| |
| |
| |
XIII
RAMBALDO had niet bij de voorstelling kunnen blijven, moest dadelijk weer omkeeren, daar hij in de stad nog een conferentie met een cliënt had. Verscheiden nieuwe zaken had men hem in de laatste dagen te behartigen gegeven.
Verder voerde hij een speciale correspondentie om enkele artisten van het circus weer aan een emplooi te helpen. Ook het technisch personeel en de stalknechten hadden zich reeds tot hem om hulp gewend; hij bezwoer hen, hem niet voor almachtig te houden; niettemin deed hij voor hen allen zijn best waar hij maar kon. Bij al deze vele beslommeringen begonnen vier-en-twintig uur voor een etmaal hem een onbehoorlijk korten tijd toe te schijnen.
In de kranten was het nieuws van het faillissement reeds met een extra-hoofdje verschenen; de telegraaflijn had het al ver over de grenzen gedragen; thans werd in een belangrijk Fransch, Engelsch, Duitsch, Amerikaansch en Australisch blad een annonce opgegeven, waarin de openbare verkoop stond aangekondigd; men had er in later overleg pas den een-en-dertigsten December voor uitgekozen om het nieuws den tijd te geven zich te verspreiden; men moest den eventueelen reflectanten toch ook gelegenheid schenken persoonlijk naar Napels te reizen, of althans een vertegenwoor- | |
| |
diger hierheen te zenden om het te koop gebodene in oogenschouw te nemen.
Reeds den Zaterdag na het uitspreken van het faillissement begonnen kapitein Olavson en de beide Browns hun nieuw emplooi bij het Arcadia-variété-theater, en uit erkentelijkheid hadden ze Rambaldo een paar plaatsen doen toekomen. Half om hen niet teleur te stellen, half als verweer tegen zijn van dag tot dag toenemende beslommeringen, besloot hij zich tenslotte dezen vrijen avond te gunnen. Het lokte hem ook, zich eens in het openbaar te vertoonen en er zich daarbij van te overtuigen hoe ver het reeds met zijn populariteit stond...
Voor de Browntjes bestelde hij een ruiker rose rozen (dat beteekende geen verwijt; hij dacht zelf reeds lang niet meet aan zijn ongelukkige eerste bouquet; hij koos slechts rose rozen, omdat hij meende, dat dit de bloem was, die men bij voorkeur aan jongedames schonk). Toen hij den bloemist zijn naam opgaf, herhaalde deze hem dadelijk en ijverig. ‘Voor de dames Brown... van het circus Sturm, nietwaar?’ De bloemist wilde graag meer uit hem lokken, vermeed daarbij tactvol elke aanduiding over contant betalen, en dat was een tref voor Rambaldo, daar zijn jongste roem zich nog niet in klinkende munt had omgezet en ook het fenomenale lotto-nummer, waarop hij zoo groote verwachtingen had gebouwd, tot nu toe onverklaarbarerwijze steeds weer met een Niet uitkwam...
Rambaldo vroeg zich nog even af wien hij met de tweede plaats gelukkig kon maken. Hij dacht vluchtig aan een bevrienden collega, maar verwierp het denkbeeld weer. Iedere collega zou voorwenden, vanavond reeds bezet te zijn: het licht van zijn glorie was hun te pijnlijk aan de oogen.
| |
| |
Welk toeval liet hem dien middag Mariuccia tegen het lijf loopen? Maanden lang hadden zij elkaar reeds niet meer gezien. Zij begroette hem met haar gewone jovialiteit, zei, dat ze al eens bij hem zou zijn aangeloopen om hem achteraf nog te bedanken voor zijn vriendelijke uitnoodiging van laatst, maar dat ze van alle kanten hoorde, dat hij het tegenwoordig zoo verschrikkelijk druk had! Onder den tand van haar kleinen hoed keek ze hem bijna ietwat spottend aan. Hij antwoordde slechts, dat hij in elk geval voor haar steeds tijd zou hebben.
Ze gingen een eindje naast elkaar op straat; haar gezelschap was hem aangenaam, maar hij wist zelf niet waarom hun gesprek een zekere bevangenheid ademde. De menschen keken naar haar om: zij zag er voor Napels wat ongewoon uit. Overigens was ze niet onknap; hij las het in de gretige oogen der passeerende mannen. Ze droeg haar roode japonnetje. Ze had er twee: een rood en een zwart. Het zwarte was voor uitgaansavonden; zij droeg er dan een Venetiaansche sjaal bij, die Eugenio haar van 't voorjaar geschonken had.
Rambaldo overlegde met zichzelf, of hij haat voor vanavond uitnoodigen zou. Iets in hem waarschuwde er hem voor. Toch vroeg hij haar, op het laatste oogenblik, toen zij reeds weer uit elkander moesten gaan. Zij had hem daarstraks uit een vaag gevoel van verlatenheid bevrijd, dat eensklaps over hem was gekomen nadat twee vroegere kameraden op straat langs hem heen hadden gekeken. Ze hoorde zijn uitnoodiging aan zonder er dadelijk en gretig op in te gaan, zooals ze volgens haar aard toch eigenlijk had moeten doen. Misschien dacht ze er even over na waarom hij et nu pas mee op de proppen kwam. ‘Goed... dan trek ik
| |
| |
m'n zwarte aan,’ zei ze eindelijk en Rambaldo voelde, dat hem een gunst bewezen was.
Mariuccia was geen meisje van lichte zeden; dat kon men niet van haar zeggen. De vrienden, die zij zich uitzocht, hadden het geld niet om voor liefde te betalen. Zij dacht en beschikte vrij over zichzelf, luisterde daarbij onbevangen naar de Stem van haar jong en niet steeds door het verstand geleide hart... de verraste studenten zagen in haar daarom de belichaming van dat ondoorvorschte en in Italië (of tenminste in Napels) nog geheel nieuwe mysterie, dat men bij gebrek aan een werkelijke qualificatie, ‘het moderne meisje’ noemt. Ze had een goed verstand en las alles wat haar maar in handen kwam. In een meer voortgeschreden land zou zij stellig haar weg naar de universiteit gevonden hebben en er, desnoods hongerend, colleges in de een of andere abstracte wetenschap gevolgd hebben (want ze zat vol bravour en was zwaar-romantisch van aard); hier in Napels had ze het slechts tot kantoorwerk weten te brengen en tot intieme connecties met de studenten. Zij had iets van een nihiliste hoewel ze voor politiek geen zintuig bezat. Zij behoorde niet aan het vroegere Italië en niet aan het fascistische; geen enkel régime had haar voortgebracht; zij was slechts zichzelf. Zij was Siciliaansche van afkomst en had bij de politie reeds eens onder verdenking gestaan, met de stervende Maffia nog geheime connecties te onderhouden; dagenlang had haar een rechercheur achtervolgd en daarbij de ontdekking gedaan, dat zij een ganschen avond met een jongeman in één kamer vertoefde - wat reeds tegen de fascistische opvattingen van oirbaarheid indruischte. Gentile en zij waren toen samen naar het politie-bureau gebracht, en hij wilde
| |
| |
sedert dien ongeluksdag niets meer met haar te doen hebben. Bleek en stom van vertwijfeling volgde zij hem nog wekenlang op elke schrede; haar volgde de rechercheur weer. Tot de verdenkingen tegen haar werden opgegeven en zij bij Eugenio troost vond. Eugenio, die haar in dit voorjaar dan een Venetiaansche sjaal zou schenken.
Zij sprak een zwaar Siciliaansch accent met zangerige oe's. Zij had het zware Siciliaansche bloed. Ook de wijnen van Sicilië zijn zwaar en donker. Zij kon zich plotseling verlieven in een student, die zich juist suf zat te stoomen voor een examen; op een avond kwam ze bij den onder de lamp blokkende binnenvallen en bedelde er om, dictaten voor hem te mogen overschrijven. Als de geplaagde haar tenslotte wanhopig verzocht, hem thans met rust te laten, trad ze ineens in openlijk, hartstochtelijk verzet, wierp met één enkele handbeweging haar glanzende, diepzwarte haarwrong los en verklaarde zich zoo uit het venster te zullen werpen indien hij haar niet toestond vannacht hier te blijven en ook verder voor hem te zorgen.
‘Eh... Mariuccia!’ zongen de studenten als ze wijn gedronken hadden en graag met een meisje wilden slapen, maar het was te voorzien, dat zij haar later vergeten zouden wanneer zij carrière begonnen te maken en om hun goeden naam moesten gaan denken. En het was van Rambaldo dan ook goed beschouwd wat ondoordacht, dat hij haar thans nog uitnoodigde om met hem mee naar het theater te gaan.
Zij beloonde hem voor zijn invitatie, door hem dien avond op een van haar onverdraagzaamste en onverdragelijkste buien te tracteeren. Aanvankelijk toonde ze zich nog prettig-opgewonden: het was al zoo lang
| |
| |
geleden, dat Eugenio haar eens ergens mee heen had genomen, verklaarde ze. Later begon ze zich over iets te ergeren wat haar in Rambaldo opviel: een soort nieuwe waardigheid, waarmee hij zich meende te moeten omringen. Ze zei hem ronduit, dat ze hem vanavond stijf en ingebeeld en om te sterven zoo vervelend vond. Onder een koel glimlachje accepteerde hij het compliment en bedwong den toorn zijner gekwetste ijdelheid: hij wilde niet, dat de menschen iets merkten. Ze zei hem, dat ze het programma, dit hij haar voorzette, triviaal vond en oninteressant; ze vroeg hem waarom hij zich dan zoo ingespannen had voor die twee Engelsche misses met hun zotte handkusjes aan het publiek en hun matige prestaties, en waarom ze allebei naar hem keken toen de een of andere gek in de zaal bloemen gestuurd bleek te hebben. Ze prees hem slechts, dat hij die zeeleeuwen weer aan een emplooi geholpen had; hun kunststukken waren werkelijk una meraviglia; naar die brave dieren keek men met meer genoegen dan naar sommige menschen, die zich wat verbeeldden.
Dit alles slikte hij nog, terwille van de rondomzittenden, maar opeens zei ze, dat hij, nu hij een groot man werd, naar een ander soort meisjes moest gaan omzien dan zij, die toch eigenlijk geen omgang meer voor hem was - en daarbij was zij tactloos genoeg om met de kin naar een loge te duiden, waar een deftige Napolitaansche familie zat, bestaande uit een moeder in volle waardigheid, een zeventien- of achttienjarige dochter, een halfwassen zoon in lange broek en nog een soort grijze dueña (ter verklaring diene, dat de voorstelling geheel in een eerbaren familie-toon was gehouden, ondanks den wat suggestieven naam van
| |
| |
het theater). Rambaldo had de loge en speciaal het min of meer tentoongestelde jonge meisje reeds lang in oogenschouw genomen en wenschte niet, dat men er hem nog eens extra op attendeerde. Hij zweeg norsch om Mariuccia te laten voelen, dat het nu genoeg was geweest. Het meisje in de loge was opvallend mooi, alhoewel nog ietwat kinderlijk; hij kon zich niet herinneren het reeds vroeger eens gezien te hebben; in elk geval stond vast, dat zij tot de beste Napolitaansche kringen behoorde en dat men zich als veelbelovend jongeman gelukkig mocht prijzen indien men in zulk gezelschap toegelaten werd...
Mariuccia bleef de voorstelling uitzitten, omdat zij tot het laatste toe een zwakke hoop bleef koesteren, dat er nog iets komen zou wat dezen verloren avond redde. Niets kwam er. Een komiek, wiens Napolitaansch dialect men op elken hoek van de straat kon hooren verbeteren. Mariuccia stond op, liet zich door Rambaldo haar reeds wat versleten manteltje om de schouders leggen en ging hem slecht gehumeurd voor, naar den uitgang. Hij begeleidde haar zwijgend en eveneens ontstemd en bood haar opzettelijk niet aan om nog ergens aan de toonbank een warmen cappuccino te nemen. Op een hoek hield ze stil en zei, dat ze den weg nu verder wel alleen zou vinden. Hij boog en snelde naar het theater terug, maar natuurlijk was de deftige Napolitaansche familie reeds lang in haar rijtuig gestapt, en sinds hijzelf niet meer de eerste de beste onbekende paglietta was, kon hij zich niet meer veroorloven om bij den portier zijn licht omtrent een jong meisje te gaan opsteken.
Hij was zich dien avond nog niet bewust, dat het koele en beleedigde afscheid van Mariuccia tevens het
| |
| |
afscheid van zijn gelukkige armoede en van zijn in zorgen onbezorgde jeugd geweest was. Onder het naar huis gaan vervulden hem weer gedachten aart zijn zakelijke beslommeringen voor morgen - vroeger zou hij ze op een avond als dezen vergeten hebben.
Ook aan het meisje in de loge dacht hij daar tusschen door wel weer. Maar daarbij stond hem meteen haar welgestelde, voorname afkomst voor oogen, en hij voelde zich warm worden in het bewustzijn zijner vermetele, eerzuchtige wenschen...
|
|