| |
| |
| |
IX
TOEN Rambaldo Fittipaldi dit briefje ontving, was hij in zijn kleine kantoortje, waarin zich den ganschen voormiddag nog geen cliënt had laten zien, juist bezig om met behulp van een eigen kabbalistiek het goede nummer voor ‘Il Lotto’ van deze week samen te stellen; als grondgetallen nam hij daarvoor het snel genoteerde nummer van de huurcarozza, die hem vanmorgen had aangereden en (gelukkig slechts licht) ten val gebracht, verder het getal zes en vijftig (‘la caduta fa cinquanta-sei!’) en het nummer van zijn belastingbiljet, dat hij zoojuist met een nieuwe aanmaning thuisgestuurd had gekregen. In den ongewoon hoogen deeler, dien de drie getallen bleken op te leveren, lag een belofte. En deze belofte ging op andere wijze dan hij verwacht had reeds dadelijk in vervulling toen Carlo de post bracht.
De oude Carlo, die al sedert jaren deze wijk had, telde vele jonge en hoopvolle ‘paglietti’ onder zijn vaste klanten; hij wist, dat niemand gretiger zijn post tegemoet zag dan deze halfwassen knapen, die allen er op wachtten tot Het Wonder in hun leven zou treden en hun fortuin en eer brengen. ‘La posta per u' prufessore!’ placht hij reeds in het onoogelijke portaal van het hooge, verwaarloosde huis te roepen - en dan dook om drie deuren tegelijk een honfd te voorschijn en
| |
| |
drie handen grepen begeerig naar de hun toegedachte brieven en drukwerken. En daarna pas sleepte Carlo zijn zware tasch de vele hooge, steile steenen trappen op om aan andere deuren zijn bestelling af te geven. Rambaldo placht zijn post voor zich neet te leggen op zijn kleine wankele tafeltje, waarin de houtworm reeds ondermijnend werk gedaan had, en ze te sorteeren alvorens ze te lezen - alsof het hier om een uitgebreide en op den eersten blik onoverzichtelijke correspondentie ging. Vandaag waren er twee met hanepooten geschreven verzoeken om uitstel van betaling, een vrachtbrief voor een pakket, dat kon worden afgehaald en dat, gezien den afzender, slechts een paar haantjes kon inhouden als voorloopige afbetaling op een geslaagd pleidooi over tien geleverde rollen roestvrij kippengaas, die niet roestvrij waren gebleken te zijn; er was een oproep van het tribunaal betreffende de zaak van de kistjes bedorven sardines, die Vrijdag vóór kwam, plus een brief van den advocaat der tegenpartij, die een vertrouwelijk onderhoud wenschte; er was een dreigbrief van den boekhandelaar Perboni, die hem nu al van den dag zijner promotie af verveelde met een achterstallige post over geleverde studieboeken, welke Rambaldo volgens goed universiteitsgebruik natuurlijk al lang tegen den halven prijs aan een jongerejaars verder verkocht had. - Al deze brieven kon hij met één oogopslag lezen, zonder zich zelfs de moeite van het opensnijden te hoeven getroosten; hij legde de gesloten enveloppen dus voorloopig maar op een hoopje om allereerst rustig zijn aandacht te kunnen wijden aan een rose, geparfumeerd epistel, dat hem een oneindig grooter sensatie schonk, reeds doordat het z'n geheim niet zoo gemakkelijk prijs gaf.
| |
| |
Van Mariuccia kon het in geen geval zijn...
Toen hij daa gezien had van wie het wèl kwam en toen hij van den inhoud nota had genomen, daalde er een merkwaardige rust in zijn hart. Op de mysterieuze aanduiding aan het slot lette hij niet eens - hij had aan de jongedames Brown een te bittere ervaring te danken om er dadelijk voor de tweede maal in te vliegen. Elders, oneindig dieper, lag voor hem het zwaartepunt van dit schrijven. Hij wist, dat dit uur voor zijn toekomst beslissend was, maar voelde daarom nog geen behoefte om uit zijn stoel overeind te springen en met alles om zich heen te gaan smijten wat maar binnen zijn bereik was - laat staan om bij Eugenio en Gentile binnen te snellen en hen waanzinnig van afgunst te maken. Hij las het briefje nog weer eens met zorg over, keek daarbij op zijn zilveren horloge.
‘Rechtskundigen bijstand en vriendenraad inzake het dreigend faillissement van het circus... en hebben daarbij dadelijk aan U gedacht... mijn zusje zegt: U doet het wel voor ons!... is U dien eenen avond toch nog gekomen?... zoo lang op U gewacht en toen eindelijk maar... nou ja, we zullen wel zorgen, dat U niet meer boos is...’
Eugenio, Marco, Gentile zouden zich als gekken hebben aangesteld indien zij dit briefje hadden gekregen, dat duidelijk een belofte inhield. Rambaldo las er maar enkele woorden in: ‘rechtskundigen bijstand inzake het dreigend faillissement...’ en hij wist slechts één ding: andere juristen hadden een nog bescheidener afzetje noodig gehad om zich in het zadel van den roem te hijschen. Zou niet gansch Napels meeleven met de ineenstorting van het circus?
Twee uur precies. Hij had nog tijd om het pakket
| |
| |
bij de post af te halen, terwijl hij in het voorbijgaan nog even bij Grani kon aanloopen, die hem nog nimmer teleurgesteld had wanneer hij dit of dat lottonummer van hem wilde.
En dan kon hij een carozza nemen en zich naar het circus laten rijden en nog om half vier present zijn. Hij greep zijn stroohoed van den kapstok, sloot zijn deur af. Nu merkte hij aan het trillen van zijn vingers toch...
Buiten werd het dadelijk beter. Hij bracht zijn hospita het pakket, zei haar, dat ze van de vier malsche jonge haantjes, die het bleek in re houden, een voor zich kon nemen, de overige drie echter voor hem bereiden moest en ook verder voor wat passends moest zorgen en voor een flesch Capri rosso, daar hij gasten aan tafel verwachtte. De brave vrouw, overbluft door iets waarvoor zij zelf geen woorden had, door een ongewoon gewicht, dat plotseling van den jongen uitging en hem wonderwel stond, willigde sprakeloos in - zij zou ook gehoorzaamd hebben wanneer hij haar bevolen had om door de lucht naar China te vliegen en voor den nieuwen keizer van Mandsjoekwo het eten te bereiden.
Grani moest hem zweren, het gewenschte lottonummer voor hem te bemachtigen.
Rambaldo liet zich scheren, bezag het werk van den Figaro achterdochtig in den spiegel, bevoelde pretentieus zijn kin, verzocht nog om een bepaald, welriekend haar-elixter. Tegenover het koninklijk paleis liet hij zijn schoenen poetsen door een mannetje, dat in deze aangelegenheid zijn volle vertrouwen genoot, en staarde eensklaps met van verbijstering groote oogen naar het nummer van een carozza, die voorbijreed en de- | |
| |
zelfde was welke hem vanmorgen op het trottoir had geworpen.
Hij nam de eerstvolgende en reed een. kwartier later bij het circus voor.
Daar werd hij reeds ongeduldig verbeid. Het moment van zijn verschijnen kon niet gelukkiger gekozen zijn: de schuldeischers hadden zoo juist een opgewonden uiteenzetting met Direktor Sturm gehad; de slager Ferrazzo had van geen toezeggingen, geen vergelijk meer willen hooren; bij wilde op staanden voet zijn geld, of anders het faillissement van het circus. Tenslotte was het gansche troepje met groot spektakel weer afgetrokken, een bedrukte, onzekere stemming achter zich latend.
Rambaldo was zeer zakelijk tegen de tweelingzusjes Brown; hij vroeg dadelijk bij den directeur te worden toegelaten. Kapitein Olavson, door Jenny erbij gehaald, nam de weinig dankbare taak op zich, Rambaldo te introduceeren - bereidde er den jeugdigen Napolitaanschen advocaat maar alvast op voor, dat Herr Direktor wel niet io een bui zou zijn om onbekenden met veel tegemoetkomendheid te ontvangen. Rambaldo zei, dat hij dat wel zien zou.
Inderdaad bleek Direktor Sturm vandaag in ieder onbekend medemensen een vijand te vermoeden. ‘Wat wilt u van me? Ik heb geen juridische hulp noodig,’ deelde hij den nauwelijks aan hem voorgestelden jongeman al dadelijk driftig mee. En voegde er nog machteloos-schamper aan toe: ‘Met den curator word ik het wel alleen eens!’
Door spontaan medelijden bevangen met den moegeworstelden circusdirecteur, wiens gelaat hem aan- | |
| |
staarde uit den grauwen schemer van doorwaakte nachten, viel het Rambaldo niet gemakkelijk, te verklaren, dat hij door enkelen van Signor Direttore's artisten hierheen besteld was om hun belangen te beschermen.
‘Tegen wien? Tegen mij soms!?’ bulderde Gottfried Sturm, aan smart en diepe verontwaardiging prijsgegeven.
‘Niet tegen u, maar tegen de schuldeischers,’ kon Rambaldo er nog juist tusschen is plaatsen; de ander brulde:
‘Gaat u dan naar de schuldeischers, Herrgottsakrament!’
‘Als u zoo vriendelijk zoudt willen zijn, ze mij op te geven, Signor Srurm?’
‘U kunt hun namen bij den curator hooren wanneer het zoover is, maar ik wil ze u ook wel geven als u daarom dan al cenmaal extra hier is gekomen!’
Gottfried Sturm woelde tusschen een overvloed van op zijn schrijftafel verstrooide paperassen; zijn manchet schoof hem daarbij over de van juweelen nog flonkerende hand; met trillende vingers deed hij ze weer in zijn mouw verdwijnen.
‘Hier! Het lijstje. Neem maar mee - ik ken het uit m'n hoofd; ik zal nog lang aan ze moeten denken: m'n leeuwen en panters waren er onschuldige dieren tegen... Wat wou u op dit oogenblik eigenlijk bij hen bereiken? Als het faillissement komt, zijn de rechten van mijn menschen toch door de wet beschermd?!’
Rambaldo nam het verkneuterde papier in ontvangst en liet zijn oogen over het lijstje heenvliegen. De eerste naam, die hem opviel, was die van Carducci, den brand-stoffenhandelaar, en voor zijn geest verscheen een schuchter mannetje, dat hij in optochten wel als vroom
| |
| |
lid van de Misericordia bad zien meeloopen. Hij staarde er op, en, inplaats van op de laatste vraag van Gottfried Sturm te antwoorden, informeerde hij aarzelend: ‘Vergeef me, Signor Direttore... het faillissement is nog niet aangevraagd?’
Verstoord door dat jonge broekje, dat blijkbaar nog iets meende te kunnen redden waar zijn overredingskracht, tezamen met den goeden naam van het circus, gefaald hadden, wees Herr Sturm hem met den vinger een naam aan, den naam van den Sardijnschen slager, en zei: ‘Praat met dien man. Als jij het kunt, ben je knap.’
Rambaldo had den naam juist zelf al gezien. ‘Ja... daar zal weinig aan te doen zijn,’ gaf hij dadelijk toe, aan een proces over een wagon bevroren vleesch denkend, dat uitsluitend dank zij de taaiheid van dien Ferrazzo nog altijd slepende was. ‘Dat is een dog: die heeft de tanden naar binnen staan. Mij zou aan het faillissement vasthouden, al konden we alle andere schuldeischers nog tot geduld bewegen. - Weest u niet boos als ik het vraag, Signor Sturm... maar zou u daar nog veel aan gelegen zijn? Hebt u eenige hoop, dat er tot het voorjaar nog voldoende in kas zou komen om alle schuldeischers te voldoen?’
Gottfried keek den jongen Italiaanschen advocaat een seconde lang gramstorig aan en betreurde het ventje niet dadelijk buiten de deur te hebben gezet... toen eensklaps las hij op dat jeugdige gelaat iets van een snel en diep begrijpen, dat hem weeker maakte. Hij liet zich in zijn stoel naar achteren vallen en worstelde tegen een plotselinge nerveuze aandoening.
Na een oogenblik zei hij: ‘Neen... alles moet nu maar komen zooals het komt. Van een vergelijk willen ze niets weten... en wat ben ik ermee gebaat? Dadelijk
| |
| |
zou de ellende van voren af aan beginnen. Ik kan m'n budget niet lager maken; m'n menschen en m'n dieren moeten tenslotte toch eten. De inkomsten worden eerder minder dan meer. Waar zou ik van 't voorjaar het geld vandaan halen om hier weer weg te reizen? Laat het faillissement maar komen, als ze 't willen. Laat alles maar verkocht worden... ik heb gedaan wat in mijn macht stond. Ik kan niet meer. Ik verlang alleen nog maar, dat de crediteuren tot den dag der openbare executie tenminste voortgaan te leveren.’ Ruw viel hij uit; ‘Ik weet niet hoe de heeren zich dat eigenlijk wel voorstellen! Ze willen door den curator alle ontvangsten in beslag laten nemen en ons daarvoor zelfs geen eten sturen! Ik heb hun gezegd, dat ze in hun eigen belang ten minste de dieren behoorlijk moesten voeden, omdat die anders nog vóór de veiling zouden kunnen sterven. Maar ze vertrouwen er op, dat wij de dieren wel zoolang van onze armoede in leven zullen houden, en misschien hebben ze daar nog gelijk aan ook. Ze denken, dat al hun geld toch reeds weggegooid is en dat ze er geen soldo meer van zullen terugzien, omdat er andere schulden vóór zouden gaan en alles zou wegteren voor zij aan de beurt komen. Ik heb hun gezegd, dat dat onzin is en dat een openbare verkoop genoeg zal opbrengen om alle passiva te dekken, zelfs al leverden zij nog drie maanden lang door...!’
‘En dat weigerden ze te gelooven?’
‘Die slager gelooft me niet en steekt er de anderen mee aan. Ze denken, dat ik schulden voor hen verzwijg. Ik ben een eerlijk man, signor Fittipaldi, al houden uw landgenooten mij voor een bedrieger.’
‘Signor Sturm... laat mij eens met hen praten?’ En op een apathisch, dof schouderophalen van den
| |
| |
ander: ‘Wilt u mij iets op papier meegeven? Eerst alle passiva onder elkaar en dan de verklaring, dat u niets verzwegen hebt. Welke schuld is de hoogste? Die van de spoorwegen?’
Rambaldo had het pleit gewonnen. In sombere vertwijfeling gaf Direktor Sturm zich aan hem over, dicteerde, noemde ook de vorderingen van zijn schuldeischers in den eersten graad: de artisten en het lagere personeel, zette daarna onder de door Rambaldo opgestelde verklaring-van-goede-trouw een trotsche, opstandige handteckening, Daarop wenschte de veeleischende jongeman nog een raming van de werkelijke verkoopswaarde van den circus-inventaris.
‘Ik kan natuurlijk slechts opgeven, wat de inventaris, menschelijkerwijs gesproken, moet opbrengen.’ Herr Sturm sprak met een veranderde stem, alsof het over een aangelegenheid ging, die hem vreemd was en waarin hij geen belang meer koesterde. Rambaldo, tot in het diepst van zijn ziel bewogen, had moeite om zijn medelijden te bedwingen en er den zakelijken toon van hun onderhoud niet mee te verwateren.
‘Laten we met de tent beginnen. Zou die zoo als geheel verkoopbaar zijn?’
Direktor Sturm dacht lang na. ‘Misschien wel. Ze is goed onderhouden... Een ander circus zou er toevallig verlet om moeten hebben.’
Rambaldo geloofde een idée te hebben. ‘Wie levert zulke circus-tenten?’ vroeg hij.
‘De firma Gleichman in Stuttgart levert de tenten voor alle circussen ter wereld, en de mijne is ook van daar.’
‘Zouden ze daar in Stuttgart dan misschien niet bereid zijn, de tem tegen een goed bedrag weer terug
| |
| |
te nemen, liever dan hun markt bedorven te zien?’
‘Dat weet de hemel alleen.’
‘Laten we er een telegram aan wagen, Signor Sturm.’
Gottfried Sturm herstelde zich een weinig. De kleine activiteit van zoo geheel nieuw soort, waartoe die jongen hem wist te bewegen, deed in elk geval zijn overkropten zenuwen goed. Hij kon er zich niet duidelijk rekenschap van geven of hij het ook aan Rambaldo te danken had, dat hij zich binnen den tijd van een kwartier zoo geheel van zijn circus en van zijn uitzichtloos geworden strijd om het voortbestaan van dat circus had kunnen losmaken; hij tras slechts diep-verwonderd, dat hij er zich thans zoo rustig over hoorde praten. Hij wilde wel toegeven, dat er meer in dien Napolitaanschen jongeman zat dan hij op het eerste gezicht vermoed had - daarom hoefde hij echter nog niet geheel de teugels uit handen te geven.
‘Dat telegram gaat vandaag nog weg,’ zei hij, met het herwonnen overwicht van den oudere, ervarenere. ‘Ik hoop, dat uw kijk juist zal blijken te zijn geweest. Noteert u maar verder: zestien volbloed Andalusiërs, achttien ponies, veertig karrepaarden. Zes panters, veertien kameelen en nog een handvol kleinere dieren. De zeeleeuwen zijn van kapitein Olavson. Verder: woonwagens, kooiwagens, requisieten, allerlei leeren tuig, een goed onderhouden Mercedeswagen...’
Hij ironiseerde de armzaligheid van deze optelling, die hem zelf door haar schrikbarende schraalheid verschrikte. Het scheen hem alsof hij den inventaris van een levend mensch moest opmaken en daarbij slechts onderdeden van het skelet opsomde. Maar hij kon immers niet noemen al wat onverkoopbaar was en voor hem zelf toch steeds de eigenlijke waarde van zijn
| |
| |
circus had uitgemaakt: organisatie, firma-naam, samenstelling van den troep... alles thans ineens waardeloos geworden, alles ineens verloren. Een verloren leven...
Rambaldo Fittipaldi vergat den Mercedeswagen op te schrijven, maakte echter verbaasd de opmerking: ‘En de leeuwen? Zijn die niet het allermeeste waard?’
‘Met de leeuwen is het als met de tent: biedt iemand er op, ja of neen?’
‘Heeft een leeuw geen vaste marktwaarde?’
‘Eén leeuw, ja. Tien ook nog. Maar zestig bij mekaar?’
‘Moeten ze alle zestig bij mekaar blijven?’
‘Vraag daarover de meening van hun temmer,’ zei Direktor Sturm wrang.
Rambaldo liet de moeilijkheid even door zijn hoofd gaan.
‘Goed... daarmee hebben de schuldeischers voorloopig niets te maken,’ loste hij haar op. ‘Dat de leeuwen tezamen een kapitaal vormen, zal niemand, die ze gezien heeft, duiven ontkennen.’
Onwillekeurig verder spinnend aan het lot van den temmer, vroeg hij nog; ‘Waarom heeft Saul eigenlijk geen contract bedongen, dat hem aan de zestig leeuwen bond?’
Direktor Sturm haalde de schouders op. ‘Een paar jaar geleden zou niemand zoo dom zijn geweest, de leeuwen stuksgewijs en zonder bun temmer te gaan verknopen. Men vocht om het bezit van de groep. Ik heb destijds mijn halve circus van de hand moeten doen om de leeuwen te krijgen, alle zestig bij mekaar. Wie kon deze tijden, deze debacle voorzien? Overigens was het Saul's bedoeling, de leeuwen zelf in zijn bezit te krijgen, Hij was al een heel eind. Toen sprong de
| |
| |
bank, waarop hij zijn spaarduiten had vastgezet. Meteen kwam de crisis, co met het sparen was het uit, voor ons allemaal...’
‘Signor Direttore...’ Rambaldo viel plotseling iets in, en hij flapte het er ook maar uit: ‘Vandaag zou het nog tijd zijn om Saul in een contract te beschermen tegen...’
Gottfried Sturm keek hem snel, verbolgen aan, herinnerde zich nu weer wat Rambaldo hem bij het binnenkomen als reden voor zijn verschijning had opgegeven. Het verwonderde hem, dat juist Saul zoo vroegtijdig naar juridische hulp had omgezien. Hij schudde het hoofd en zei: ‘Ze zullen vanzelf probeeren, eerst alle zestig leeuwen tezamen te verkoopen. En durft geen enkel circus het meer aan... wat baat Saul dan zijn contract? Kan hij ze soms zelf koopen? Of ook maar voeden?’
Rambaldo merkte, dat hij met deze afwijking van de hoofdzaak den ander slechts prikkelde. Tenslotte kon hij den directeur ook niet kwalijk nemen, dat deze in de eerste plaats van eigen moeilijkheden vervuld was. Hij liet het onderwerp rusten.
Bij het heengaan, zijn actentasch onder den arm, stelde hij voor de goede orde nog een vraag, vermeed er echter bij op te zien: ‘Voor ik het vergeet, signor Sturm... u is de directeur en de eenige eigenaar van het circus?’
Gottfried Sturm knikte langzaam, alsof hij het zelf niet meer geloofde. Rambaldo had de vraag slechts zuivel formeel gesteld; nu hij merkte hoe zwaarmoedig de ander erop reageerde, berouwde hij haar. Hij ging heen, met de belofte zoo spoedig mogelijk van zich te laten hooren.
| |
| |
Buiten de deur wachtten hem de tweelingzusjes Brown: hij was hun daarstraks ontglipt voor zij met hem over hun eigen, zoo belangrijke aangelegenheden hadden kunnen spreken. Nu bleek hij reeds met hun vordering en met die van alle anderen hier in het circus op de hoogte te zijn. Zij wilden nog zijn meening hooren over de mogelijkheid om hier in Napels, of anders in Rome werk in een variété te krijgen, doch hij had ook titans weer geen tijd voor hen, noodigde hen voor vanavond echter bij zich ten eten (daarbij zou men gelegenheid hebben om alles uitvoerig te bepraten) om zeven uur precies zou hij hen wachten voor het café Normanno op de piazza Garibaldi, schuin tegenover het station.
En toen was hij reeds weer verdwenen, nog verbluft nagestaard door de tweelingzusjes Brown, die in hem vergeefs den doodsbleeken, stumperig Engelsch brabbelenden jongeman met den bloemruiker trachtten te herkennen.
Rambaldo voelde zich gedragen op de wieken der inspiratie. Hij was binnen den tijd van een half uur doorgedrongen tot in de verborgen hoeken van het wonderlijk organisme, dat men circus heet; hij had het vertrouwen van den directeur weten te winnen, die hem aanvankelijk slechts als den oogevraagden inmenger had willen zien, welke hij in waarheid ook was geweest. Thans handelde hij goed beschouwd reeds in opdracht van dienzelfden directeur en had een verklaring van hem in den zak.
Hij riep een taxi aan (tot nu toe had hij uit zuinigheidsoverwegingen en om met vóór z'n tijd den hoogmoed te vervallen nog slechts gebruik gemaakt van
| |
| |
huurcarozza's); ditmaal riep hij dus echter eert taxi aan en gaf den chauffeur opdracht om hem met den metsten spoed naar de Via dei Tribunali te brengen, waar de Sardijnsche slager woonde. Door een gezegend toeval zag hij in het voorbijrijden het heele groepje crediteuren juist in het café del Duomo verdwijnen. Hij betaalde, holde naar binnen, ging recht op het tafeltje af, waar de mannen zich neerzetten, moegezwetst en terneergeslagen na hun opwinding van daarstraks, en om een cinzano riepen. Rambaldo zei den reeds weer wegdravenden kellner, hem een cappuccino te brengen, en stelde zich daarop aan de hem verwonderd aanstarenden voor als de gevolmachtigde van Signor Direttore Sturm.
Ferrazzo haastte zich, het jonge en eigenwijze broekje maar meteen elke illusie te ontnemen. ‘Het faillissement is zoojuist aangevraagd,’ deelde hij hem mee, ‘Als je dáár soms nog voor kwam?’
‘Het faillissement beschouwen we als een voldongen feit. Ik kom alleen nog maar over de verdere levering praten,’ zei Rambaldo en klopte op zijn actentasch, alsof daar goud in zat. ‘Het is niet meer dan behoorlijk, dat jullie tot aan den dag van de openbare veiling voortgaan te leveren.’
De Sardijn stootte een rauwen lach uit en keek van nu aan geamuseerd naar deze nieuwe figuur in het tooneelstuk, waarin, naar zijn eigen meening, tot nu toe alleen hij de belachelijke rol had gespeeld. ‘Ja, praat daar eens over, paglietta,’ hoonde hij.
Rambaldo opende zwijgend zijn geheimzinnige actentasch en legde als eenig antwoord, niet zonder een zekere gewichtigheid, de verklaring van Gottfried Sturm op het smerige marmeren tafeltje; de kellner nam
| |
| |
haar daar meteen weer weg om er de apéritifs en den cappuccino op ie plaatsen; Benozzi, de leverancier van het houtzaagsel voor de hokken, griste haar den kellner weer uit de hand en las den inhoud voor.
‘E un Tedesco... het is een Duitscher,’ gaf Rambaldo aan het slot als eenig commentaar en borg het document weer veilig in zijn tasch nadat allen de hand-teekening met eigen oogen hadden aanschouwd. Van nu aan werd de verklaring geloofd.
‘En nu mogen jullie m'n cijfers zien. Alsjeblieft. Hier staan alle schulden. Daar mankeert er niet een aan en daar is geen lira van afgesmokkeld. Ik verlang niet, dat jullie me gelooft. Morgenochtend ga ik naar de spoorwegen en de douane, naar de gemeente, de electriciteit, waterleiding, telefoon, politie en naar den fiscus en laat me de bedragen schriftelijk bevestigen. Voor de vorderingen van artisten en lager personeel mogen jullie het grootboek inkijken. Alles staat open voor wie er maar belang in koestert. En nou krijgen we hier wat anders. De voorloopige raming van de waarde van den inventaris. Zestien volbloed Andalusiërs - die zullen weggaan als iets. Veertig andere, goede paarden. Achttien ponies... daarover kan men van te voren misschien moeilijk iets zeggen. Over de tent zijn we al doende; het zou zonde zijn, wanneer die in stukken moest worden geknipt om er hier barken mee op te tuigen. Goed, over de tent praten we ook nog niet; we praten nou alleen maar over de leeuwen! Zesmaal honderdduizend lire hebben ze samen gekost: tienduizend lire het stuk, als jullie tekenen kunt. Wanneer we ze thans ramen op de helft van de helft, neen, minder: op twee duizend elk, neen, minder: op honderdduizend lire bij mekaar, dan kan men ons toch
| |
| |
diet te optimistisch noemen. En dan kan Direttore Sturm alleen van de opbrengst van de leeuwen jullie je geld weer in je gezicht gooien - vergeef me de uit-drukking, heeren -, z'n verdere schulden voldoen en in z'n Mercedes naar Duitschland terugrijden. Voor de rest hebben we nog panters, wagens...’
De crediteuren bogen zich over de cijfers, Rambaldo dronk zijn kopje koffie leeg om zijn keel vrij te maken voor een nieuwen stroom van overredende woorden.
Het was niet meer noodig. Hij had voorloopig het vertrouwen gewonnen. Zooals ze daar als kleine zakenlui bij elkaar zaten, waren allen nog confuus van wat zich de laatste weken had afgespeeld; zij waren met (voor hun omstandigheden) belangrijke bedragen in de zaak betrokken en hadden zich reeds meegesleurd gevoeld in den val van het circus, welks uitgebreide en vreemdsoortige financiën niemand overzien kon. Nu kwam hier dan echter eindelijk iemand, die dat wèl kon en een duidelijke vertrouwde taal tot hen sprak, het gecompliceerde en duister schijnende geval tot een eenvoudig rekensommetje herleidde en hun duidelijk bewees, dat zij tot nu toe in het geheel nog niet in gevaar hadden verkeerd en dat er voorloopig ook oog geen gevaar voor hen dreigde.
‘Goed, avvucà, dan leveren we zoo lang nog door,’ zeiden er een paar, opgelucht en dankbaar.
‘Dat zeg jullie nou, en morgen maken jullie mekaar weer bang,’ beklaagde Rambaldo zich, plotseling met een lichte vermoeidheid in zijn stem.
‘Neen, waarachtig niet, We zullen doorleveren zoolang jij ons overzicht van de cijfers blijft geven.’
‘Geef me dat dan tenminste op papier, alsjeblieft:
| |
| |
dat ik niet met leege handen bij m'n opdrachtgever kom.’
De crediteurs deinsden onwillekeurig weer terug. ‘Zeg het hem zóó maar, dat we voorloopig nog doorleveren,’ stelde er een voor.
‘Zoo meenens is liet jullie dus, dat je het me niet eens op papier wilt geven!’ hoonde Rambaldo. En werkte op hun zin voor redelijkheid: ‘Wij kennen mekaar; we zijn hier Napolitanen onder elkaar en weten wat we aan elkaars woord hebben. Maar weet zoo'n Tedesco dat? Hier, hij heeft onmiddellijk onderteekend toen ik het hem vroeg. Terwijl het woord van een man als Direktor Sturm toch zeker voldoende waarborg zou zijn geweest!’
De crediteuren hadden reeds enkele apéritifs gedronken om van dezen bewogen middag te bekomen. Nu drong de juistheid en het rechtvaardige van Rambaldo's vergelijking gemakkelijker tot hen door.
‘Vooruit, geef hier dan maar: ik teeken!’ verklaarde er een met grandezza. - ‘'n Oogenblik, alsjeblieft,’ verzocht Rambaldo hem, reeds bezig de verklaring op te stellen, waarmee hij zijn opdrachtgever in het circus wilde imponeeren. ‘Dus: “wij leveren tot aan den dag van den publicken verkoop...”’
Dit leek geheel veilig. Wanneer men in kort geding het faillissement er door gedreven had, kon men den dag der executie zelf gemakkelijk bepalen. ‘D'accordo, avvucà’
Zoo teekenden ze dan en voorzagen hun paraaf van raadselachtig verstrooide puntjes en zetten et een manlijk-forschen haal onder. Het onderteekenen van een verklaring was tenslotte niet hun dagelijksch werk. - Zij vodden hun gewichtigheid en riepen om nog een
| |
| |
apéritif. Toen bleek eensklaps, dat de Sardijnsche slager niet wilde teekenen. In de anderen voer dadelijk weer de onrust.
‘Waarom doe je dan geen mond open en houd je zoo alsof je óók...?!’
‘Omdat mee idioten altijd hun gang moet laten gaan.’
Rambaldo vouwde rustig het papier tezamen en zei slechts: ‘Hij teekent niet. Maar ik weet er een, die graag in zijn plaats zal teekenen.’
‘Zoek dien dan maar op,’ raadde Ferrazzo hem aan.
Rambaldo lette verder niet meer op den dwarsdrijver, begon als een oud vriend van de anderen afscheid te nemen, verdeelde z'n visitekaartjes onder hen. ‘Met m'n eerste zaakje kom ik bij jou en bij geen ander, avvucà!’ zei er een gul en misschien ook wel met de bijbedoeling, den slager te ergeren. Maar de meesten voelden zich onbehagelijk onder het irriteerende gedrag van den Sardijn, die zijn apéritif dronk en, de zware armen over zijn stoelleuning, in spottend zwijgen voor zich heen keek.
Rambaldo voelde het gevaar; hij voorzag, dat alle moeite vergeefsch zou zijn geweest zoodra hij zijn hielen gelicht had, en dat de gansche schriftelijke belofte nog maar een twijfelachtige waarborg voor de levering zou zijn indien de leveranciers haar niet gaarne en vrijwillig nakwamen. Zoo zette bij dan alles op één kaart, nam de verklaring weer uit zijn portefeuille en wierp ze in plotselinge drift op het tafeltje terug.
‘Daar!’ zei hij. ‘Op die manier hoef ik geen zaken te doen. Dan vind ik er nog anderen...’ Hij lichtte rijn stroohoed en wilde snel heengaan, maar een halt
| |
| |
dozijn handen strekte zich naar hem uit en hield hem terug.
‘Waarachtig niet! Wij leveren!’ zeiden allen, die hun paraaf onder de verklaring hadden gezet. Zij beseften ineens duidelijk, dat zij dezen jongen paglietta tot eiken prijs te vriend moesten houden - als tegenpartij kwam hij hun gevaarlijk voor, al namen ze zijn laatste, half uitgesproken bedreiging ook niet al te ernstig op. Ze trachtten hem nu met geweld aan de zooeven tot stand gekomen verklaring te binden, alsof bij haar onderteekend had en niet zij.
En eensklaps kwam zelfs Ferrazzo uit zijn hoek te voorschijn en zei van uit een trotsche hoogte: ‘Paglietta...!’
Rambaldo, na zijn volledige zege, meende het te kunnen riskeeren, zich met eenige verachting naar den Sardijn om te keeren, ‘Uwe excellentie beveelt?’
Een lichte onzekerheid onhandig verbergend, vroeg de slager, nog steeds met een ondertoon van ironie: ‘Wie zou er nog maar weer teekenen in mijn plaats?’
‘Iemand, die zich een reëele zaak niet laat ontgaan.’
Ferrazzo glimlachte, strekte een arm naar de verklaring uit; met de vette, logge vingers van zijn rechterhand peuterde hij zijn vulpen uit het haakje los, waarmee ze in zijn vestzak hing.
|
|