| |
| |
| |
XI
TOEN hij zich den volgenden dag tegen twaalf uur bij Direktor Sturm aanmeldde, scheurde deze juist het antwoord-telegram van de firma Gleichmann uit Stuttgart open. Het luidde: ‘Onder voorwaarde dat nog geheel in onbedorven staat nemen wij tent tegen halven origineelen verkoopsprijs.’
Rambaldo vroeg het telegram onder zijn berusting te mogen houden en legde het bij de vanmorgen verzamelde schuldgegevens, welke fiscus, spoorwegen en gemeentediensten hem gul verstrekt hadden. In zijn portefeuille begonnen zich de paperassen ‘Affaire Circus Sturm’ reeds te vermeerderen.
‘Laat het aan de crediteuren kijken,’ raadde Gottfried Sturm hem bitter - zonder te willen toegeven, dat het telegram hem zelf verrast had.
‘Die krijgen het nog wel te zien, als het oogenblik ervoor gekomen is,’ antwoordde Rambaldo, die met zijn eerste troeven spaarzaam wilde omgaan.
Gottfried Sturm gaf hem vrij spel. De gisteren bij de schuldeischers behaalde overwinning (bij het zien van de verklaring had de circusdirecteur zonder begrijpen het hoofd geschud) en nu weer dit langs telegrafischen weg verkregen succes overtuigden hem ervan, dat men dezen jongen Napolitaan z'n weg maar moest laten gaan. Zelf had hij gisteren, in een laatste
| |
| |
opwelling van geloof en vertrouwen, aan vroegere, beproefde geldschieters van het circus getelegrafeerd, een S.O.S. rondgeseind - vanmorgen, na een bangen, slapeloozen nacht, was er nog van geen zijde antwoord gekomen. Slechts had de ochtendpost hem een troostelooze echo gebracht op een zijner vroeger reeds geschreven brieven, waarin hij hier en daar om een engagement voor een reeks voorstellingen had gevraagd. De menschen hadden nergens meer geld om uit te gaan; slechts de bioscopen trokken nog...
De wereld scheen grondeloos duister; nergens gloorde meer een nieuwe morgen; elke verdere strijd leek vergeefsch en dwaas.
Gottfried Sturm had zich vandaag bij het opstaan niet geschoren; hij zag er ook verder verwaarloosd uit; zijn oogen, nachtelijk omrand, stonden onuitgeslapen in zijn bleeke, wat opgezette gelaat. Hij scheen niets meer waard; uit medelijden durfde Rambaldo hem niet aan te zien.
‘U zult blij zijn als alles maar eerst afgeloopen is, Signor Direttore,’ zei hij bij het heengaan, in den wat ongecontroleerden drang, een opwekkend woord tot den gebrokene te richten. En liet zich nog de vraag ontvallen: ‘***’Wat gaat u nu beginnen als het circus er niet meer is...?
De ander voelde de bedoeling om te troosten, ontwaakte uit zijn apathie, trachtte zich, in een laatste opwelling van krachten, voor een oogenblik weer tot zijn vroegere, ongenaakbare grootte op te richten.
‘Dat hangt van veel af,’ zei hij, verkoelend. ‘Onder andere van het bedrag, dat er tenslotte nog voor mij zal overschieten wanneer ze allemaal hun deel van mijn circus hebben gehad...’
| |
| |
Uit dit antwoord werd Rambaldo zich plotseling bewust, dat het voordeelen met zich meebracht, zoon van het Napolitaansche volk te zijn en als erfdeel van Grieksche en Latijnsche voorvaderen een klaren blik voor de werkelijkheid des levens te hebben meegekregen. Hij was hier in de kamer dus de eenige, die, het gunstige telegram en alle troostrijke ramingen ten spijt, voorzag, dat er niet alleen niets zou overblijven, maar dat de crediteuren blij mochten zijn wanneer ze er zich nog min of meer met gave kleeren uitdraaiden...
Intusschen: deze crediteuren waren zonen van hetzelfde volk, en enkele uren na het bewogen onderhoud in het café del Duomo waarschuwde hun intuïtie hen reeds, dat ze zich door Rambaldo toch hadden laten omverpraten. Ze sliepen er dien nacht allen onrustig van; bedrukt zochten ze hem den volgenden morgen in zijn kantoortje op, maar vonden hem niet thuis en wachtten daarom in een café, aan de overzijde der straat.
Ze voelden zich door hun verklaring niet gebonden en vreesden ook niet, dat Rambaldo ernstig trachten zou hen er aan te houden; zij waren slechts bedrukt door onzekerheid en teleurstelling en door een vagen angst: dat ze misschien ook weer verkeerd handelden wanneer ze niet leverden. Ze verlangden naar Rambaldo's moreel overwicht, naar zijn helder overtuigend woord; ze konden sedert gisteren ineens niet goed meer buiten hem.
Zoo wachtten ze dan geduldig, uren aaneen, en verdreven zich den tijd bij een partij tarok; bij dit spel pleegde hun geest zich anders van elken druk te bevrijden, maar vandaag had het niet die gunstige uit- | |
| |
werking op hen. Toen ze eindelijk Rambaldo zagen aankomen, wierpen ze midden in het spel de kaarten neer.
Rambaldo naderde met snelle, veerende schreden; zoojuist was een lang onderhoud met Silvestre di Rosa, den leider van het Arcadia-variété-theater, geëindigd met een voorloopig emplooi voor misses Brown en kapitein Olavson, met zijn zeeleeuwen.
Rambaldo uitte zijn oprechte verwondering erover, de heeren hier allen reeds weer verzameld te vinden (op den Sardijnschen slager na, die met barstende hoofdpijn te bed lag). Hij leidde hen binnen in zijn kantoortje, excuseerde zich wegens het tekort aan stoelen, zette zich zelf echter achter zijn bureau en hoorde ernstig hun zorgen aan.
‘Goed, dus nou toch weer niet leveren,’ zei hij en wist de vermoeidheid van gisteren weer in zijn stem terug te vinden. ‘Wie hebben jullie bij het onderteekenen van jullie belofte nou eigenlijk voor den gek gehouden: mij of jezelf? - Ik zal zeggen wien jullie voor den gek houden!’ zei hij plotseling driftig en met verheffing van geluid, trok het telegram der Stuttgarter firma uit zijn portefeuille en wierp het op tafel.
Daar het echter in het Duitsch gesteld was, staarden de anderen er vergeefs op.
‘Ah, si!’ zuchtte Rambaldo, alsof hem dat nu pas bewust werd. Hij diepte een potlood uit zijn vestzak op en schreef, achteroverhangend in zijn stoel, boven elk woord de Italiaansche vertaling ervan - en eronder (alsof het hem niet meer de moeite waard was, zijn gesproken woord nog aan hen te verspillen): ‘Dit beteekent veertigduizend lire. Ramb. F.’
De crediteuren bogen zich over het telegram en wis- | |
| |
ten niet dadelijk iets te zeggen. Ze voelden zich weer geheel gevangen door dien weergaloozen jongen advocaat; eigenlijk wilden ze ook niets liever; ze bewonderden de wijze waarop hij hen met dit telegram ineens versloeg. Natuurlijk wilden ze voortgaan, te leveren. Maar hoe thans weer opeens dien draai te vinden? Ze hoopten, dat Rambaldo er hen bij helpen zou, maar hij dacht er niet aan; vermoeid steunde hij het bleeke voorhoofd op de hand en wachtte af tot zij hun nederlaag volmondig zouden erkennen.
Benozzi, de leverancier van het houtzaagsel, vond gelukkig den juisten overgang. ‘Onder voorwaarde, dat nog in geheel onbedorven staat,’ las hij van het telegram af en wist eenige bedenking in zijn stem te leggen.
‘Ga zelf kijken,’ raadde Rambaldo hem slechts aan. Dat was niet ernstig bedoeld en werd ook niet als zoodanig opgevat. Zooals men daar bijeenzat en -stond, was men gaarne bereid om zonder meer aan te nemen, dat een Duitsch circus z'n spullen wel in orde zou hebben gehouden.
De belofte tot verder leveren was stilzwijgend weer gedaan; niemand voelde behoefte ze ook nog uit te spreken.
Het telegram had zijn plicht vervuld. Toen de schuldeischers heengingen, namen ze zichzelf eerlijk voor om zich van nu aan geen spoken meer op het lijf te laten jagen.
Rambaldo echter wist wat daarvan terecht zou komen. Hij kende z'n luidjes; hij kende hun geloof en hun bijgeloof; hij leefde immers tusschen hen.
Hij wist, dat ze weer zouden terugkomen. Dat hij ze dagelijks bij zich verwachten kon zoolang tot de
| |
| |
openbare veiling de waarheid aan het licht zou hebben gebracht. Hij wist, dat hij niet altijd zulk een troef als dit gezegende telegram bij de hand zou hebben om hen gerust te stellen. Hij zou al zijn overredingskunst nog wel eens in het werk moeten stellen om het pleit weer voor 'n dag te winnen... Nu, praten was zijn vak; hij had het gekozen.
Hij wist, dat hij hen bedroog. Hij deed het eervol, zonder cijfers te vervalschen. Hij deed het zoo, dat het met God's hulp zijn naam als jurist zou vestigen en dat de bedrogenen later uit zichzelf weer bij hem zouden komen als het er om ging een ander te bedriegen.
Bedriegen?... Waren de cijfers, welke hij hun opgaf, tenslotte niet zoo reëel, dat elke twijfel er aan eigenlijk zonde was? Lag daar soms het telegram uit Stuttgart niet zooals het door den besteller was afgeleverd? Waar was het bedrog?!
En tòch zouden de schuldeischers er geld in laten zitten; het ware een wonder wanneer het anders liep. Zijn gevoel zei het hem; zijn gevoel liet zich niet misleiden. En tenslotte wisten zij het zelf ook wel en konden er 's nachts niet van slapen. Waarom gingen zij dan echter toch voort te leveren; waarom zouden ze er tot het bittere einde mee doorgaan? Was dat uitsluitend aan zijn overredingskunst te danken? Of kwam het, omdat zij zich nu eenmaal in de nabijheid van het circus gewaagd hadden en onder den ban van het groote, speculatieve avontuur ervan gekomen waren? Had hun noodlot hen eraan vastgesmeed en dwong het hen thans, steunend op hun hebzucht, den band, die hen reeds aan dat groote, vreemde, ten ondergang gedoemde lichaam ketende, zelf nog steeds te versterken door er meer en meer geld in te steken? Straks
| |
| |
zou het hen allen in zijn val meesleuren, en dan zou er slechts één weer uit oprijzen en zijn voet als overwinnaar op den gevallene plaatsen; één zou uit de tragische worsteling grooter dan tevoren aan het licht treden: Rambaldo Fittipaldi.
Zoo stond het in de sterren geschreven, en hij kon het ook niet veranderen. Hij speelde in dit drama de rol, die hem door het lot was toegedacht; hij moest praten om te verhinderen, dat de ongelukkige leveranciers zich te vroeg losrukten. Hij stond nu eenmaal in dienst der bemanning van het zinkende schip, en voor deze bemanning moest hij vechten. Op den veilingsdag zou blijken in welke handen de verantwoording voor haar lot dan overging - Rambaldo dacht bijna met weemoed aan dien dag, want van uur tot uur hing zijn hart meer aan het circus, zijn menschen, zijn dieren.
Dat juist de ondergang en de afbraak van dit circus hem voordeel brengen moest, kon men beschouwen als een der bittere grappen van het leven.
Hij hield ervan om door de gangen van zeildoek te loopen, de piste te betreden terwijl de tent geheel verlaten was en de zon door de kieren in den lichten, geelgrijzen schemer drong - of 's avonds, in het spaarzame schijnsel van een bovenlamp. Hij liet het voorkomen alsof hij daar slechts ronddwaalde om dit of dat op z'n waarde te schatten en nog eens een globalen indruk van den geheelen inventaris te winnen. In waarheid moest hij van tijd tot tijd weer eens de lucht van het circus inademen; op zijn kantoortje, temidden van z'n paperassen, kon het verlangen ernaar hem ineens onweerstaanbaar overvallen; hij nam dan in het middaguur een taxi en liet zich naar het veld rijden. Hij vroeg een der circusknechten hoe het met Mustapha ging, of
| |
| |
ging zelf eens bij het hok kijken. Mustapha was sedert zijn zware kouvatting niet meer de oude geworden; er lag een vreemde matheid over het groote, zware dier; zijn adem ging nog altijd ietwat reutelend. Het keek niet op wanneer Rambaldo het bij den naam riep (zacht en gedempt, opdat de Senegaleezen, die wat verderop bijeenhurkten, niets zouden hooren); het trok zich in het geheel niets van een kleinen Napolitaanschen paglietta als Rambaldo Fittipaldi aan, en dat had Mustapha zeker van z'n meester afgekeken, wiens eene oog eenmaal zonder veel belangstelling op den jongen jurist gevallen was, van wien de anderen allen zoo hoog opgaven, ja, in wien ze bijna zooiets als hun nieuwen leider schenen te zien. Voor Saul bestond, naast zijn leeuwen, nog slechts zijn directeur, en hij zag niet in waarom men dezen directeur, die eerlijk, hoewel vergeefs, tegen de ongunst der tijden gestreden had, reeds vóór den dag der algemeene oplossing van het circus ontrouw moest worden.
Bij het onbelangrijke pleidooi van Vrijdag (de bedorven kistjes sardines betreffend) kon Rambaldo voor de eerste maal merken, dat zijn zon opging. In het rechtsgebouw keek men naar hem om; een paar advocaten, die hij van aangezicht kende, kwamen, lachend onder elkaar, op hem toe en informeerden vroolijk en niet zonder ironie naar zijn bezigheden bij het circus, waarover de kranten reeds berichtten. Rambaldo lachte met zijn afgunstige en nieuwsgierige collega's mee, behandelde de gansche circusaangelegenheid en bagatelle, spotte over het krantenbericht en over zichzelf.
Men vloog er niet in.
Geïnspireerd, hield hij over de sardine-kistjes het
| |
| |
ontroerendste pleidooi, dat ooit een zich verbijtend rechter en een achter zijn hand geeuwende klerk moesten aanhooren. Binnen een kwartier gaf de groene tafel zich op genade of ongenade over. Door een gezegend toeval was de rechter (die vandaag voor een ongestelden collega moest inspringen) niemand minder dan de beroemde Napolitaansche rechter Guerra, en Rambaldo's eenige bezorgdheid was, of deze in hem niet den opdtingerigen en verslagen afgedropen paglietta zou herkennen, die hem in een overmoedig oogenblik had durven aanspreken, tijdens de eerste voorstelling van het thans voor z'n faillissement staande circus. - Neen, de rechter dacht niet meer aan dien avond.
Toen de overwinnaar, met iets warms en mousseerends in zijn bloed, weer zijn kantoortje binnen wilde stappen, riep juist de oude Carlo het portiekje in:
‘Posta per Fittipaldi! Posta per u' prufessore!’
Toen wist Rambaldo, dat zijn naam reeds tot de breede kringen van het krantenverslindende Napolitaansche publiek was doorgedrongen. De beide andere jonge advocaten rukten nijdig hun post weg.
|
|