diep geleden. Misschien moesten zij Jeffries eerst nog met hun eigen oogen zien voor ze het sprookje geloofden. Zij hadden geleerd hoe zij zich in het leed gedragen moesten; in het geluk voelden zij zich nog wat onwennig.
De leeuwen hongerden dien nacht nog. Al vroeg in den volgenden morgen echter kwam er een zending vleesch voor de dieren; in blijde ontroering werd ze verdeeld door de oppassers, die thans in het heldere licht van den zonnigen morgen voor het eerst weer geloof aan het leven in zich voelden ontwaken.
Den ganschen nacht hadden zij niet geslapen en maar in het duister gestaard. De zwarten, aan een jonger en vitaler ras toebehoorend, als dieren zoo snel hun geleden leed weer vergetend, hadden op de tijding, dat zij en de leeuwen weer in genade door de blanken waren aangenomen en weer voedsel gestuurd zouden krijgen, zich in de overwinning van hun ijzeren, verafgoden meester verheugd en te zijner eere hun eentonige Senegaleesche gezangen doen hooren, den ganschen nacht door, tot in de vroege morgenschemering.
Het gebrul der leeuwen had er de passende begeleiding voor gevormd.
|
|