| |
| |
| |
X
VANUIT een aangrenzend lokaal belde Rambaldo het circus op en kreeg aan de andere zijde der lijn een half ongeloovige, half gegeneerde stem, die slechts matig reageerde op zijn goede nieuws en hem om een samenkomst voor dezen avond verzocht.
‘Het spijt me, Signor Direttore, maar voor vanavond ben ik al...’
‘O ja, u hebt 't natuurlijk druk... morgen in den voormiddag dan?’ De stem begon aan te dringen.
‘Ik zal vóór twaalf uur bij u probeeren te zijn.’
‘Goed, dan wacht ik u...’
Rambaldo hing de gehoorbuis op en spoedde zich naar de piazza Garibaldi, waar hij de tweelingzusjes Brown heenbesteld had.
Gran Dio... wie stonden daar allemaal op hem te wachten?!
Zijn lang onderhoud met Direktor Sturm was in het circus niet onopgemerkt gebleven; de zusjes Brown, die Rambaldo als hun ontdekking beschouwden, hadden het later ook niet langer onder stoelen of banken gestoken, dat zij in dit zorgelijke uur het raadzaam geoordeeld hadden een jurist in den arm te nemen. Een jong en ijverig jurist, die zich den ganschen vertwijfelden toestand van het circus had laten voorleggen en al hun vorderingen reeds genoteerd had!
| |
| |
Nieuwsgierig om te zien wie zich voor hun zorgen interesseerde, allen beschikkend over een teveel aan vrijen tijd, en tenslotte ergens diep in hun artistenen zwervershart nog gaarne aan een Deus-ex-machina geloovend, die den fatalen noodlotsslag misschien op het laatste oogenblik toch nog van hen zou kunnen afwentelen, hadden ze zich ongevraagd bij de beide, met hun afspraak pralende Browntjes aangesloten. En degenen, die Rambaldo in het geheel nog niet gezien hadden, waren thans een weinig onthutst bij het aanschouwen van den Hercules, die den ineenstortenden tempel schragen moest.
‘We zijn maar meegekomen,’ verontschuldigden ze zich achteloos. ‘We’, dat waren, behalve kapitein Olavson, de beide Japansche goochelaars Hoschokiri en Damakura, de drie Koningen der lucht (zonder miss Renegatta), drie der vijf clowns en de Vroolijke Wielrijders, vier in getal. En op het laatste oogenblik kwam in een taxi nog madame Sylvia aanzetten; de chauffeur reed hen bij het stoppen bijkans van het trottoir.
‘Nog net gehaald,’ zei de pantertemster, wat buiten adem, hoewel ze zich toch had laten rijden, en terwijl ze afrekende, nam ze Rambaldo in oogenschouw, vond het daarna niet meer noodig om zich tegenover hem te verontschuldigen over haar ongevraagd meekomen. Ze begon zich met de drie clowns dadelijk levendig over iets te onderhouden en werd daarbij niet zichtbaar gehinderd door het luide protest van den chauffeur, die zichzelf en het gansche verkeer in gevaar had gebracht om zijn vrachtje hier nog op tijd af te leveren en zich thans zelfs nog geen soldo fooi zag toebedeeld.
Temidden van zijn uitgebreid gevolg begaf Rambal- | |
| |
do zich naar een wat minder geëxponeerd punt van het drukke stationsplein, ten einde krijgsraad te houden. Hij begon ermee, van zijn enthousiasme over hun aller opkomst te getuigen, onthulde hun daarna echter de moeilijkheid, dat hij thuis maar voor twee gasten... wacht, men kon een vischwinkel binnengaan (daar was er toevallig juist een!) en het een en ander laten inpakken om het dan zoometeen koud te nuttigen met koffie... Koffie had hij thuis, wanneer men daarmee genoegen wilde nemen? Bij deze woorden wilde hij den winkel binnensnellen, maar liet zich ook dadelijk weer van dat voornemen terughouden toen een der clowns zei, dat niemand zooiets van hem verlangen kon en dat het niet meer dan billijk was wanneer ieder voor zichzelf wat meenam.
Zoo ging men dan en grand comité den winkel binnen; de verkoopster, onder den indruk van dit plotselinge gedrang in haar kleine zaak, prees in den blinde alles tegelijk aan en voorzag, dat ze handen te kort zou hebben; zenuwachtig riep ze naar achteren om hulp, maar er kwam niemand, en ze durfde ook niet heen te gaan, omdat ze niet wist wat er dan in den tusschentijd met haar winkel zou gebeuren. Haar klanten roken aan alles, betastten alles, bestelden allen tegelijk iets waarvan te weinig was en gaven het dan achteraf weer voor wat anders terug. Zoo ging met dezen gezamelijken inkoop geruime tijd heen; enkelen begonnen buiten op straat maar vast te eten. Er kwam nog een gewone klant binnen, die zooveel aan de circusartisten te zien vond, dat hij, toen hij eindelijk aan de beurt kwam, zelf niet meer wist wat hij eigenlijk had willen koopen.
‘Zullen we zes carozza's nemen?’ stelde Rambaldo
| |
| |
voor, na geteld te hebben, dat ze met z'n zeventienen waren.
‘Hoe ver is het?’ vroegen de circus-artisten.
‘Te voet 'n minuut of tien.’
‘Dan gaan we te voet.’
De tocht duurde langer dan tien minuten, omdat er telkens een paar voor een winkel of een straat-uitstalling bleven stilstaan en de anderen erbij riepen. Madame Sylvia enthousiasmeerde zich voor caméeën en antieke armbanden, maar toen niemand ze voor haar kocht, ging het weer verder. De Vroolijke Wielrijders bleken plotseling spoorloos verdwenen; de beide kleine Japannertjes hadden hen gevieren vlug even in een zijstraatje zien glippen, waar een vruchtenstalletje stond. Enkelen wilden hen nog gaan zoeken; een paar anderen wilden dan met alle geweld eerst nog in een café binnenloopen om bij de toonbank een Cinzano te nemen. Tenslotte besloot men gezamelijk toch maar verder te gaan.
Na een kwartier waren ze nog niet halverwege, maar Rambaldo haastte hen niet, onderhield zich beurtelings met elk van hen, wees hun wat Napels aan karakteristieks bood - alsof hij door hen als gids geëngageerd was en zij vanavond geen ernstiger zorgen aan hun hoofd hadden dan de bezichtiging dezer stad.
‘Straks moeten we 't nog over de zaken hebben...!’ riep een der clowns zijn herinnering wakker en klopte Rambaldo reeds vertrouwelijk op den schouder. Meteen vergat hij het ook weer.
Rambaldo groette intusschen naar links en rechts: hoe beter het hem ging, hoe meer bekenden bij op straat placht tegen te komen. In den beginne dopten er nog een paar uit zijn gevolg onverschillig met hem
| |
| |
mee, maar toen ze eenmaal ontdekt hadden, dat Rambaldo de heele stad kende, hielden ze hun hoed maar op het hoofd.
In stilte somde Rambaldo op wie hem nu reeds allemaal in dit gezelschap had gezien; het viel gemakkelijk te voorspellen, dat morgen gansch Napels weten zou: het circus gaat failliet, en de artisten hebben zich tot den advocaat Fittipaldi gewend om hun belangen te laten beschermen.
Zonderling op z'n gemak voelde hij zich reeds tusschen deze menschen; het scheen hem zelf toe alsof hij al jaren lang met hen verkeerde. Een paar noemden hem al bij zijn voornaam; hij wilde echer zijn cliënten in hen blijven zien, al zou hij hun later ook geen nota voorleggen - en hield daarom zijnerzijds zekere vormen in acht. Ze merkten het niet eens op.
Hij kon nu zelf niet goed meer begrijpen hoe hij eens, geheel gebroken door het verraad der zusjes Brown, overspannen en rampzalig om de circustent had kunnen dwalen, avonden aaneen. Hoe al deze menschen hem zoo onbereikbaar ver hadden kunnen schijnen. In zijn vertwijfeld verlangen om met hen in contact te komen, had hij zelfs met de Senegaleezen aangeknoopt en hun sigaretten aangeboden, daar hij zich op andere wijze niet verstaanbaar maken kon. Drie pakjes Macedonia had hem dat gekost...
Nu volgden hem allen in het oude, verwaarloosde huis; geduldig en zonder critiek te uiten stommelden ze de vele, steile, krakende trappen naar zijn kamertje op. Stomverbaasd keken andere huisbewoners om hun deur; zijn hospita toonde zich geheel van streek; Rambaldo trachtte haar met een supérieur gebaar gerust te stellen en met de verzekering, dat allen zelf hun
| |
| |
eten hadden meegebracht; ze scheen hem echter in het geheel niet te hooren, staarde maar met groote oogen naar de beide Japannertjes, naar den eindeloos langen blonden kapitein Olavson en naar madame Sylvia.
Het kamertje bleek niet groot genoeg om allen tegelijk te kunnen bevatten; dit bezwaar werd echter opgeheven doordat de gasten zich dadelijk op het balkonnetje verdrongen, dat hun gewicht slechts moeizaam droeg; gelukkig hadden ze daar geen idée van, terwijl ze het weergalooze uitzicht over de haven en de avondlijke baai bewonderden. Mochten ze daareven op de trap nog half onbewust getwijfeld hebben aan de capaciteiten van een advocaat, die aldus behuisd was - thans waren ze weer geheel overtuigd: zoo en niet anders moest een rechtsgeleerde de wereld kunnen overblikken.
Over het wrakke leuninkje gebogen en met hun proppen papier omlaagmikkend in de druk bevolkte straat, welke door de oliepitjes van allerlei stalletjes verlicht was, begonnen ze hun kouden maaltijd; Rambaldo's hospita was intusschen bij de buren koffiekoppen gaan leenen terwijl haar man in de keuken water op het vuur zette. 'n Oogenblik later kon het balkonnetje weer even uitrusten, terwijl ze daarbinnen opeengepakt stonden en over elkaars schouder heen met groote, ongeloovige oogen op het document staarden, dat Rambaldo voor hen ontvouwde: de door de crediteuren plechtig onderteekende belofte, de levering aan het circus te zullen voortzetten tot op den dag der openbare veiling. Zij hielden Rambaldo van nu aan voor een soort toovenaar, voor wien er op de wereld geen onmogelijkheden bestonden, en ze vroegen hem
| |
| |
thans of hij hen misschien ook niet aan een voorloopig emplooi kon helpen. Rambaldo beloofde al zijn connecties te zullen mobiliseeren. Intusschen borg hij het waardevolle document weer weg en verzocht zijn gasten wat plaats te maken, daar zijn hospita de soep binnen wilde brengen.
Met eenigen goeden wil bleek het mogelijk te zijn geweest, de zuppa in brodo over vijf borden uit te breiden; ze waren echter met z'n dertienen. De drie lucht-acrobaten konden den geur van de soep niet verdragen; zij werden ineens door een onweerstaanbaar verlangen naar iets warms overvallen en wilden in een trattoria, die ze daareven gezien hadden, ook even een bord soep gaan eten. Binnen een kwartier zouden ze weer terug zijn, bezwoeren ze Rambaldo, dien het slechts een opluchting zijn kon, de kamer iets minder bevolkt te zien.
Hij stelde zijn gansche deel in het eten ter beschikking zijner gasten, verklaarde, dat hij zoo vaak haantjes at (en dat was ook inderdaad zoo sedert het geslaagde kippengaaspleidooi) en er daarom weinig meer om gaf; madame Sylvia aanvaardde na deze verzekering dankbaar zijn aanbod om het derde haantje voor haar rekening te nemen. Daar ze echter onderweg oneenigheid met de zusjes Brown had gekregen, wilde ze niet met haar aan dezelfde tafel zitten en ging met haar bord naar het balkonnetje, waarheen Rambaldo haar een stoel nadroeg.
Toen hij slechts één flesch wijn op tafel zag staan, riep hij zijn hospita en vroeg, of er niet meer waren. ‘Haal er beneden dan dadelijk nog een paar bij,’ droeg hij haar gestreng op. Zij maakte daarop verlegen teekens, die de anderen reeds begrepen hadden voor ze
| |
| |
tot hem zelf goed waren doorgedrongen; de oudste clown nam het opnieuw voor den gastheer op, zooals daarstraks bij den vischwinkel, en deed het voorstel, dat ieder een lira op tafel zou leggen, om wijn te laten halen. Elkeen tastte in den zak en de beide Japanneesjes namen het geld, want zij wisten waar men hier in de buurt een onbeschrijfelijk heerlijken wijn voor weinig geld kon krijgen.
‘En kijk dan meteen waar de anderen blijven!’ riepen de Browntjes hen na.
De Japanneesjes bleven zoo lang weg, dat men ook aan hun terugkeer reeds begon te wanhopen en in ernstige zorg om den wijn verkeerde; tenslotte kwamen ze er echter toch mee aandragen, maar de lucht-acrobaten hadden ze in de bedoelde trattoria vergeefs gezocht. (Den volgenden dag zou blijken, dat deze eerst de trattoria en daarna Rambaldo's woning niet meer terug hadden kunnen vinden, al zoekende echter een paar kameraden uit het circus tegen het lijf waren geloopen en toen maar met hen waren meegegaan, wonderen vertellend over den jeugdigen Napolitaanschen jurist, die de beide Browns hadden weten op te duikelen...)
Die jeugdige Napolitaansche jurist zelf deed zijn gasten pas na middernacht uitgeleide. Zij lichtten hem dien avond nog in omtrent alle emploois, welke zij in hun leven al hadden vervuld; zij vertelden hem van moeilijke dagen, die achter hen lagen; allen hadden reeds slagen van het noodlot ontvangen, maar zij hadden er een wat kinderlijk geloof bij overgehouden: dat, tenslotte, alle zaken zich toch weer ten goede plachten te schikken; daarbij koesterden zij een onbegrensd vertrouwen in zichzelf en in hun ‘nummer’, dat met veel
| |
| |
vlijt en zweet tot stand gekomen was en ‘'t hem nog altijd gedaan had, ook bij het meest veeleischende publiek.’
Zoo zag dan het overleg er uit, dat ze met Rambaldo hadden willen plegen en waarvoor ze in optocht naar de piazza Garibaldi waren getogen. Bij het eerste afscheid (bij het derde gingen ze werkelijk heen) lieten ze zich nog weer eens door hun raadsman bezweren, dat bij een eventueele liquidatie van het circus hun vorderingen ook volgens de Italiaansche wet vóór die der andere schuldeischers gingen; toen ze daar eenmaal geheel gerust op waren, rekenden ze uit, dat die andere schuldeischers werkelijk ook niet voor hun geld hoefden te vreezen. Voor de aardigheid maakten zij eens een oppervlakkige raming van de inventaris-waarde van het circus en kwamen daarbij al spoedig tot een bedrag, voldoende om er de schulden van een modernen staat mee te dekken. In oprechte verontwaardiging gaven ze daarna eendrachtelijk op die jakhalzen van crediteuren af: zij allen voelden een diepen wrok tegen zulk soort menschen, dat waar levert en er dan achteraf geld voor wil hebben. In Rambaldo daarentegen zagen zij hun redder; zij klopten hem op de schouders, en de zusjes Brown (die hem toch eigenlijk ontdekt hadden) fluisterden hem met een inhoudrijken glimlach toe, dat ze ook nog eens gezellig met z'n tweetjes bij hem wilden komen en dan vast en zeker madame Sylvia niet mee zouden brengen...
Toen ze tenslotte dan werkelijk waren heengegaan, een luidruchtig dooreenpratend, stuurloos troepje menschen; toen Rambaldo alléén nog eens alle trappen naar zijn kamertje was opgeklauterd en onder het uitkleeden naar buiten staarde, over de duistere, rustende haven
| |
| |
en de in het licht der sterren zacht glinsterende baai, die zich scheen voort te zetten in het lage, nevelige land rondom Pompeï, moest hij zich allereerst bevrijden uit de gevaarlijke atmosfeer van geflatteerde cijfers en al te rooskleurigen schijn, uit de wereld van bange vrees en onbestemde hope, waarin het circusvolkje leefde en waarin het hem vanavond onwillekeurig had meegetrokken. Het eenig reëele, waaraan hij zich tot nu toe houden kon, was het lijstje schulden, dat Herr Sturm hem verschaft had. De schriftelijke belofte der schuldeischers was voorloopig een aardig succesje, dat niet ieder zoo grif behaald zou hebben, hoewel het natuurlijk maat weinig beteekende....
Hij betrapte er zich op, dat, bij het inslapen, zijn gedachten niet meer naar de beide zusjes Brown, of naar madame Sylvia dwaalden. De toover, die eenmaal van haar uitging, was verbroken. Zijn hart behoorde op dit oogenblik uitsluitend aan de zaak toe, waarvoor hij vocht. De zaak van al deze gedupeerde circusmenschen, waarvoor hij zich aanvankelijk slechts uit verstandelijke overwegingen geïnteresseerd had en uit de begeerte om (langs welken weg dan ook) zijn naam tot het Napolitaansche publiek te laten doordringen.
|
|