| |
| |
| |
XV
DE kranten berichtten thans omtrent de snel naderende veiling; gansch Napels zag den een-endertigsten December met levendige belangstelling tegemoet; men verwachtte een soort oudejaarspretje, maakte afspraken om in optocht naar het terrein te trekken. De curator, een waardige oude heer, die zich niet zonder eenige aarzeling had laten bewegen de regeling van dit ongewone faillissement op zich te nemen, vreesde voor een bespottelijken en den gang van zaken belemmerenden aandrang van niet-koopers en voelde daarom dadelijk veel voor Rambaldo's ingénieuze denkbeeld: een flinke entrée te heffen. Zoo zou deze laatste voorstelling van het circus misschien tevens nog de winstgevendste van alle worden.
Van de zijde van het opgewonden circuspersoneel bereikten Rambaldo in de laatste dagen van December veelbelovende geruchten. De gevolmachtigden van andere circussen en van het dierenpark Hagenbeck zouden reeds in de stad zijn gesignaleerd; een paar Duitsch en Engelsch sprekende heezen hadden de leeuwen willen zien, waren echter (hoewel ze bij Direktor Sturm eerst verlof gevraagd hadden) door Saul weer teruggestuurd met de boodschap, dat morgen en overmorgen de kijkdagen waren. Met honderd procent
| |
| |
zekerheid zou men op een bod op de zes panters ‘en bloc’ kunnen rekenen: een rijke macaroni-fabrikant uit de stad zou ze samen met de temster in zijn park willen laten optreden voor het uitsluitend genoegen van zich en zijn vrienden. Hij zou gezegd hebben: ‘Als het kapitool er twee wolven op na houdt en Conte B. één jongen leeuw, dan zal ik maar met zes panters genoegen nemen.’ De bron van dit gerucht scheen betrouwbaar - het kwam van madame Sylvia zelf.
Twee avonden voor den grooten dag voltrok zich het wonder, dat Saul op bezoek ging bij Rambaldo Fittipaldi, dien Napolitaanschen jongeman, die sedert het tekort schieten van Herrn Direktor in het circus de lakens uitdeelde en in den grijzen Mercedes der directie door de stad werd gereden. Uit een nachtmerrie van allerlaatste noodzakelijke bezigheden en overwegingen wakker geschrikt, staarde Rambaldo naar den temmer, voor wien hij diep in zijn hart een geheime, aan vereering grenzende bewondering koesterde welke niet veel van die der toegewijde Senegaleezen verschilde. Met een jongensachtige, trotsche vreugde over deze ontegenzeglijke overwinning hoorde hij aan wat Saul te berichten had.
Saul was geen man van het woord. Hij drukte zich in het Italiaansch onbeholpen uit; Rambaldo verzocht hem daarop Duitsch te spreken; toen echter bleek, dat Saul toch altijd nog beter Italiaansch sprak dan Rambaldo Duitsch, viel het gesprek vanzelf weer in het lapidaire Italiaansch terug, waarmee het was ingezet.
Het deed er weinig toe. Saul kwam Rambaldo tenslotte slechts een eenvoudig rekensommetje voorleggen: dat het voor de crediteuren en voor iedereen oneindig voordeeliger zou zijn indien alle zestig leeuwen
| |
| |
verkocht werden inplaats van slechts vijftien of twintig. Rambaldo knikte en Saul zette zijn betoog voort. Als men de leeuwen naar links en rechts stuksgewijs ging verknopen, zou men het mar alle waarschijnlijkheid toch niet verder dan tot twintig brengen. Dan zouden echter de mooiste en grootste exemplaren weg zijn, en men bleef met veertig onverkoopbare leeuwen zitten, die bijvoorbeeld voor een circus geen waarde meer hadden, reeds omdat er geen temmer voor te vinden zou zijn. Hier trachtte de met zijn gedachten nog niet genoeg geconcentreerde Rambaldo onwillekeurig een tusschenwerping te maken, maar Saul sneed hem het woord af door met gebogen hoofd, beschaamd, te verklaren, dat geen mensch behalve hij tot nu toe den lust gevoeld had om met meer dan twaalf of zestien leeuwen op te treden. - Ja... en hijzelf kwam er dan natuurlijk niet meet voor in aanmerking. Want immers: men kon van iemand, die zestig leeuwen in toom gehouden had, niet verlangen, dat hij er zich daarna nog met slechts veertig aan het publiek voorstelde.
Zestig tezamen getemde leeuwen golden thans in de circuswereld nog als een unicum, dat als zoodanig natuurlijk een belangrijk grootere waarde vertegenwoordigde dan het zestigvoud van den prijs van één getemden leeuw. Dat moesten de crediteuren toch ook begrijpen!
In ieder geval begreep Rambaldo. Hij begreep, dat hier een koning om zijn kroon vocht. De paar woorden van den temmer hadden hem nog dieper doen beseffen, dat er een meer dan menschelijke inspanning, geduld en moed voor noodig waren geweest om zestig min of meer willekeurig tezamengebrachte leeuwen tot een eenheid te vormen, en dat het een misdaad zou
| |
| |
zijn, die kostbare eenheid weer te verstoren om der armzaligen zekerheid wil ras enkele tienduizenden lire.
In den plotselingen drang om Saul te bewijzen, dat hij ook vroeger niet blind daarvoor geweest was, zocht Rambaldo thans naar den beleedigenden brief van den Genueeschen dierentuin-directeur en legde dien aan den temmer voor.
Hoewel het geval daar toch duidelijk lag, staarde Saul niet dadelijk begrijpend op het blad papier, dadelijk hevig ontstemd doordat hij iets over den verkoop van enkele leeuwen las. Rambaldo moest te hulp schieten om hem de zaak uit te leggen. Toen begreep Saul er wat meer van, maar de brief prikkelde hem nog steeds, en met weerzin schoof hij hem over de tafel terug. Het effect was niet wat Rambaldo er van had gemeend te mogen verwachten.
‘Signor Saul...’ vroeg hij echter zonder haatdragendheid en met den zuiversten wil tot medewerken bezield, ‘aangenomen, dat ik er den curator toe kon brengen, de leeuwen overmorgen op de veiling als één ondeelbaar verkoopsobject te laten uitroepen... gelooft u dan zelf eerlijk aan een mogelijkheid, dat er op geboden werd?’
Saul haalde norsch, in het nauw gedreven, de schouders op. ‘Overmorgen...!’ zei hij. ‘Men moet zooiets even kunnen afwachten. Vast en zeker zit er ergens in de wereld wel een kooper, die het nog weer eens aandurft met mij en mijn zestig leeuwen en zich dan meteen over m'n Senegaleezen en de oppassers ontfermt. Dat kan ineens komen, maar het hoeft niet juist overmorgen te zijn. Het gaat er om, het even te durven uitzingen...’
Rambaldo hoorde hem zwijgend aan; er was iets in
| |
| |
Saul's woorden, dat hem bij de keel pakte en zijn ziel met een diepe treurigheid vervulde - hij was ook vat overspannen door de waanzinnig aangroeiende beslommeringen der laatste dagen en door de onzekere verwachtingen van overmorgen. Hoeveel sterker was Saul, dien de gansche faillissements-misère nog wel zelf aanging. Rambaldo voelde wel, dat de temmer tenslotte gelijk had met zijn rotsvaste overtuiging: dat er vandaag of morgen, of in de komende drie maanden wel ergens in de wereld een kooper zou op dagen, die het avontuur met de zestig leeuwen en de twintig bijbehoorende mannen zou riskeeren - maar hoe zou men deze grootsche, rustig-diepe overtuiging kunnen overdragen op de schuldeischers? Zij waren allen kleine luiden, voor wie de wereld zich tot de stad Napels en naaste omgeving bepaalde; de wereld daarbuiten, die zich voor Saul wijd, wijd uitstrekte en tot in het oneindige weer nieuwe mogelijkheden baren kon, zoodat men nooit geheel hoefde te vertwijfelen, die als een zee zoo groote, bewogen en bij alle ruigheid toch zoo milde wereld, welke men pas God's Wereld noemen kon, was gesloten voor de mannen waarmee Rambaldo praten moest.
De gansche moeilijkheid beseffend, waarvoor hij nog zou komen te staan wanneer hij den temmer wilde helpen, trachtte hij Saul tot uitvoeriger spreken te bewegen, in de hoop, een woord los te krijgen waarmee bij de crediteuren iets te bereiken zou zijn. Gemakkelijk was het niet. Eindelijk echter zei Saul op de rechtstreeksche vraag, of hij nog van een bepaalde zijde belangstelling voor zijn gansche groep meende te mogen verwachten:
‘Ik heb aan een paar lui geschreven, weken ge- | |
| |
leden al, toen het faillissement te voorspellen viel.’
‘Nu... en?!!’
‘Geen antwoord nog. Maat dat kon ook nog moeilijk. Ik heb naar Amerika, naat Australië geschreven. Wie zegt waar een manager juist zie. Tenslotte komt een brief altijd wel terecht...’
Rambaldo zuchtte van het ingespannen luisteren, verslagen door de traagheid waarmee de ander zijn kostbare woorden prijs gaf.
‘Goed... geef me dan de namen van die paar managers. Ik zal zien wat ik et mee bereik... ik zal er nog wat bij moeten vertellen,’ berustte hij tenslotte.
Saul verstrekte de namen wantrouwend en aarzelend. Was dat nog niet voldoende als hij toch zei, dat hij al geschreven had? ‘Moet je er nog meer?’ vroeg hij, zijn minachting niet verbergend.
En toen ging hij heen, daar zijn zending hem hier beëindigd scheen, en, evenals hij het binnenkomen, vergat hij Rambaldo de hand te reiken.
Rambaldo had een slapeloozen nacht, stond in het morgengrauwen weer op om zijn werk voort te zetten, begaf zich zoo vroeg als hij bij de menschen maar aan kon komen in de stad. Toen hij 's avonds weer huiswaarts keerde, had hij het pleit voor Saul gewonnen - hoe hij dat klaargespeeld had, wist hij zelf niet meer. Hij had niet kunnen eten, wierp zich op zijn bed en sliep in dezelfde seconde. De schuldeischers verkeerden bijna in eenzelfden toestand van uitputting, maar hun werd geen diepe, herstellende slaap geschonken zooals Rambaldo. Tot in hun droomen vervolgden hen de honderd maal herhaalde namen van managers in Amerika en circus directeuren in Australië, die allen dadelijk om Saul en z'n zestig leeuwen zouden telegra- | |
| |
feeren als zij maar eerst zijn brief hadden ontvangen.
Oh, basta, zij waren gezwicht voor de overredingskracht van dien duivelschen jongen advocaat; wat er van kwam, moest er nu maar van komen; God sta hun bij.
Den curator te overtuigen, wien de niet-particuliere crediteuren onvoorwaardelijk hun belangen hadden toevertrouwd, was Rambaldo daarna boven verwachting licht gevallen. De oude, deftige heer bad een zichtbaar pleizier in den voortvarender, succesvollen jongeman, wiens denkbeelden zich reeds enkele malen als juist hadden bewezen. Bovendien verdiepte hij zich slechts ongaarne persoonlijk in de details van deze ongewone zaak, die hem steeds nog een weinig bleef choqueeren. Zijn gansche aandacht wijdde hij aan de administratieve afwikkeling van het faillissement, en daarbij had hij in direttore Sturm een man gevonden, met wien het een genoegen was samen te werken, een nauwgezet directeur, die beter lot verdiende dan aan een circus bankroet te gaan.
Zulke gedachten gingen den ouden, waardigen curator door het hoofd, terwijl hij zich telefonisch met den veiling-meester in verbinding liet stellen en opdracht gaf, in de inventarislijst nog de wijziging te brengen: dat de leeuwen slechts ‘en bloc’ konden worden verkocht.
Gelijk men voorzien had, groeide de veiling tot een soort volksfeest uit. Politie moest de orde handhaven. In de vroegere arena van het circus stond thans de vendumeester en men betreurde het afbreken der houten tribune, welke op dit oogenblik nog eenmaal zoo uitmuntende diensten had kunnen verrichten. Ware er geen entrée geheven, alle lazzaroni van Napels zouden zijn verschenen. De ochtendboot uit Capri had een
| |
| |
aantal vreemdelingen aangevoerd, villa-bewoners van dat blanke Moorsche eiland met z'n stille tuinen. Uit Positano, Sorrente, Amalfi waren ze gekomen, de nieuwsgierige vreemdelingen; een spleenige Engelschman had zich vast in het hoofd gezet om de twee mooiste en grootste Senegaleezen te koopen; hij was diep teleurgesteld toert hij ze bij den inventaris niet aantrof. Nog een paar andere vreemdelingen liepen op het terrein rond: zij hadden een actentasch bij zich en zagen er uit, alsof ze een nog verdere reis hadden moeten maken. Een stralende morgenzon bescheen het veld.
Dit gunstige weer was geen onbelangrijke factor. De veiling zette onder een goed omen in. Men had het programma smakelijk opgemaakt; ook hierin had Rambaldo zijn deel gehad. Om er dadelijk de goede stemming in te brengen, als hors d'oeuvre zoo te zeggen, liet men het allereerst signor Mangia-tutto onder den hamer komen. Het dier was met rozetten feestelijk opgetuigd en balkte van opwinding. ‘Ziehier de eenige ezel onder ons!’ riep door zijn megafoon de afslager, die in Napels een beroemdheid was. ‘Alle andere geeerde aanwezigen zijn schrandere menschen, die zich de kans van hun leven niet zullen laten ontgaan om een geleerden ezel in hun bezit te krijgen, een pronk-juweel van een beest, dat alleen reeds door z'n zoo apart velletje de vijfhonderd lire waard is waarmee we hem inzetten. Inzetten, heb ik alleen maar gezegd! Want het zou Napels tot eeuwige schande en oneer strekken, mijne patriottisch gezinde dames en heeren, wanneer om zulk een intelligent, mooi en zeldzaam dier geen nieuwe Trojaansche oorlog ontbrandde, met dooden en gewonden! Bekijk hem goed! Een sieraad
| |
| |
voor uw tuin, een trouwe speelmakker voor uw kinderen! Let alleen op zijn oog-opslag... quanto simpatico, Signore! Wie biedt er? Vijfhonderd en één lire geboden door dien meneer, die al een touw van één lira in zijn zak heeft om hem mee te nemen! Halt! Vijfhonderden-tien geboden daar achteraan. Vijfhonderd-en-twintig... en dertig... hou je ooren dicht, langoor, of je wordt nog verwaand... en vijftig...’
Kooper werd enkele minuten later een Napolitaansche dame, die rood van verontwaardiging en opwinding was geworden door het lange opbieden tegen een ongalanten vreemdeling, die haar het dier niet gunnen wilde. Dertienhonderd lire. Napels' eer was gered. De dame grabbelde in haar taschje, kwam naar voren om haar naam en adres op te geven. Alsof signor Mangia-tutto thans echter pas alles begreep, trachtte hij tusschen het publiek een goed heenkomen te vinden. ‘Houd hem!’ riep de dame zenuwachtig en liet geld uit haar taschje vallen; van de plek waar zij eerst gestaan had, kwam een kindermeisje aanhollen om mee op de ezelvangst te gaan; het daarbij blijkbaar verlaten achtergebleven kind, waarvoor het kostbare stuk speelgoed bestemd was, begon vertwijfeld te schreien. Het werd door het publiek getroost, over de schouders getild en onder een hoera-tje op het ezeltje gezet.
Daarna kwamen de werkpaarden aan bod. Het waren goed onderhouden dieren, maar enkele hadden reeds een langen staat van dienst achter den rug. Een wagenverhuurder schreeuwde, dat hij er zes wilde nemen, mits hij ze mocht komen uitzoeken. Men liet hem daarvoor zes minuten tijd. Hij deed met verbluffende zekerheid een voorloopige keuze, bekeek daarna deze dieren, bevoelde en beklopte ze als om te hooren, of
| |
| |
ze hol of opgestopt waren, en rukte onvriendelijk hun bek open om naar hun gebit te zien, dat ze hem gewillig toonden. Daarna dacht hij ze tegen den prijs waarop ze ingezet waren, te kunnen meenemen, maar de vendumeester en Rambaldo, die bleek en met zweet overdekt tegen den lessenaar aanleunde, genazen hem van die dwaling: eerst zou er nog een eventueel hooger bod op de zes uitgezochte dieren worden afgewacht. Dat bod kwam ook reeds dadelijk van de zijde van een concurreerenden rijtuigverhuurder, en woedend scheldend liep de eerste weg: hij voelde zich verraden en bedrogen. Even later was hij er echter reeds weer en bood grimmig mee op de overgebleven paarden. Langzamerhand deelde zich aan allen de lichte koorts mee, welke een veiling onder het publiek pleegt te weeg te brengen en waaraan reeds vaak menschen verslaafd zijn geraakt, zoodat ze steeds weer magisch naar een openbare verkooping werden heengetrokken, om dan later berouwvol huiswaarts te keeren met overbodige en veel te duur betaalde dingen.
Het bedrag, dat de werkpaarden tenslotte in totaal opbrachten, overschreed een behoorlijk eind de raming; onder het afroepen door maakte de vendumeester op het randje van de inventarislijst een vluchtige calculatie en toonde ze Rambaldo, die langzaam weer durfde te ademen hoewel de aangelegenheid met de leeuwen nog als een groot, duister vraagteeken voor zijn oogen schemerde. Het gunstige resultaat met de werkpaarden won nog door het feit, dat er een paar van de oudste waren overgebleven, die op een of andere wijze hun bestemming nog wel zouden vinden, al waren er op deze veiling ook geen gegadigden meer voor. De vendumeester wilde ze reeds laten wegleiden om de
| |
| |
goede koopstemming in het publiek niet verloren te laten gaan toen eensklaps, op het laatste oogenblik, de Sardijnsche slager zich nog over de dieren ontfermde. Hij had zich met de andere crediteuren onopvallend tusschen het publiek gemengd om het gansche, spannende gebeuren van nabij te kunnen volgen. Enkelen onder de menigte, die hem kenden, riepen hem nu plagend de vraag toe, of men in de restaurants morgen nog wel veilig een portie rundvleesch kon bestellen? In zijn slagers-eer getast, draaide hij het zware hoofd op den gedrongen, rooden nek naar de grapjassen om en riep terug, dat ze zich nergens ongerust over hoefden te maken; dat hij tot nu toe nog slechts aan leeuwen paardevleesch geleverd had en dat hij deze oude knollen dan ook slechts als afscheidsgeschenk aan de leeuwen wilde sturen.
Een gedempte kreet van weerzin ging onwillekeurig onder het beschaafde publiek op; de Sardijn keek ietwat verwonderd en ontstemd in het rond - men bedierf gansch zijn goede luim, die hem na de voorloopig zoo gunstige veiling-resultaten bewogen had het restantje paarden voor een prik te nemen en er de leeuwen gelukkig mee te maken. Wat wilden de menschen van hem? Norsch baande hij zich een weg naar voren om bij den lessenaar zijn bedrag te storten, liep daarbij tusschen de oude paarden door zonder nog naar de dieren om te zien, die met triest hangenden kop een ongewilde eerewacht voor hem vormden.
De afslager gleed snel over het incident heen, leidde het publiek af door enkele requisieten onder den hamer te brengen, die weliswaar niet veel konden opbrengen, maar gelegenheid boden om er humoristische omschrijvingen bij te geven.
| |
| |
Na dit intermezzo, dat een klein half uurtje in beslag nam en veel gelach verwekte bij een weer goed gestemde menigte, kwam een hoofdschotel aan de beurt. De Andalusische volbloedhengsten.
Direktor Storm, die er mee opgetreden was, bevond zich met op het terrein; hij was de vernedering van dezen dag ontvlucht, had uit de stad echter reeds twee maal opgebeld om te hooren hoe het ging. Toen de Andalusiërs voorgeleid werden, ontstond er dadelijk een scherp, verbitterd gevecht om, dat spoedig nog slechts werd volgehouden door enkele heeren, in wie men gemakkelijk den adellijken cavalerie-officier herkende, al waren zij in burgerkleedij. Nadat er drie hengsten tegen prachtige bedragen waren geveild, bestond er voor den vierden plotseling in het geheel geen belangstelling. De heeren in burger hielden zich afzijds. Waarop de rijtuigverhuurders hun kans dadelijk waarnamen, en er zich tusschen hen, zij het op bescheidener prijsniveau, een niet minder felle strijd ontspon. De vijfde hengst was weer een buit voor de officieren, die, zooals allengs bleek, onder de zestien dieren negen voor zich hadden bestemd.
De veiling-meester verwachtte, dat het met de ponies, die thans aan bod kwamen, wel juist zoo zou gaan: nadat de paar rijken, die hun kinderen met zulk een aardig rijdier verrassen wilden, hun keuze gedaan zouden hebben, zou de prijs ineens vallen, nog veel sterker dan bij de groote paarden. Het kwam echter anders. Een onbekende bood op de zestien ponies ‘en bloc’. Het scherpe oog van den vendumeester herkende in den gegadigde dadelijk een oude rot, tegen wien men geen stroomannetje behoefde te laten opbieden. Na kort overleg werd besloten het bod te aan- | |
| |
vaarden. De kooper betaalde, regelde meteen het transport naar het station. Hij had reeds voor een wagon gezorgd, waarin de dieren verder vervoerd konden worden.
Het was alles zoo gauw in zijn werk gegaan, dat het publiek het nog maar nauwelijks goed besefte toen het de ponies zag wegleiden. De vreemdeling verdween tusschen de menigte; buiten voegde zich de kleine Conchita bij hem; zij bleken elkaar reeds te kennen; het was alles een afgesproken zaak geweest. De kleine Conchita was met haar ponies onderdak, en haar collega's, die haar dit geluk op zichzelf van harte gunden, namen haar slechts kwalijk, dat zij hen niet in vertrouwen had genomen. Ze zouden gezwegen hebben als het graf - daarvoor was men tenslotte confrater!
Een uur nadien, toen de middagzon reeds fel op de hoofden neerstraalde en er spoedig gepauseerd zou worden om publiek en veilingpersoneel gelegenheid te geven zich wat te versterken, kwamen als voorloopige, effectvolle afsluiting de panters aan de beurt. En gelijk er reeds uit de school geklapt was: de rijke macaronifabrikant kwam met een bod op de proppen. Hij bevond zich in gezelschap van madame Sylvia en werd donkerrood van hoogmoed, zoodra hij bemerkte, dat de algemeene aandacht zich op hem vestigde. Toen kwam een mannetje met een onopvallend Napolitaansch gezicht de pret bederven, bood rustig tegen hem op en sarde den macaroni-millionnair tot deze naar adem hapte en met zijn bieden begon te dralen, een harden, wrangen strijd uitvocht tusschen zijn trots (rondom hem bevonden zich gefortuneerde kennissen) en zijn gezond koopmanschap, dat hem rijk had gemaakt. Eindelijk, juist in het critische oogenblik, streek het irritante
| |
| |
Napolitaansche mannetje de vlag; de fabrikant wilde zich naar den vendumeester begeven, maar deze stelde hem glimlachend gerust: hij hoefde geen bedrag te storten; de firma-naam ‘Sole Chiaro’ stond borg voor hem.
Het kleine onopvallende Napolitaantje was spoorloos verdwenen. Later zou hij zich nog wel voor zijn provisie melden.
In het pauze-uur kon Rambaldo aanvankelijk geen pas verzetten, of een der crediteuren klampte zich aan hem vast en wilde nog eens bevestigd krijgen, dat alles tot nu toe boven verwachting goed ging. Hij knikte slechts, verhit en afgetobd; tenslotte blafte hij hun driftig toe, hem nu alsjeblieft eindelijk met rust te laten. Dit krachtige verzoek maakte nog meer indruk dan duizend verzekeringen, dat deze veiling een succes was.
Rambaldo zelf begreep het niet. Het was tot nu toe zijn diepe en onomstootelijke overtuiging geweest, dat cijfers logen. Zouden ze het dezen keer niet hebben gedaan? De raming was tot nu toe ver overschreden. Straks zou het nog zoover komen, dat alle schuldeischers betaald konden worden en dat er zelfs nog geld overschoot. Straks kwam het nog uit, dat hij hen tòch niet had belogen. Dan zou hij er slechts aan moeten beginnen te twijfelen, of hij werkelijk wel een talentvol jurist was.
De leeuwen... daarvan hing natuurlijk tenslotte alles af. En als het wonder zich nu eens voltrok, dat ook voor de zestig leeuwen straks een kooper opdaagde? Alles achtte hij vandaag mogelijk.
Zoo verwonderde het Rambaldo verder dan ook niet, dat hij op het terrein eensklaps de deftige Napolitaansche familie uit de loge van het Arcadia-variété- | |
| |
theater terugvond. En dat zich in het gezelschap daarvan niemand anders bevond dan de groote jurist Guerra. Dit alles was geheel zooals het behoorde. Hoe kon hij ooit iets anders gedacht hebben, dan dat dit de familie van den rechter Guerra moest zijn?!
Hij nam zijn hoed af en richtte tot den grooten man de badineerende vraag, of deze bijgeval hier verschenen was om straks een bod op de zestig leeuwen te doen? De aangesprokene herkende hem ditmaal dadelijk en toonde zich zelfs voor humor toegankelijk, door de vraag bevestigend te beantwoorden zonder dat daarbij ook maar een zwakke glimlach om zijn rustig-zelfbewusten, ietwat geblaseerden mond verscheen. En daar hem bekend was, dat Rambaldo een der leidende mannen van deze ongewone veiling was, waarop hij zijn gezin vandaag had willen vergasten; daar hij verder den avontuurlijken paglietta curiosum genoeg vond om er zijn signora en zijn Grazia mee bekend te maken, zei hij: ‘Maria... mag ik je voorstellen... signor Fittipaldi, een jong en talentvol advocaat... mijn vrouw... mijn dochter.’
De zoon scheen ondanks zijn lange broek nog niet in aanmerking te komen om voorgesteld te worden; hij leek trouwens zoo belachelijk op zijn vader, dat elke voorstelling practisch overbodig was. Het mooie jongemeisje uit de loge knikte den jongen en talentvollen advocaat met een betooverenden glimlach toe, keek echter meteen ook reeds weer verveeld voor zich, alsof ze aan een doode was voorgesteld, aan wien verder niets opmerkelijks te zien viel - de moeder daarentegen nam Rambaldo met eenige werkelijke belangstelling in oogenschouw.
De groote rechter Guerra vroeg zich naar aanleiding
| |
| |
van het gedrag van zijn dochter af, of hij misschien een vergissing begaan had door dezen jongeman voor te stellen; onwillekeurig monsterde hij nu even diens uiterlijke verschijning en ontdekte met geoefend oog de verborgen armoede eraan. Hij zei echter tegelijkertijd tot zichzelf, dat deze paglietta waarschijnlijk binnen weinige maanden reeds een zeer geregeld inkomen zou genieten en dan nog gelegenheid te over zou hebben om naar een behoorlijken kleermaker te gaan en zich in goede restaurants het voorgeschrevene kleine embonpoint te eren.
Om den zich op weg naar de volkomenheid bevindenden jongen jurist in de oogen van Grazia wat interessanter te maken, vroeg hij hem naar het verloop der veiling; Rambaldo lichtte hem hieromtrent zoo uitvoerig in als de schuldeischers het graag gewenscht hadden, en Grazia wendde zich thans opnieuw naar den doodgewaande, dezen keer zonder dat een zonderlinge inval van papa er haar toe noodzaakte.
De zoon, die Rambaldo tot nu toe slechts met een soort supérieuren spot had opgenomen, sperde plotseling mond en ooren open om zich niets te laten ontgaan.
Het onderhoud werd nu spoedig uiterst geanimeerd; Rambaldo, nog juist aan het gevaar van een nieuwe vreeselijke depressie ontsnapt, leefde geheel op, en toen dan aan het licht kwam, dat Grazia zich er eigenlijk een illusie van gevormd had: van deze verkooping het een of andere schattige diertje mee naar huis te brengen, boog hij zich met brandend hart tot haar over en vroeg, aan wat voor een diertje zij dan bijvoorbeeld wel gedacht had? Zij bloosde hevig en keek hulpeloos naar haar moeder om; deze nam daarop het woord voor haar in het nauw gebracht kind en begon met te ver- | |
| |
klaren, dat Grazia ondanks het feit, dat ze nu al bijna achttien jaren oud was en dus langzamerhand wel eens verstandig worden mocht, nog altijd een kleine domoor, una cara stupidina was, die zich in het hoofd gezet had om van de veiling het kleine witte ezeltje mee naar huis te nemen. Gelukkig kon haar vader echter niet zoo maar dertienhonderd lire voor een ‘ciuco’ neertellen!
Rambaldo verheelde niet, dat het bericht hem totaal vernietigd had. Signor Mangia-tutto was al verkocht... niets meer aan te doen. ‘Als ik het tevoren maar geweten had!’ verzuchtte hij duister en sloeg zich met de vlakke hand tegen het voorhoofd, en de anderen keken vol sympathie en verwachting naar hem en vroegen hem niet wat hij dan wel gedaan zou hebben als hij het tevoren geweten had.
‘Signorina Grazia... zegt u het mij... wat mag het nog meer zijn! Al wou u een jongen leeuw...!’
‘Ja!!’ schreeuwde de jongste Guerra, en zijn vader, de groote rechter Guerra, drukte zijn stamhouder glimlachend tegen zich aan en streelde hem verliefd door het lange, zwarte haar. De volwassenen begrepen gelukkig, dat men dat aanbod van den jongen leeuw als een grapje moest opvatten, zelfs al was het misschien ernstig bedoeld.
‘Oh, no!’ verzette Grazia zich trouwens ook dadelijk. ‘Dàn veel liever een aapje!... maar dat gaat zeker niet?!’
Een aapje. Rambaldo fronste het voorhoofd en dacht snel en ingespannen na. Toen keek hij in zijn actentasch, boordevol van circusgeheimen. De jonge Guerra, die niets anders verwachtte dan dat er uit de tasch nu een schattig aapje, schattiger nog dan hij-zelf, te
| |
| |
voorschijn zou komen, boog er met kinderlijke onbescheidenheid zijn hoofd over. Rambaldo's blik vloog intusschen haastig de inventarislijst door. Toen had hij het al gevonden. ‘Juffrouw Grazia,’ zei hij, ‘vertrouwt u op mij. Wat in m'n macht staat... dat zal ik voor u doen!’
Waarop Grazia als een hysterische bakvisch haar vreugde over deze belofte demonstreerde en haar moeder kuste, omdat zij het Rambaldo niet kon doen. ‘Krijgt Grazia 'm alleen of krijgen we 'm samen?’ informeerde de jonge Guerra, daarmee voorloopig het aapje en niet Rambaldo bedoelend. De wijze moeder van het gezin stelde haar spruit gerust: ook hij zou het aapje te eten mogen geven. Ja, maar het was natuurlijk nog lang niet zeker, dat er werkelijk een aapje kwam, al had de signore ook beloofd, dat hij er zijn best voor doen zou.
De groote rechter Guerra, die nu reeds wist, dat het aapje er wel komen zou, glimlachte met overwicht.
Rambaldo beloofde verder niets meer, vroeg nog slechts, reeds ietwat zakelijk regelend: ‘U blijft hier tot het eind?’
Ja, want de leeuwen waren immers nog niet eens geveild en de kameelen...
‘Dan zie ik u straks, hoop ik, nog even!’ zei Rambaldo en achtte het oogenblik gekomen om zich thans wegens groote drukte te excuseeren. Het mooie jonge meisje keek hem met stralende oogen na; Rambaldo voelde haar blik nog in rijn rug en liep verward van geluk op het terrein rond, niet wetend wat hij in de pauze eigenlijk nog te doen had. Zoodat hij tenslotte zelf maar den schuldeischer aanklampte, dien hij daarstraks had afgesnauwd, en hem opgewonden verzeker- | |
| |
de, dat alles zoo best ging, zoo boven elke verwachting best...
De na-middag viel minder boeiend en geanimeerd uit dan de morgen. Eerst kwam een aantal woonwagens onder den hamer. Er waren een paar gegadigden, die het onderstel op z'n waarde bekeken; anderen wilden slechts uit nieuwsgierigheid een kijkje van binnen nemen. De afslager, reeds voorvoelend, dat hij geen behoorlijk bod verwachten mocht, keek verveeld rond en wees er op, dat er gisteren gelegenheid tot bezichtiging was geboden. Als levende wezens werden de wagens voorgeleid; een paar veiling knechten trokken ze lachend aan den dissel; voor de kleine vensters hingen nog propere gordijnen. Van een afstand, een zwijgende, verbeten groep, zagen de menschen toe, die in deze nog slechts voor afbraak goedgeachte wagens gewoond hadden.
De verkoop der kameelen verliep niet gunstiger. Een ondernemend exploitant uit Capri kocht er een om het aan vreemdelingen te verhuren, die liever per kameel dan per ezel de schoonheid van zijn eiland mochten willen bezichtigen. De verkochte kameel werd weggeleid, ging met tragen, zelfbewusten woestijnstap zijn nieuwe bestemming tegemoet. De dertien overgeblevenen keken hun vertrekkenden makker met trage, stupide verwondering na - zij konden hem van onder hun geloken oogen over de hoofden der menigte heen nog lang volgen.
De veiling-meester had gehoopt, dat de verkoop van een aantal kleinere dieren nog weer wat leven in de brouwerij zou brengen: er waren nog apen en enkele honden, een paar nandoes, een kraagbeer. Tenslotte
| |
| |
vonden al deze dieren ook nog wel een liefhebber (de spleenige Engelschman, die zich zoo graag door een paar levende Senegaleezen zijn whisky had laten serveeren, troostte zich met een stel apen - wat natuurlijk niet hetzelfde was. De ware stemming bleef echter uit, doordat iedereen nog slechts op het oogenblik wachtte, waarop de leeuwen aan de beurt zouden komen.
Bij de hokken stond Saul - een zwijgende, indrukwekkende wachter. Verder de twaalf Senegaleezen in hun bespottelijke westersche kleedij. Verder de Europeesche oppassers in hun ernstige bruine uniformen.
De afslager haalde even adem en riep de leeuwen uit. Zestig heerlijke, volwassen dieren. Kaapsche, Nubische, Afghaansche leeuwen, tezamen gedresseerd door den vermaarden Duitschen temmer Saul, aldus een unicum van onschatbare waarde, een onverbreekbaar geheel vormend en dan ook slechts als zoodanig aan bod komend. De zestig tezamen ingezet voor het bespottelijke bedrag van honderdduizend lire.
Stilte onder de menigte, die in spanning rondkeek en afwachtte. De leeuwen brulden.
‘...Niemand biedt?’ Over de hoofden der starende massa heen, zochten de oogen van den vendu meester de paar vreemdelingen, die daarstraks zijn opmerkzaamheid hadden gewekt. Hier en daar beantwoordde een gesloten gelaat zijn vorschenden blik. Geheel achteraan meende hij eensklaps Direktor Sturm te ontwaren, die zich afwendde...
Ferrazzo, de Sardijnsche slachter, kon het ineens niet meer uithouden. Op zijn donkerroode slapen teekenden zich de aderen af. Hij stak zijn zware vuist vertwijfeld omhoog en trachtte zijn wil aan den afslager
| |
| |
op te dwingen, dreigend, woedend schreeuwend: ‘Per stuk! De leeuwen worden per stuk verkocht!! Per stuk!!!’
Hier en daar onder het publiek ondersteunde hem een bescheiden brommende stem: ‘Per stuk... per stuk...!’
De afslager maakte een bedenkelijk, ongeloovig gezicht, keerde zich tot den vendumeester en tot Rambaldo, die ook weer naast zijn lessenaar was gaan staan. Nog een heer voegde zich bij hen. Een waardige, oudere, in deftig zwart gekleede heer. Onder de menigte werd gefluisterd, dat het de curator was.
‘Per stuk! Dat is gekkenwerk, alle zestig tegelijk!! Er zijn hier koopers voor de leeuwen per stuk!!!’ brulde de Sardijn op goed geluk.
Daar verhief zich de afslager, klopte met zijn hamer en riep: ‘Per stuk worden thans verkocht enkele jonge leeuwen, respectievelijk zes, vijf, drie maanden oud...’
Onverstaanbaars voor zich heen mompelend, baande de Sardijn zich met zijn massieve lijf een weg naar voren. De beide voor de goede orde verantwoordelijke carabiniéri keken elkaar daarop in zwijgende verstandhouding aan en legden hun witbekleede handen-dergerechtigheid op den schouder van den opstandige, die juist den lessenaar wilde bestormen, maar zich tenminste uiterlijk weer rot kalmte liet bewegen, nadat een der beide politie-mannen hem met voorname gebaren iets in het oor gefluisterd had.
Een kwartier later waren de jonge leeuwen werkelijk verkocht - dat de volwassen exemplaren per stuk niet te krijgen waren, had de begeerte van enkele koopers blijkbaar slechts aangewakkerd. Rambaldo, opgelucht
| |
| |
door het bedwingen van den storm en door het kleine, troostende succes met de jonge leeuwen, die naar verschillende dierentuinen verhuisden, waagde een schuchteren blik in Saul's richting. De temmer stond daar onbewegelijk als tevoren...
Voor het sluiter der veiling had de afslager nog een kleine surprise in petto. Hij hield de hier en daar zich reeds verwijderende menschen door zijn megafoon nog even terug. Een niet op de inventarislijst vermeld object: een goed onderhouden Mercedeswagen! Men hoorde een claxon. Den wat opvallenden, in de stad reeds bekend geworden claxon, die tot nu toe steeds de komst van Direttore Sturm had aangekondigd. Nu klonk het als de stem van een geest.
Men wilde den wagen eerst van nabij bezien. De afslager stond het niet toe. Daar zou geen beginnen aan zijn. Hij was afgemat door de lange inspanning van dezen dag; hij was reeds zoo schor, dat hij zich nog slechts met inspanning tot achteraan verstaanbaar kon maken. ‘De wagen zet voor een prik in! Riskeer een bod en rij er in weg! Jullie hebt den wagen toch vaak genoeg gezien om te weten, dat het een prachtstuk is...!’
Men lachte, bleef nieuwsgierig staan kijken, of iemand zich er aan waagde.
Enkelen overlegden met zichzelf. Als de wagen nu werkelijk voor een spotprijs te krijgen was? Maar men zou er hier in Napels niet mee kunnen rijden zonder er van alle lazzaroni opmerkingen over te moeten hooren...
Toen zorgde Ferrazzo, de Sardijnsche slager, voor de laatste verrassing van dezen bewogen dag. Hij bood op den wagen, schamper uitdagend, alsof hij allen hier
| |
| |
wilde toonen, dat hij toch een heel andere kerel was dart zij met elkaar.
Half ongeloovig en geamuseerd keek men naar den rauwen dwaas om, die daarstraks een paar oude knollen had gekocht om ze den leeuwen als presentje te sturen; die daarna den geregelden gang van zaken hier had getracht te verstoten en die thans de risico van het bespottelijk-zijn zoo rustig durfde trotseeren.
Behalve, dat men zelf weinig lust gevoelde om in dien mooien wagen door de gansche stad bespot te worden, was men ook wat huiverig om tegen dien gevaarlijken dolleman te gaan opbieden.
Zoo riep de afslager het bedrag dan ten tweede, ten derde male af, en daar niemand er boven ging, behoorde de wagen aan den Sardijn, die hem met een hoogmoedig lachje in oogenschouw nam en er toen meteen insprong en er mee wegreed - een zonderling, diep bevredigd gevoel in het hart, alsof hij een lang gekoesterd wraakverlangen nu eindelijk gelukkig gekoeld had en pas door den aankoop van deze mooie, groote auto den gehaten vroegeren bezitter volledig vernietigd en vernederd had.
|
|