Alsof er zoojuist nog slechts door tijdig ingrijpen een overval van roovers ware afgeslagen, gaf hij order om thans (en voortaan elken avond) het ontvangen geld onmiddellijk naar zijn safe in het kleine kantoortje te transporteeren.
Buiten, op het donkere terrein, één zwaren voet op de treeplank van zijn gedeukten Fiat, als razend den lichtschakelaar heen en weer rukkend, die het weer eens vertikte, zwoer de Sardijnsche slager Ferrazzo een duren eed, dat hij Zaterdag nog het faillissement van het circus zou aanvragen, indien men hem dan niet tot op den laatsten soldo zijn geld uitbetaalde. Als anderen dan al gek waren - hij was het niet. Een tweeden man, om het faillissement er door te krijgen, zou hij wel weten te vinden; daar behoefde hij niet ver voor te zoeken, want die zat vlak naast hem... (Op de voorbank van het auto-tje zat, ineengedrukt, geheel verdwijnend naast de buffelgestalte van den slager, Carducci, de kleine, schuchtere brandstoffen-leverancier, die met hem mee mocht rijden.)
Zoo hing Damocles' zwaard steeds dreigender boven de circustent, en de menschen, onwillekeurig schuw voor elk oord, waar de zorg rondgaat, bleven er uit weg.
Ook de invloedrijke beschermers der circus-artisten begonnen zich schuw te toonen. Madame Sylvia kreeg geen mantels meer geschonken, en het gebeurde ook niet meer, dat er op een avond, waarop het circus niet speelde, twee taxi's met vroolijke, gerokte heeren kwamen aangereden, die een diner in het ‘Clubino’ onderbroken hadden om er een paar luchtige koorddanseresjes bij te nooden.